Genealogisch Tijdschrift voor Midden- en West-Noord- Brabant en de Bommelerwaard jaargang 1992 blz. 113 e.v.

 

DE HEREN VAN RIJSWIJK (ca. 1250-1593) door: Peter van Eeten

 

In de 12e jaargang van dit tijdschrift (pag. 161 vlg. ) presenteert Piet Sanders als inleiding tot een genealogie van het geslacht Van Rijswijk in Veen en Wijk en Aalburg, een aantal gegevens over de oudste generaties van dit geslacht in Rijswijk, die hij samenvat in een genealogisch schema op blz. 167. Dat schema herriep hij, blijkbaar op grond van nader onderzoek, op blz. 293 van dezelfde jaargang, waardoor alleen een lijn overbleef die loopt van Heyman van Rijswijk, heer van Rijswijk voor het jaar 1300, naar Elisabeth Gheryt Jansdr. van Rijswijk, vrouw van Glimmer Jansz. , met wie op blz. 169 de eigenlijke genealogie begint. Het loont m. i. de moeite de door hem gepresenteerde gegevens opnieuw te bekijken, aangevuld met een aantal gegevens uit het ongepubliceerde repertorium op de Altenase lenen van J. C. Kort, dat ik van hem ter inzage heb gehad. De analyse kan het best aangrijpen bij de door Korteweg (Rechtsbronnen van Woudrichem en het Land van Altena) onder nr. 31 gepubliceerde akte van 29-4-1300 waarin Willem II van Horne alle breuken en misdaden die "haer Heyman, die ridder van Rijswijc, ende Jan, sijn sone, ende anders sijn kynder ende sine vrient" gepleegd hebben, onder bepaalde voorwaarden vergeeft. Eigenlíjk is er maar een zo'n voorwaarde: dat "Jan van Rijswijc ende sine broeder ende sine susteren" hem de halve tiende zullen teruggeven die ze gemeen hebben met heer Hertberen, de ridder van Uutwíjc, "ende die her Heyman, haer vader, jighens ons hadde ghecoft" . Dat gebeurd zijnde wordt Jan van Rijswijc beleend met het dagelijks gericht van Rijswijk, zijn huis en hof, zes morgen land in de Gerstkamp voor zijn huis, een kamp van vijf morgen die Overhoef heet, ook voor zijn huis, en vijf morgen in Vrederix Campe. De overdracht van de halve tiende heeft op dezelfde dag plaats, en wel (LRK Holland 51, (XIV) fol. l5v.) door heer Heyman die ridder van Rijswijk en Jan, zijn zoon, zoals heer Heyman, vader van heer Heyman die ridder, haar kocht. Uit de twee aktes leren we dus drie generaties te kennen: Heyman van Rijswijk, hoogstwaarschijnlijk voor 1300 overleden, zijn zoon Heyman, ridder, op 29-4-1300 nog in leven, en diens zoon Jan, die (waarschijnlijk) één broer heeft en twee of meer zusters. Jan van Rijswijk, ridder, wordt in de jaren 1312-1320 driemaal als borg of getuige vermeld (charter Altena, heren van Putten en Strijen, inv. 9, heerlijkheid Barendracht inv. nr. 112, en LRK51(XIV), fol. 30). Daarna is er een vervaarlijke gaping in onze gegevens van 43 jaar, want pas op 3-6-1363 komen we weer een belening van een Van Rijswijk tegen, ditmaal met een Hollands leen. Hij heet Heer Willem van Rijswijk en wordt bij opdracht beleend met zijn huis en hofstede en toebehoren in Rijswijk, strekkende van de "stede" (stege?) tot de Maas, oost Boudijn van Rijswijk, broer van de leenman, west de steeg naar de kerk (LRK50, fol. 83v, nr. 460). (We mogen dit huis onder geen beding verwarren met het huis van Rijswijk waarmee op 29-4-1300 Jan Heijmansz. beleend wordt en dat op dezelfde plaats staat als het huidige slot Rijswijk).  Op 8-11-1363 treedt Willem op in een akte waarbij Heijnrick van Hoekelum, Heer Willem van Rijswijck, ridder, en Brien van Weijborch als heemraden voor rechter en heemraden van Slewijc overdragen aan Jan, Heer van Hoekelum (Heeren van Altena nr. 102); gezien de terminologie van deze akte lijkt Willem mij geen heer van Rijswijk te zijn. Ten slotte wordt Heer Willem van Rijswijk op een onbekende datum beleend met een leen van de Lek, 8 morgen 1 hond land in diverse percelen onder Uitwijk (Arch. Nassause Domeinraad(AND)44, fol. 71), waarmee in 1395 Jan van Rijswijk beleend wordt, zoals heer Willem van Rijswijk Jansz;, zijn vader. Hoogstwaarschijnlijk is die vader op dat ogenblik al vele jaren dood, want Jan van Rijswijk was al op 28-10-1374 beleend met huis en hofstede strekkend van de stede tot de Maas, zoals heer Willem, zijn vader (LRK 50, fol. 136, nr. 911); het leen wordt bij deze gelegenheid vermeerderd met 2 morgen op de Eng te Rijswijk. Sanders vermeld in zijn hierboven genoemde schema ook twee dochters van Heer Willem van Rijswijk, Agnees en Margriet. Van Agnees heb ik geen spoor aangetroffen, van Margriet wel, want op 18-5-1389 wordt Zeger van Well Jansz. bij opdracht beleend met 5 morgen land in Rijswijk, met lijftocht van Margaretha zijn vrouw, dochter van heer Willem van Rijswijk (LRK 51(XII)fol. 16 en (XIV), fol. lbv. ) dit leen vererft op 28-12-1431 naar Wouter van der Eyck bij dode van Elisabeth, dochter van Zeger van Well Jansz . zijn moeder (LRK62, fol. 152v. ). Uit het huwelijk Van Rijswijk-Van Well is mogelijk te verklaren dat met de bezittingen in Uitwijk op 20-7-1462 Jan van Well beleend wordt, bij dode van Adriaan van Well, zijn vader (AND44, fol. 65), al is het niet duidelijk hoe het leen in dit geval vererft. Voor alle duidelijkheid trek ik de lijn van huis en hofstede tussen de stede en de Maas nog even door: op 10-2-1415 wordt Gerrit van Rijswijk beleend, bij dode van Jan, zijn vader, met lijftocht van Bertruda, dochter van Jan van den Roeve, zijn vrouw (LRK 54, fol. l23v-124), en in 1417 deze Gerrit opnieuw, na de terugkeer van de soevereiniteit bij de Hornes (Leenboek Altena 1, fol. 30; huis en hofstede zijn dus een Altenaas leen geworden!). Van Gerrit van Rijswijk vererft het leen aantoonbaar, hoewel er geen beleningen bekend is, naar zijn dochter Elisabeth, waarover straks meer. We komen nu terug op het dagelijks gericht van Rijswijk met het huis en de percelen Gerstkamp, Overhoef en Frederikskamp; daarmee wordt op 6-3-1389 beleend Jan van Rijswijk, zoon van Floris van Dalem (LRK51(XIV), fol. 15v.); op 19-9-1390 lijftocht hij zijn vrouw Geertruida, dochter van Jan van Nispen (id. fol. 20) en op 19-9-1390 wordt hij bij opdracht (id. fol. 20) beleend met 11 hofsteden in Rijswijk, 3 roeden en 4 voet breed, beneden de hofsteden van Jan van Rijswijk heer Willemsz. , strekkende van de gemeente tot de Maas, een perceel de dijk, groot 21 morgen, strekkend van de Uitwijkse steeg tot de halve Alm, oost de Weenaertse dijk, voorheen van de heer Daniel van Goor (heer van de Weenaert), west Gijsbert van Uitwijk met zijn dijk, en 26 morgen in de Gerstkamp, west heer Daniel van Goor (id. fol. 20).

Wie zijn deze Jan van Rijswijk en zijn vader Floris van Dalem? Dankzij het feit dat dr. A. E. W. Dek, zich baserend op aantekeningen van wijlen J. P. de Man, een vrij uitvoerige studie over de Van Dalems publiceerde (Ned. Leeuw 1966, kol. 376 vlg. ), weten we gelukkig het een en ander over hen. Floris is een zoon van Roelof van Dalem, ridder, en Beatrix, bastaarddochter van Willem van Duivenvoorde, heer van Oosterhout. Hij draagt samen met zijn vader op 21-5-1360 aan heer Willem van Oosterhout 10 morgen land in Rijswijk op, die de Cruijskampen heten, en overlijdt volgens het necrologium van Sint Servaes in juli 1376; zijn vrouw is een zekere Ave, die nog voorkomt op 28-3-1387 (AND Ib2, reg. 777). Van Jan van Rijswijk Floriszoon van Dalem is verder niets meer te vertellen dan dat hij volgens de gegevens van Dek overlijdt voor 24-8-1404. In december van hetzelfde jaar wordt zijn broer Roelof van Rijswijk Floriszn., weer volgens Dek, beleend met de 11 hofsteden in Rijswijk (deze belening niet in de gegevens van Kort) en op 27-12-1407 wordt dezelfde Roelof van Rijswijk, bij dode van zijn broer Jan (LRK 54, fol. 44v), beleend met gerecht en huis van Rijswijk met toebehoren, ondanks het feit dat Jan, althans volgens de gegevens van Dek, een zoon Jan had. Roelof, die op 6-3-1411 zijn broer Floris van Rijswijk 21 Engelse nobel en 4 boddragers(een muntstuk) toezegt uit de nalatenschap van zijn broer Jan, komt op 5-1-1429 voor als schout van Alphen en Baerle (AND I, reg. 1244). We komen nu eerst voor de lastige vraag te staan hoe de heerlijkheid Rijswijk tussen 1320 en 1389 van de Van Rijswijks in het bezit van de Van Dalems komt. We mogen aannemen dat de twee Heymans, vader en zoon, heer van Rijswijk waren, en we weten dat met zekerheid van Jan Heijmans zoon, die op 29-4-1300 met het gerecht beleend wordt. Als we aannemen dat heer Willem van Rijswijk Janszoon een zoon van deze Jan Heijmans, is (wat gezien de grote gaping in de aktes niet helemaal zeker lijkt) dan had Jan in ieder geval nog één andere zoon, Boudijn, die in 1363 als broer van Willem genoemd wordt in de belendingen van diens hofstede. Omdat nu de heerlijkheid in ieder geval niet via heer Willem vererft, bestaat op zijn minst de mogelijkheid dat dit via Boudijn gebeurt, m.a.w. dat hij, wazig als hij is, heer van Rijswijk was. En als we nu zien dat, niet alleen Jan en Roelof van Dalem, heren van Rijswijk, maar ook zijn broer Floris, die niets met de heerlijkheid te maken heeft, zich Van Rijswijk noemt, (hij heeft waarschijnlijk zelfs een zoon Cornelis van Rijswijk Florisz. vermeld in 1464 (zie Ned. Leeuw 1966, kol. 394) ligt het vermoeden voor de hand dat hun moeder een Van Rijswijk was, en mogelijk een dochter van Boudijn. Jan van Rijswijk Floriszoon van Dalem zou dan op 6-3-1389 met de heerlijkheid beleend worden na het overlijden van Ave, die zoals we zagen op 28-3-1387 nog in leven was. Ik wil er uitdrukkelijk op wijzen dat dit een hypothese is, die door geen enkel stuk feitelijk ondersteund wordt, maar alleen berust op het feit als zodanig dat we twee van haar zoons als heer van Rijswijk aantreffen. Floris van Dalem, of zijn vader, kan de heerlijkheid ook van een Van Rijswijk gekocht hebben. Roelof van Rijswijk is ongeveer 30 jaar heer van Rijswijk en draagt gerecht, huis en toebehoren op 28-4-1436 over aan een zekere Glimmer Jansz. (Leenboek I, fol. 39), die ca. vijf jaar later overlijdt, want op 1-9-1441 (id) wordt Jan Glimmersz. ermee beleend, bij dode van zijn vader. Over de herkomst van Glimmer Jansz. weten we niets dan dat hij mogelijk een familielid is van Glimmer Gerard Glimmersz. , die op 31-11-1454 met een huis en gezaat in Emmichoven beleend wordt voor zijn vrouw Agnes van Weijborch, dochter van Arent van Weijborch en Lijsbet Gijsbrechtsdr. van Emmichoven (Leenboek I, fol. 8; zie voor Agnes GTMWB, 14e jaargang, blz. 184). Uit niets blijkt met wie hij getrouwd was; wel had hij met zekerheid een tweede zoon, Dirck Glimmersz . via wie hij geparenteerd was aan de Van Rijswijks, want in 1460 wordt Adriaan Dirk Glimmersz. van Rijswijk bij dode van zijn vader beleend met huis en hofstede in Rijswijk waarmee in 1415 en 1417 Gerrit van Rijswijk Jan heer Willemsz. beleend was, en deze belening wordt bevestigd door Elisabeth, dochter van Gerrit Jansz. zijn moeder (Leenboek 1, fol. 30). Elisabeth is dus niet de vrouw van Glimmer Jansz. zoals vermeld bij Sanders en Van Wijk, maar van diens tweede zoon Dirck Glimmersz. (Zie ook GTMWB 16e jaargang, pagina 51). Precies dezelfde gang van zaken treffen we aan bij de vererving van een smaltiende en 10 morgen land in Rijswijk waarmee Gerrit van Rijswijk Jansz. in 1415 en 1417 beleend was (Leenboek I, fol. 30) en de familierelatie wordt nog eens bevestigd door de gegevens over 2 morgen land genaamd Koenraadskampje en 3 morgen genaamd de Hoge Kamp, beide in Rijswijk, waarmee Gerrit van Rijswijk in de twee genoemde jaren beleend was en die in 1460 gaan naar Willem van Wijk voor Anna van Rijswijk, dochter van Dirck Glimmersz . ; in 1482 wordt met dit land Arnout van Wijk, heer van Onsenoord, beleend, voor Bertrade, dochter van Willem van Wijk, zijn vrouw, bij dode van  Anna van Rijswijk, haar moeder (Leenboek 1, fol. 30). (Adriaan Dirk Glimmersz, wordt in 1460 bovendien beleend met 13 hond land in Waardhuizen (Leenboek 1, fol. 30 en fol. 109), waarvan niet duidelijk is hoe hij er aan komt. Uit deze gang van zaken blijkt onverbiddelijk dat de afstammelingen van Glimmer Jansz. die vanaf 1441 als heer van Rijswijk optreden (en zich naar hun heerlijkheid Van Rijswijk noemen) niet van oorspronkelijke Van Rijswijks afstammen (althans voor zover wij weten). Dat doen alleen de nazaten van Dirck Glimmersz. ; die we nu eerst zullen volgen aan de hand van de verdere gegevens over hun hofstede en huis en de tiende en 10 morgen land. Op 3-4-1482 wordt Jan van Rijswijk Jansz. (zoon van Jan Glimmersz. , al staat dat er niet bij) met beide lenen beleend voor Adriaan van Rijswijk, bij dode van Adriaan (Dirk Glimmersz.), diens vader (Leenboek 1, fol. 30). Op 6-7-1511 vestigt deze Adriaan Adriaansz. van Rijswijk op beide lenen een lijftocht van Elisabeth, dochter van Hille Cuyk, zijn vrouw, en hij doet dat blijkbaar omdat hij de dood nabij is, want op 17-8-1511 wordt Willem Akerlaak ermee beleend voor de blijkbaar onmondige Jan van Rijswijk, bij dode van Adriaan, diens vader. Deze Jan sterft nog geen zeven jaar later: op 16-5-1518 gaan de twee lenen naar Adriaan, dochter van Adriaan van Rijswijk, bij dode van haar broer Jan, en ten slotte draagt in maart 1549 Lyonis van Weijborch ze over aan Arnout Spiering van Aalburg voor Adriaan van Rijswijk, gehuwd met Adriaan van Polanen, met toestemming van Jan en Adriaan van Polanen (al deze beleningen Leenboek 1, fol. 30). We gaan nu terug naar de "tweede dynastie" die we in 1436 zijn intrede zagen doen met Glimmer Jansz. We hebben al gezien dat hij op 1-9-1441 als heer wordt opgevolgd door Jan Glimmersz. Van hem weten we met wie hij getrouwd was, omdat hij op 19-5-1461, als Jan Glimmersz. van Rijswijk, een huizing en 52 morgen land in De Werken overdraagt aan Jan van Schinveld, voor Otto van Malsen, zijn vrouw, die het aangekomen was van haar vader; zij was ermee beleend op 12-11-1441, waarbij Coenraad van Giessen voor haar optrad (beide beleningen Leenboek 1, fol. 70). Jan Glimmersz. is dus na die datum met haar getrouwd, en de twee zoons die we uit het huwelijk kennen moeten dus na 12-11-1441 geboren zijn. De oudste zoon is Jan van Rijswijk, die in 1485 bij dode van Jan Glimmersz. , zijn vader, beleend wordt met gerecht en huis, 6 morgen Gerstkamp, morgen Overhoeven en 5 morgen Frederikskamp; op 7- 2-1493 krijgt hij het laatste perceel in vrij eigendom en draagt daarvoor in ruil 2 morgen in Rijswijk, genaamd de Almdijk (dit is de dijk uit de akte van 19-9-1389:) en 5 morgen 1 hond achter zijn huis op. De tweede zoon heet Otto;hij wordt op 27-7-1471 als Otto Jan Glimmersz. van Rijswijk beleend met een gezaat in Rijswijk, strekkende van de steeg tot de stroom, enerzijds de paap met zijn huis, anderzijds de Havikse steeg; het vererft op 6-8-1513 naar Jan van Rijswijk bij dode van Otto van Rijswijk, zijn vader, en op 17-10- 1559 naar Adriaan van Rijswijk Janszoon (Leenboek I, fol. 36-36v). Deze Veense Van Rijswijks stammen dus af van Glimmer Jansz. , heer van Rijswijk, en de genealogie van Sanders en wijlen Van Wijk kan vanaf Otto Jansz. van Rijswijk, nr. IIIb, voor wat deze tak betreft blijven zoals ze is. Met het in 1493 ontstane complex lenen (gerecht, huis, Gerstkamp, Overhoeven, Almdijk en 5 morgen 1 hond achter het huis) wordt op 12-11-1501 (Leenboek 1, fol. 39) Adriaan van Rijswijk beleend, bij dode van Jan, zijn vader; deze Adriaan of Aart Jan Glimmersz. van Rijswijk komt al veel eerder in de stukken voor, want hij wordt op 25-1-1456 beleend met een huis in de Kerkstraat in Woudrichem tussen de poort en het Kruisbroedersklooster, dat hij op 8-5-1482 weer verkoopt aan Robert Fave (Leenboek 1, fol. 46). Hij zal dunkt mij identiek zijn met Adriaan van Rijswijk, baljuw van Altena, die op 6-11-1475 voor deken en kapittel van Sint-Katherinekerk in Heusden zegelt bij de belening met 13 morgen. tienden in Veen (zie Sanders en Van Wijk blz. 171). Adriaan is maar 5½ jaar heer van Rijswijk, want hij draagt de heerlijkheid met toebehoren op 3-5-1507 over aan Pieter van Gent Willemszn. (Leenboek 1, fol. 39). Ruim twee jaar later, op 17-10-1509, draagt deze Van Gent op zijn beurt gerecht, huis en toebehoren over aan Gerrit van Rijswijk, zijn zwager (id. ); blijkens een akte uit het archief van het klooster Mariëncroon in tiden, dd. 14-3-1520, akte nummer 1788 geciteerd door Sanders, is hij getrouwd met een Elisabeth van Rijswijk; zij doet als weduwe van Peter Willemszn van Gent afstand van goederen in het Land van Heusden ten behoeve van Arnt van Gendt. Willemszoon. Hier doet zich m. i. een moeilijkheid voor Sanders en van Wijk nemen in hun genealogie deze Gerrit van Rijswijk en zijn zuster EIísabeth op als kinderen yan Jan Jansz. van Rijswijk en als broer en zuster van Adriaan zonder enig argument daarvoor. Bij de overdracht van het complex lenen op 3-5-1507 blijkt van dit zwagerschap niets, en het doet mij eerlijk gezegd enigszins vreemd aan dan Van Gent in 1507 de heerliikgeid van de ene broer zou kopen om haar vervolgens twee jaar later aan de andere te verkopen. We moeten op zijn minst rekening houden met de mogelijkheid dat Gerrit en Elisabeth uit een heel oudere tak van de familie komen. De voorlopige vaderloze Gerrit van Rijswijk is heer van Rijswijk tot 1542 of begin 1543; blijkbaar overlijdt hij voor 24 januari van het laatste jaar, want op die dag wordt (Leenboek 1, fol.39v) Cornelis van Rijswijk Janszn. met de heerlijkheid en toebehoren beleend. Sanders en Van Wijk nemen deze man wel op in een staat van beleningen op blz. 168 van hun artikel, maar verzuimen hem een plaats te geven ín hun genealogie. Ik ben geneigd hem als zoon van de in 1501 overleden Jan van Rijswijk Jansz. te zien, die zich na de dood van Gerrit van Rijswijk als leenopvolger van zijn vader laat belenen. Die belening heeft kennelijk niet het beoogde effect, het in handen krijg van de bezittingen, want op 27-1-1543 wordt Zweer van Rijswijk beleend, bij dode van Gerrit, zijn vader (Leenboek 1, fol. 40, en 2, fol. 26). Deze Zweer van Rijswijk is getrouwd met Aleid Swan; in 1569 wordt in het leenregister aangetekend dat zij, weduwe van Zweer van Rijswijk, de 2 morgen de Almdijk en de  5 morgen 1 hond achter het huis gebruikt. Zweer ís nog geen zes maanden heer van Rijswijk, want op 28- 7-1543 wordt Cornelis van Rijswijk met de heerlijkheid beleend, bij dode van Zweer, zijn vader (Leenboek 1, fol, 40, en 2, fol. 26-27);híj overlijdt elf jaar later kinderloos, want op 3-10-1554 wordt Jan van Klootwijk beleend, voor Floris, dochter van Zweer van Rijswijk, zijn vrouw, bij dode van Cornelis, haar broer (Leenboek 1, fol, 40v. , en 2, fol. 28). Op 14-3-1560 wordt Jan van Klootwijk opnieuw beleend, nu voor zijn zoon Cornelis, bij dode van Floris van Rijswijk diens moeder (id. ). Jan van Klootwijk overlijdt ca. twee jaar later, waarna op 16-4-1562 Cornelis van Klootwijk beleend wordt voor Cornelis, wees van Jan van Klootwijk, zijn broer (Leenboek 1, fol, 40v. , en 3, fol. 16). En om het verhaal helemaal rond te maken: na het overlijden van Cornelis van Klootwijk Janszoon, díe in 1569 in het leenregister vermeld wordt (LRK 340, fol. 148v- 149) vererft de heerlijkheid blijkbaar naar Assueer van Klootwijk, die de Ríjswijkse bezittingen op 26- 11-1593 overdraagt aan kapitein Gerard Sprunck (LRK 138, fol, 204v. -205); gezien zijn naam lijkt hij een broer van Cornelis, vernoemd naar grootvader Zweer van Rijswijk. Op grond van al het vorenstaande zijn we genoodzaakt de Rijswijkse van Rijswijks in drie aparte genealogieën  onder te brengen. A, B en C, waarbij de mogelijkheid bestaat dat, zoals Sanders en Van Wijk aannamen B en C met elkaar verbonden kunnen worden.