INDEX.
N.B.: De getallen verwijzen naar de nummers der bronnen; eventueel tusschen haakjes daarachter geplaatste getallen verwijzen naar de artikelen.
LIJST VAN AFKORTINGEN, GEBEZIGD IN DEN INDEX OP DE PERSOONSNAMEN.
A. = Altena
B. = Babilonienbroek
E. = Emmichoven
G. = Giessen
H. = Holland
R. = Rijswijk
S. = Sleeuwijk
Wa. = Waardhuizen
Wo. = Woudrichem
a. = aartsdiaken
b. = burgemeester
bs. = bisschop
dijkgr. = dijkgraaf
dr. = drossaard
g. = graaf of gravin
h. = heemraad
k. = kanunnik
p. = proost
r. = rechter
rentmr. = rentmeester s. = schepen stadh. = stadhouder van de leenen INDEX OP DE PERSOONSNAMEN Aalburg,
van. Zie: Claes Spierinck. Aart. Zie: Arend. Abel van
Coulster 370, 381, 390. Abcoude,
van. Zie: Sweder; Jacob van Gaesbeek. Adam van
Cleve 307, 341. , Millinc
227, 236. Adolf, g. van Nieuwenaar en Meurs, heer
van A. 415-417. Echtgenoote van -. Zie: Walburg van Nieuwenaar en Meurs. Adriaan,
Mr. 372. , Adriaansz.,
h. te De Werken 331. -- ,
403. , zn,
van Anthonis (Doydenz.) 360, 366. , zn.
van Aart Colen, s. te Wo. 338. , Dammesz.,
s. te Wo. 380. , Dirksz.,
b. te Gorinchem 401. ,
, h. te S. 404. , van
Dockenbeeck, s. te Wo. 371. , (van
Emmichoven?). Zie: Adriaan, zn. van Jan Zegersz. Adriaan,
Engelbrechtsz. 299. ,
, Jansz, van den Gheest, s. te WO. 333. , van
Giessen 299. , Govertsz.
391. , Cornelisz,
Havelaar 398. , Hendriksz.,
h. te S. 404. , van
Herlaer, dr. van A., r. te G. 315, 332, 345 ,
, 392. , Dirksz,
van den Heuvel 403. , van
der Houff 404. , zn.
van Jan Arendsz., h. te De Werken 272, 284. , zn.
van Jan Zegersz., h. te E. en Wa. 404. , Claesz.
403. , van
Malburch 273. , Michielsz.
340. , van
Rijswijk, s. te Wo. 394, 408. , Jansz,
van der Wetering, h. en r. te B. 345, 357, 361. , Woutersz.,
h. te E, en Wa. 404 Aest,
van. Zie: Wierik. Albrecht van Beieren, ruwaard, later
g. van h. 117, 124, 125, 132-135, 138, 149, 151, 160, 161, 169, 172, 177, 178,
180, 197, 201, 206, 207, 209-211, 216-225, 228, 229, 232, 297. Echtgenoote van
-. Zie: Margaretha van Liegnitz. -,
Scutmouwe 277. Alburg,
echtgenoote van Gerard den vleeschhouwer 26. Aleid,
weduwe van Liebrecht Godevaertsz. 154, 155. , vrouwe
van Putten en Strijen, echtgenoote van heer Nicolaas 55, 56. , dochter
van Willem Scolpen, echtgenoote van Arend van Weyborch 224. , echtgenoote
van Lannickin de Werpa (Lammerken van den Worpe) 26, Alkemade,
van. Zie: Willem. Allaard
Dirksz. 403. Almkerk,
van. Zie: Herman; Cornelis Jansz. Almonde,
van. Zie: Jacob. Altena,
van. Zie: Diederik; Sophia; Altena, heer van. Alva,
hertog van 407 (noot), 411 (6), Ameyde,
van der. Zie: Dirk Jansz. Amerongen,
van. Zie: Geertruid; Hendrik. Andel, van. Zie: Aart; Diederik;
Elisabeth Dirksdr.; Engelbert; Gerard; Hendrik; Rijswijnt; Steesken Dirksz. Andries
Liebrechtsz, van den Zande 52. Angeli.
Zie: Jan Angeli (of: Engelsz.) van Lezaenen. Anna van Egmond, g. van Horne,
vrouwe van A. 383, 384, 386, 387, 389, 390, 392, 405, 406, , Jans,
subpriores van nonnenklooster to Wo. 394. Annel,
van. Zie: Aart, Annock.
Zie: Pieter. Anthonis.
Zie ook: Teunis. , Doedijnsz.
391. , Michiels
307, 309, - , van
Wijffvliet. Weduwe van -. Zie: Geertruid van Amerongen van Wielesteyn. Antwerpen,
van, Zie: Neesken. Arend
(Arent, Aernt, Aernout, Aernoldus, Aart). , Adriaansz.,
h. to B. 357, 359. , van
Amstel. Zie: IJsselstein. ,
van Annel (Andel). Erfgenamen van - 233. , van
Arkel 97. , Boekelaar
368, 370, 371. , Bruynsz.,
nabuur to G. 404. , van
Emmichoven, s. to Wo. 345, 346? , van
Gent, zn, van Pieter van Giessen 212. , pachter
der tollen 251, 259. , van
Giessen 28, 42, 43, 47. , Vastraadsz,
van Giessen 173, 184, 197. , van
Goorle 233. , van
Heesbeen 43, 166. , Hyelaert
299. , Hoevelman
52. , van
Horne, bs. van Utrecht, later van Luik 115, 136, 143. , Jansz.,
bode van de leenkamer van A. 377, , zn.
van Jan Noydenz. 285, Dochter van -. Zie: Elisabeth. , de
Jeude, heer van Hardinxveld 395, 401. ,
Kemp 417 (Aant. opgave vindplaatsen). , Claesz
118. ,
van Coudenhoven, h. te E. 234, z37. , van
Kraaiestein 67. , van
Kruiningen 133. , van
Leyenberch 244. ,
Neysenz., s. te Wo. 198. , Neudenz.
76. , Nicolay
404. , van
der Porte 43, , Robbrechtsz.,
h. to E. 175. ,
Reiniersz, van den Zande, priester 116, 118. ,
Sandelijn 326, 343. , Sasbout
390, 404. , heer
van Zevenbergen, Noordeloos en Nieuwkoop 389. , de
Slaper 214. , van
de Sluis, k. van St. Marie te Utrecht 99. , de
Slusen 28. , Spierinck
van Well 358, 363. , van
Uitwijk 24. ,
, 47-51, 96. Echtgenoote van -. Zie: Heilwig. , 96,
162. , domdeken
te Utrecht 34. , Vettekin
26. Echtgenoote van -, Zie: Lysa. , van
der Voort, plaatsvervanger van den drossaard van A. 391. , Robbijnsz. van Weyborch 224.
Echtgen. van -, Zie: Aleid. , van Weyborch, s. te Wo. 372, 374, 377 , van
Weyburch (Weienburch) 169. , van
Wijk, Echtgenoote van -, Zie: Scholastica. ,
, heer van Onzenoord en Nieuwkuijk 293, 294? , Willemsz.,
priester 315. , h.
te Andel 404. , zn.
van Willem Vinkenz., h. te E. 175. , Wisscaert
96. ,
Wolfsz., schout van den Hil 390. Arkel,
van, Zie: Arend; Herbaren; Jan; Claes; Koenraad; Otto; Arkel, heer van. Arkelschen,
de 235, 238. Arnoud.
Zie: Arend. Asperen,
van. Zie: Jan Volpertsz. Assendelft,
van, Zie: Gerrit. Baex,
van. Zie: Lenel Aartsz. Back(e).
Zie: Bartout; Daniel. Balen,
van. Zie: Gerrit Jonclcers; Jan. Balten
Jansz, van Goor, nabuur to G. 404. Bammelroy.
Zie: Johan. Barnier.
Zie: Willem. Bartout Back,
h. to G. 315. Barthoutsz. 326, 343. Bartruyt,
dochter van Jan Moleman 333; Beatrix,
dochter van Lodewijk den kastelein, echtgenoote van Jan van de Merwede 23. , bastaarddochter van Willem
VI, g. van H., echtgenoote van Philips van Dorp 243. Beeck,
van. Zie: Gernt. Beele
Jacobsz. Kinderen van - 116. Beieren,
van. Zie: Albrecht; Jacoba; Jan; Lodewijk; Willem. Bentinck.
Zie: Hendrik. Berend
de Smid, s. te Wo. 67. Berendrecht,
van. Zie: Willem. Bergen.
van J. 417 (16). , Zie:
Maximiliaan: Berck,
van. Zie: Hendrik. Berkel,
van. Zie: Herman Jacobsz.; Jacob Woutersz.; Vastraad Jacobsz.; Willem Jacobsz.
Berlaymont 397. Bernard
26. Echtgenoote van - 26. , pastoor
to Vuren 42. Berthout.
Zie: Floris. Besoijen,
van. Zie: Willem, Betto
Bliec, k. van Oudmunster to Utrecht 99. Bye, de.
Zie: Hendrik Petersz,; Philips. Bisschop,
den. Zie: Gerrit. Blasenborch,
van, Zie: Zweer. Bliec.
Zie: Betto. Bloom.
Zie: Gerrit; Jan. Bloys,
van. Zie: Jan. Bloc,
Zie: Hugo. Blonde,
de. Zie: Herman; Houken. Boey(e).
Zie: Jacob; Jan. Boekelaar.
Zie: Arend; Dirk Rutgersz.; Godschalk; Catharina Robbijnsdr.; Lodewijk; Robbrecht;
Wouter Pietersz. Boeven.
Zie: Jacob. Boisot
397. Bommel,
van. Zie: Jacob; Jan. Boo(m)gaert,
van den. Zie: Dirk. Boon.
Zie: Cornelis. Borch,
van der. Zie: Jacob; Jacob Jacobsz.; Lambrecht Jacobsz. Borchgrave, de. Zie: Diederik;
Diederik Hendriksz.; Gerrit; Hendrik; Jan; Jan Diederiksz.; Jan Dirksz.; Jan
Hendriksz.; Jan Jansz.; Jan Willemsz.; Willem. Borghman.
Zie: Diederik; Lodewijk, den kastelein. Borchoven,
van. Zie: Willem. Borselen,
van. Zie: Floris; Frank; Gerard. Bot,
Zie: Gijsbert; Hendrik; Willem. Botterman.
Zie: Wouter Gijsbertsz. Boudewijn
(Baldewinus, Bouden, Boudijn, Bouwen). ,
van Dubbelmonde. Voogd over de kinderen van - 200. , van
Gent, zn. van Pieter van Giessen 213. ,
van Reimerswaal 133. , Dankertsz.
van de Werken 202. , Jansz.
van de Werken 264. , van
den Worpe, schout te Wo. 49, 50, 51. Boullin.
Zie: Jan. Bourgondie,
van. Zie: Karel; Maria; Philips. Boxtel,
van. Zie: Willem. Brabant.
Zie: Hendrik. , van.
Zie: Jan. Brakel,
van. Zie: Diederik; Steesken. Brasser.
Zie: Gijsbert. Brederode,
van, Zie: Gijsbrecht; Reinoud; Brederode, heer van. , kinderen
van 233. Brien
Aartsz. 391, 392. , van
Honswijk 97. , Jansz.
372. , van
Weyborch, h. te S., schout en s. te Wo. 127, 142, 155, 162, 198, 226. , van
Weyborch, b. te Gorinchem 309. , Willemsz,
Erfgenamen van - 246. Brievonc.
Zie: Storm. Bruelis,
van. Zie: Jan. Brugge,
van der. Zie: Willem Reiniersz. Bruinijs
de Witte, kastelein van het slot te Wo. 258. Bruisten
van Herwijnen, baljuw en rentmeester van A. 216, 218. , Jacobsz.
375. , Lodenz.
299. , Voogdsz,
159. Bueren,
van. Zie: Dirk; Gerrit; Jan. Buys. 133-135.
Zie ook: Claes. Buyser.
A. 417 (16). Cecilie.
Zie: Gerard, Daem
Claesz., h. te Wa. 191, Dalem, van.
Zie: Laurens; Roelof. Dalckin.
Zie: Jan. Dam,
van. Zie: Jan; Claes; Willem. Damhoudre 397. Daniel
Backe, h. te De Werken 202, 246, 264, 265. ,
van de Merwede 133, 183, 184. , de
Smid, s. te Wo. 26. Dankert
van de Werken 233, 264, 265. David van
Goorle 420. Deil,
van. Zie: Elia. Deliaen
Haghens, priores van nonnenklooster te Wo. 394. Diederik
(Theodericus, Thericus, Didderic, Dieric, Dyrc, Dirck). , 11
van Altena 2, 5-9, 11, 12, 15. , Jansz,
van der Ameyde 375. , van
Andel 47. , Noudenz. van Andel 140.
Dochter van -. Zie: Rijswijnt. Echtgenoote van -. Zie: Heilwig. Zoon van -,
Zie: Gerard. , Rutgersz.
Boekelaar 264, 265, 284. ,
van den Boo(m)gaert, monnik te Mariendonk 310, 331. , de
Borchgrave 47, 67. , Hendriksz,
de Borchgrave 232, 273. , Borghman
17. Echtgenoote van -, Zie: Gisela. ,
van Brakel 152. , van
Bueren, biechtvader van nonnenklooster te Wo. 394. , van
Dockenbeeck, s. te Wo. 346. , van
Echt 73. ,
Gijsbrechtsz., h. te G. 283. , Glimmersz.
Zie: Dirk Glimmersz. van Rijswijk. , Heermansz.,
h. te Wa. 191. , van
Heukelum, dr. van A. 283. , III
van Horne, heer van A. 13, 18-20. , van Horne, a. en p. van
Oudmunster te Utrecht en k. van St. Lambert te Luik 28-34, 102. , van Horne, heer van Perwez,
Duffel, Cranenburch en Herlaer, voogd van A. 101, 103, 115, 130, 131, 136, 138. , Loef van Horne, heer van A.,
later van Herstal en Montcornet 113, 115, 122, 124, 128-138, 219. , broeder
van Jacob uit het gasthuis 52. , Evertsz.
Keye, s. te Wo. 330, 341. , V,
g. van Cleve 7, 8. , VIII,
h. van Cleve 89, 90, 92, 101. , van
Klootwijk 299. , de
kok 26. , Loyaertsz.
193. , van
der Made 77, 78. Echtgenoote van -. Zie: Elisabeth van de Merwede. , van de Merwede, heer van
Eethen, Meeuwen en 's-Gravenmoer, kastelein van Heusden 293, 294, 298. , van
Nuerden, h. te E. 175, 214, 215. , Oem
72. , van
Oosterzeel 292. , Glimmersz.
(van Rijswijk ?) 299? , van
Rijswijk 368. , Roeder,
rentmeester van A. 408. , Rommel,
h. te G. 283. , van
den Zande, r. te De Werken 246. , van
Zevender, schout te R. 418. , Zoetemelk
226. , Steesz.,
nabuur te Andel 404. , Stephensz.,
h. te B. 345. ,
van Thienen (Th. de Thenis) 111. , van
Uitwijk 24, 50. , Herbarensz.
van Uitwijk 50. , van
Uitwijk 162, 167, 168. , Vastertsz.
(Vastraadsz.) 233. , van
Waardhuizen 48-So. , van
Waetselaer 368. , van
de Werken 246, 252, 264. , zn.
van Jan Dankertsz., r. te De Werken 264, 265. , Wever
174. , Rutgersz.
van den Wiel 202. , de
Wolf, s. te Wo. 107. Dielye,
dochter van Jan (de) Pape 107. Dietger
Zoudenbalch, k. van St. Pieter te Utrecht 48. Dijk,
van. Zie: Jan Gerritsz. Dimmer.
Zie: Jan d'Immer. Dockenbeeck,
van. Zie: Dirk; Adriaan Dirksz. Dolivera,
Zie: Martijn Forts d'Olivera. Dongen,
van. Zie: Willem. Donck,
van der. Zie: Jan. Doornik,
van. Zie: Helmich. Dorp,
van. Zie: Philips, Drongelen,
van. Zie: Hesselinus; Johannes (Jan); Wouter. Dubbelmonde,
van. Zie: Boudewijn. Dublioul
367. Duyn,
van der. Zie: Jacob. Dukinc.
Zie: Willem. Dunen,
van. Zie: Jan. Dussen,
van der. Zie: Floris; Jan. Duvenvoorde,
van. Zie: Jan; Willem. Echt,
van. Zie: Diederik; Gillis. Eem, van
der. Zie: Eme, van der. Eethen,
van. Zie: Gillis; Jan Gerardsz.; Jan. Egbert,
zn. van heer Jan 231. Egmond,
van. Zie: Anna; Willem; Karel van Gelre; Egmond, heer van. Eyke,
van der. Zie: Jan Woutersz.; Lodewijk; Willem Scobbeland; Wouter: Eylart.
Zie: Willem. Eleonora
van Montmorency, douairiere van Hoogstraten 413 (noot). Elia van
Deil, pastoor te Uitwijk 45. Elisabeth
(Lisebet) Dirksdr. van Andel 193. , dochter
van Arend Jan Noydenz. 285. , Dankertsdr.
159. , van
Emmichoveri, echtgenoote van Claes van Arkel 62. , van
Horne 115. ,
dochter van Jan Doedijn, echtgenoote van Wouter van Klootwijk 204. , Jansdr.,
weduwe van Gillis Schellaert 381. , van
de Merwede, echtgenoote van Diederik van der Made 77, 78. Eme, van der. Zie: Hendrik; Jan;
Claes (Nicolaas); Claes Jansz.; Johanna, vrouwe van Gennep en van der Eem;
Reinoud van Brederode. Emmichoven, van. Zie: Aart; Adriaan;
Elisabeth; Hendrik; Jan Zegersz.; Jan; Claes Arendsz.; Reyngout; Robbrecht; Roelof (2x)
; Zeger Jansz.; Zeger Woutersz. (2x); Wouter Zegersz. Ems, van
(van der Eme?) Zie: Jan. Enesa
26. Engelbert
(Engbrecht, Engebrecht) van Andel 67, 70, 72, 99 , --
, 193. , --
, 299. , van Horne, k. van St. Lambert
te Luik, scholaster, a. en p. van Oudmunster te Utrecht 28-31, 45. Essen,
van. Zie: Hendrik. Everard
Jansz. Keye, s. te Wo. 285, 292, 295? , van der Marck, heer van
Aremberg, van Mirwar en van Nieuwenberg, erfvoogd van Haspengouw en van St.
Hubrecht 354, 364? , van
der Marck Jr. 354. Echtgenoote van -. Zie: Margaretha van Horne. , de
Veer 371. Everdey.
Zie: Jan. Fave.
Zie: Robbrecht. Feyter,
de. Zie: Jan Brienensz. Floris
(Florens) Berthout, heer van Mechelen 57, , van
Borselen 113, 133. , van
der Dussen 200. , Hermansz.,
s. te Wo. 374. , IV,
g. v. H. 20, 25, 25. , Jacobsz.
387. , van Kijfhoek, baljuw, rentmr.
en dijkg. van A., pachter der tollen 245, 254, 259, 286, 288. , van
Klootwijk 272. , van
Tule zlz, 213. , van
Wevelickhoven, bs. van Utrecht 158. , Willemsz.
375. Foyken Foykenz., heer van Waalwijk,
dr., rentmr, en dijkgr. van A. 206, 231, 233, 243. Erfgenamen van - 256. Folpert.
Zie: Volpert. Franciscus
Cobel 357, 368, 370. Frank
(Vranke) Arneutekenz., s. te We. 70. , van
Borselen 133, 135. , Jongh
191. , de
Mersman Sz. Frans
Caell, s. te We. 408. Frederik
Barendsz. 340. , van
Horne, heer van Montigny 338. , g.
van Meurs, heer van A. 287. Gaesbeek,
van, Zie: Jacob. Ganswijk,
van. Zie: Gerrit; Hoeven. Gaveren,
van. Zie: Coppeken. Geenken
Willemsz. de Hoghe 52. Geertruid
van Amerongen van Wielesteyn, weduwe van Anthonis van Wijffvliet 372. , weduwe
van Hoyft 193. Gheest,
van den. Zie: Adriaan Jansz. Geyster.
Zie: Heyneman; Claes (Nicolaas). Gellicum,
van. Zie: Gillis; Claes; Otto. Gelre,
van, Zie: Karel; Reinoud. Gennep,
van. Zie: Johanna, vrouwe - en van der Eem. Gent,
van. Zie: Arend; Boudewijn; Gerrit; Jan; Claes; Wouter. George
van Horne, h. van Houtkercken 413 (noot). Gerard
(Gerardus, Gheraert, Gheraet, Gheryt, Gerrit). , zoon
van Diederik Noudenz. van Andel 140, 141. , Anthonisz.,
h. te R. 404. ,
Arendsz. (Aartsz.), h. te E. 237. Kinderen van - 246 , heer
van Assendelft 307, 317, 335. ,
, 381, 390. , van
Assendelft, h. te G. 315, 341. , Jonckers
van Balen, proost te Honswijk 394. ,
van Beeck, kelweerder van Mariendonk 375. , den
Bisschop 403 . , Bloem,
pastoor te Neer-Andel 157, 158. , de
Borchgrave 299. , van
Borselen 135, ,
van Bueren 315. , Cecilie
26. , zn.
van Dirk Lyonisz. 341. , Doedijnsz.,
s. te WO- 333. , Evertsz.
392. , van
Ganswijk, h. te E. 237. , van
Gent 362. ,
van Giessen 197. , Claesz.
van der Goude 341. , van
Gronselt 335. , Haec,
s. te Wo. 61, 67, 70. , van
Heemskerk 104. , de
Hoghe, r. te De Werken 246, 284. , van Horne, heer van A., Perwez
en Herlaer 28, 33-44, 46-48, 52-57, 62-65, 69, 83, 84, 99, 379. , II
van Horne, heer van A. 99-101. , zn.
van Jan Doedijn 204. , Jansz.,
h. te R. 404. , Jonckers
van Balen, proost te Honswijk 394. , Ketelaer
391. , Pietersz.
Lens (Leens), s. te Wo. 67. , Lens,
b. te We. 198. , van
de Maelstede 133. , van
Malsen, dr. van Wo. en A. 391. Echtgenoote van - 403. , van
Merxem 104. , van
der Mije 340 (?), 368. , van
Nederveen 125. , Noot,
zn. van Wouter Boeyen, r. te Almkerk 185. , Arnoudsz.
van Oversteghe 70. , Paulusz.
403. , Smoutriem
277. , Spierinck
van Well, kastelein te Heusden 391. , van
Uitwijk 382. , de
Vette, s. te WO. 304, 310. , de
vleeschhouwer 26. Echtgenoote van -. Zie: Alburg. ,
van Voorne, burggraaf van Zeeland 85. Ghese,
dochter van den gruiter te Wo. 61, 64. Ghibe
van der Haren 52. Gielis.
Zie: Gillis. Gier,
de. Zie: Hillen. Giessen, van. Zie: Adriaan; Arend;
Arend Vastraadsz.; Gerrit; Hugeman; Jan Vastraadsz.; Jan; Jan Vastraadsz.; Jan
Pietersz.; Joachim; Kerstijne Jansdr.; Koenraad; Pieter; Steesken; Vastraad
Vastraadsz.; Vastraad Arnoudsz.; Vastraad Jansz.; Vastraad; Arend van Gent;
Bouden van Gent; Jan van Veen. Gijsbert
(Gijsbrecht), zn. van Anthonis (Doydenz.) 359, 360, 362. , Bot
28. , Brasser
107. , van
Brederode, domp. en p. van Oudmunster te Utrecht 307, 309. , Gerritsz.,
h. te E. 237. ,
van Hemert 293, 294, 391 , Lambrechtsz.
340. , Neyse,
s. te Wo. 118, 119. , Arendsz.
Neyse, s. te Wo. 285, 288, 292. , Pijn
302, 303. , Quekel
331, 332. , van
Riede, s. te Wo. 67. ,
, s. te We. 154. , Gijsbrechtsz.
van Riede 226. , van
Rode (of van Riede?) 121. , van
den Zande 47. ,
Zas 375. , uter
Spijk, r. te E. en Wa. 175, 191 ,
, Valk 392. Gillis
(Gielys, Gielis, Gelys) van Echt 64. , van
Eethen 166. , van
Gellicum 127. ,
"persona" van Giessen 107. , de
Hoghe 172. , uten
Campe. Weduwe van -. Zie: Creyne. , van
Nulant, abt van Berne 374. ,
Schellaert, rentmr. en stadh. van A. 372, 377, 381 --
Weduwe van -. Zie: Elisabeth Jansdr. , Schellaert
392. , van
Uitwijk 162. , van
Wijk 299. Ghize
Laurensz. 63. Gisela,
echtgenoote van Diederik Borghman 17. Goch,
van. Zie: Jan. Godevaert
(Godeken) van Honswijk, s. te We. 304. , zn.
van Jan Doedijn 204. , Liebrechtsz.
52. ,
, 229. , Mebrechtsz.
52. , van
Nispen 341. , Liebrechtsz.
de Rijke, s. te Wo. 118, 119, 127, 154. , de
Vos, h. te S. 127. , Walwijn
275. Godfried
van Rhenen, bs. van Utrecht 1, , van
Tule, k. van St. Pieter te Utrecht 99. , s.
te Wo. 26. Godschalk,
abt van Berne 275. , Boekelaar,
heer van Herpt 391. , van
den Hil, h. te B. 212. , van
Oudheusden 386. 384, 392. Godtconincx.
Zie: Hendrik; Hendrik Mathijsz. Goor,
van. Zie: Balten Jansz.; Jan; Jan Willemsz.; Jan; Lambrecht; Melchior; Wolfert. Goorle,
van. Zie: Aart; David. Goude,
van der. Zie: Gerrit Claesz. Goudt.
Zie: Willem. Grave
(Greve), de. Zie: Jan Diederiksz.; Willem Gorisz.; Willem Diederiksz. Graward.
Zie: Jan. Gregorius
IX, paus 4. Grevenbroek,
van. Zie: Robbrecht. Grieke.
Zie: Maurijs. Groesbeek,
van. Zie: Jan. Gronselt,
van. Zie: Gerrit. Gruythuyse,
van de. Zie: Johanna; Lodewijk. Guillam
Zegers, heer van Wassenhoven 404. Haastrecht,
van. Zie: Paulus. Haec.
Zie: Gerard. , Heermansz.
52. Haeften,
van. Zie: Claes; Cornelis. Haestenberch,
van. Zie: Claes van Zevender. Haew.
Zie: Simon. Haghens.
Zie: Deliaen. Hac.
Zie: Hendrik Arnoudsz. , Hacken.
Zie: Iwan. Halewijn,
van. Zie: Jan. Hambroeck,
van. Zie: Herman. Haneton,
M, 364. Hanic.
Zie: Jan. Hanne
Dreden. Kinderen van - 74. Hannekin,
zn. van Hildegond 26. Haren,
van der. Zie: Ghibe. Hartbern.
Zie: Herbaren. Havelaar.
Zie: Adriaan Cornelisz.; Cornelis; Mathijs Cornelisz. Haven.
Zie: Roelof. Heda, de
384. Hedel,
van. Zie: Jacob; Jan; Wouter. Hedikhuizen,
van. Zie: Willem. Heemskerk,
van. Zie: Gerard. Heenvliet,
van. Zie: Hugo. Heesbeen,
van. Zie: Arnoud. Heyde,
van der. Zie: Jan. Heyman
van Rijswijk 31. Heyneman
Geyster 193. , Lemkensz.,
h. te Andel 193. ,
van Uitwijk 60. Heilwig,
echtgenoote van Arnoud van Uitwijk 49. , echtgenoote
van Diederik Noudenz. van Andel 140, 141. Helmich
van Doornik 200, 254. , Pietersz.,
h. te S. 404. Hemert, van. Zie: Gijsbert; Johan;
Pieter; Liebrecht Torck. Hendrik (Henricus, Henric, Heynric), , van
Amerongen (H. Ameronghen) 112. , van
Andel 155, 157-159, 162, 193. , Bentinck,
dr. en dijkgr. van A. 411 (aanhef en 6). , van
Berck, prior van Mariendonk 33;. , Bigghen.
Erfgenamen van - 202. , Petersz.
de Bye 214, 215. , de
Borchgrave 167, i68, 232. , Bot
65. , Brabant
224. , van
der Eme 11. , van
Emmichoven 47, 62. , van
Essen 340. , Godtconincx,
s. te Wo. 371. , Mathijsz.
Godtconincx, s. te Wo. 408. , Arnoudsz.
Hac. 141. , Hendriksz.,
h. te R. 404, 418. , van
Heukelum 126, 127. , zn,
van Jan Maechsz. 304. , Cornelisz.
374. , van
Cronenborch 344. , Lodichsz.,
h. te De Werken 233. , van
Loosen, s. te WO. 403. , van
der Mije 340(?) , Paulusz.,
h. te B. 357. ,
Poppenz, (H. Popponis) 111, 112. , van
den Roeve 127. , de
Roomer, s. te Wo. 408. , van
Zevenbergen 342. , Stagge
250. , Stesenz.
358. , Stoke,
r. te Andel 193. , uter
Stove 209 , van
Uitwijk 24. , Utenhove
307, 309. ,
abt van St. Paulus te Utrecht 102. , Walwijn
175, 214. , de
Weent 213. , van
der Wiel, r. te E, 237. Henegouwen,
van. Zie: Jan II; Willem III; Willem IV, graven van H.; Margaretha. Henne Liebrechtsz.
van den Zande 52. Herbaren
(Hartbern, Herberen). , Aartsz.
Erfgenamen van - 341. , van
Arkel 68. , Jacobsz.,
r, te Andel 159, 174. , zn.
van Jan Neudenz., h. te B. ziz, 213. , van
Riede 156, 194. , van
Uitwijk 24, 31, 50. Herlaer,
van. Zie: Adriaan; Johanna. Herman
Jacobsz.. van Berkel 70. , de
Blonde 72. ,
van Hambroeck, priester te Berne en proost te Honswijk 339. , Jacobsz.,
h. te R. 404. , Jansz.,
h. te Andel 399, 404. , van
Luxemburg, k. van Oudmunster te Utrecht 99. , g.
van Nieuwenaar en Meurs, heer van A. 413. , van
Ommeren, monnik van de abdij te Oostbroek 185, 186. , Jansz.
Pieck 391. , Rutinc
52, , Melisz.
Schoor, h te S. 404. , van
Uitwijk. Kinderen van - 152. Herwijnen,
van. Zie: Bruisten; Corstiaan. Hesselinus
van Drongelen, ontvanger der abdij van St. Truyen 123. Heukelum,
van, Zie: Dirk; Hendrik; Jan. Heus, den,
van. Zie: Jan. Heuvel,
van den. Zie: Adriaan Dirksz. Hyelaert.
Zie: Aart. Hil, van
den. Zie: Godschalk. Hillen
de Gier (Hillinus Ghier), baljuw van A, 123. Hoer,
de. Zie: Jan. Hoevelman.
Zie: Aart. Hoeven
van Ganswijk, h. te E. 234. Hoghe, de, Zie: Geenken Willemsz.;
Gerrit; Gillis; Jan; Jan Willemsz.; Zeger; Willem (2x); Willem Willemsz. Hogelande,
van. Zie: Jasper. Hoy,
van. Zie: ,Jan. Hoyft.
Weduwe van -. Zie: Geertruid. Holland,
van. Zie: Otto; Holland, graaf van. Hongarije,
van. Zie: Maria. Honswijk,
van. Zie: Brien; Godevaert; Jan Arend Wisschaardsz. Hoogstraten,
van. Douairiere -. Zie: Eleonora van Montmorency. Horne, van. Zie: Diederik III;
Diederik (p. en a. van Oudmunster); Diederik (heer van Perwez) ; Diederik Loef;
Elisabeth; Engelbert; Frederik; George; Gerard I; Gerard II; Jacob I; Jacob II;
Jacob III; Johan (bs. van Luik); Johan; Lambert; Margaretha; Oda; Rijckard;
Willem I t/m VII. Houff,
van der. Zie: Adriaan. Houken
Blondenz. Kinderen van - 237. Houwelingen,
van. Zie: Huibert Herbarensz. Houweningen,
van. Zie: Robbrecht. Hubrecht
(Hubert, Huibert). , Herbarensz.
van Houwelingen, schout te Almkerk 380. , Ottoosz.
van Zoelen 97. , Woutersz.
van Zoelen 97. , proost
van St. Marie te Utrecht 34. , zn.
van Willer 26. , Woutersz.,
schout te Op- en Neer-Andel 380, 391, 392, 404 Hugeman
van Giessen 37, 43 Hugo
(Huyge, Huge) Bloc 135 , Goeswijnsz., h. te De Werken 202,
233, 246. , van
Heenvliet 232. , Jacobsz.,
h. te De Werken 284. , Quekel 341. , Jansz.
Voet 185, 186, 191. , Volprechtsz.
65, 67. , van Wielesteyn 246, 253. Huibert.
Zie: Hubrecht. Ymmonet
Koenraadsz. Royers, lombard te Wo. 180. Ypelaer.
Zie: Jan. Immer,
d'. Zie: Jan. Iwan
Hacken 377. , van
Vuren 72. Jacob
(Jacop) van Almonde 340. , Andriesz.
52, , zn.
van heer Andries 76. ,
Aartsz., h. en r, te B. 357, 359-362. , Woutersz,
van Berkel 70. , Bocy
246, 284. , Boeven
184. ,
van Bommel, h. te Andel 141, 193 ,
van der Borch. Echtgenoote van -. Zie: Wilhelma. , Jacobsz. van der Borch 310 , Boudijnsz.
370. , zn.
van Dirk Heermansz., h. te Wa. 341. , van
der Duyn 205, 207, 234, 237. , van
Gaesbeek 281, 297, 305, 309, 340 , uit
het gasthuis 52. , Ghibenz.,
h. te E. 234. ,
van Hedel, h. te E. 234. , Hermansz.
159. , I, heer (later
graaf) van Horne, heer van A., Cortessem, Montigny en Cranendonck, 294, 296,
297, 299-303, 305-309, 311-314, 316, 317, 319, 320, 323, 327, 329, 332, 338,
340. Echtgenoote van -. Zie: Johanna van Meurs. , II, g. van Horne, heer van A.,
Cortessem en Cranendonck 329, 334-338, 340, 343, 344. 347-350, 353-358, 363,
364, 368, 369, 389 Echtgenoote van -. Zie: Johanna van de Gruythuyse. , III, g. van Horne, heer van
A., ridder van her gulden vlies 364, 367, 369, 372, 373, 375, 376, 395. , Jacobsz.
Kinderen van - I59. , Jansz.,
h. te E. 214, 237 , van
Cats 309. , de
kleermaker 26. , de
Knijf, s. te Wo. 295. , uter
Coken 159. , Leeuwevelt
417 (aant. opgave vindplaatsen). , Ruisch
335, 340. , Liebrechtsz,
van den Zande 52. ,
Zasse 226, 351. Echtgenoote van -. Zie: Zegerade. , Dirksz.
Spierinck 350, 351. - , Petersz.
Sporckman(s) 333. , zn. van Willem (den zoon van Jan
Neudenz.), s. te Wo. 226. Jacoba van Beieren, g. van H.,
echtgenoote van Jan van Brabant 266, 267, 269-273, 286, 288, 292. Jan
(Johannes, Johan). , Adriaansz.,
h. te B. 366. , schout
te Wa. 390. , 403, , Anthonisz.,
h. te B. 357, 359-362, 366. , zn.
van Anthonis Doydenz. 361. , X
van Arkel 43, 46, 48, 62. , XI
van Arkel 52; 85, 201. , van
Arkel, bs. van Luik en g. van Loon 136, 138, 144, 145. , XII
van Arkel 297. , Volpertsz.
van Asperen 401, , van
Balen, slijkh. te WO. 419. ,
Bammelroy 408, 415, 417 (aant. opgave vindplaatsen). , van
Beieren 277-281. , Bloem,
h. te Wa. 341. , van
Bloys, heer van Schoonhoven en Gouda 134, 135. , Boeye,
pastoor te Wo. 264, 285. , van
Bommel, kelweerder van Mariencroon 362, 366. , Diederiksz,
de Borchgrave 65, 67, , Hendriksz.
de Borchgrave 142, 191I. , de
Borchgrave 289. , Dirksz.
de Borchgrave 299, , Jansz,
de Borchgrave 299. , Willemsz.
de Borchgrave 299. , Boullin
335, 337. ,
hertog van Brabant 274. Echtgenocte van -. Zie: Jacoba van Beieren. , Briensz.,
s. te Wo. 61, 67, 70. , van
Bruelis 113. , Bruistenz.,
h. te De Werken 202. , van
Bueren 111. , Dalckin
26. , van
Dam 390. , Gerritsz.
van Diik 340. ,
Doedijn, s. te Wo, 154, 204 , van
der Donck 233. , van
Drongelen 123. , van
Dunen 264, 265. ,
van der Dussen 200. ,
van Duvenvoorde, heer van Warmond 70, 381. , Gerardsz,
van Eethen 52, , van
Eethen, s. te Wo. 288. , Woutersz.
van der Eyke 234. , van
der Eme 26(?) 52. , Zegersz,
van Emmichoven, r. te E, 275, 299. ,
van Emmichoven, schout te Wa. 380, 392. , van
Ems 26. , Everdey
308. , Brienensz.
de Feyter 405. , Geerborgenz.
Sz. , van
Gent 213. ,
zn. van heer Gerard 95. , Gerritsz.
345. ,
, nabuur te Andel 404. , zn.
van Ghese, gruiter te Wo. 61, 64. , Vastraadsz,
van Giessen 43. , van
Giessen 197. ,
Vastraadsz. van Giessen 203. , Pietersz,
van Giessen, h. te B. 212, 213. ,
van Goch, abt van Mariencroon 284. , van
Goor 171, I82. , Willemsz. van Goor, schout te
Andel, ambachtsheer van G. 299, 314, 319, 321-323, 325, 33-, 349, 350, 356. , van
Goor, schout te G. 380, 388, 390, 392, 404. , Diederiksz.
de Grave (Greve); s. te Wo. 186, 198, 233. ,
Graward, k. van Oudmunster te Utrecht 99. ,
van Groesbeek 67. , van
Halewijn 317, 335, 337. , Hanic,
h. te De Werken 233. , van
Hedel 392. , van
der Heyde, s. te Wo. 292. ,
Heynenz., h. te De Werken 246, 264, 265. , van
Hemert 332. , Hermansz.
184. ,
, 341. , van
Heukelum 126, 127. ,
heer van Heusden 2. ,
, 20, 28. , de
Hoer 403. , de
Hoghe, s. te Wo. 49, 50, 52. , Willemsz.
de Hoghe 52. ,
van Hoy, k. van Oudmunster te Utrecht 99. , II,
g. van h. 29, 30. , Arend
Wisschaardsz. van Honswijk, s. te Wo, 141. , van
Horne, bs. van Luik 347. , g.
van Horne, heer van A. 378-380, , Houtsz.
59. , Ypelaer
366. , d'Immer
401. , Jansz.
174. , zn.
van Jan Hermansz., h. te Andel 193. , de
Jeude, heer van Hardinxveld 395. , de
Jonge 381. ,
uten Campe 61, 74. ,
, s. te Wo. 118, 119. , Willemsz.
uten Campe, s. en b. te Wo. 154, 186, 198, 200, 204. , Claesz,
uten Campe, s. te Wo. 225, 226. , uten
Campe 307. , Adriaansz.
Kemp 392. , van
Kessel 142. , Kever,
buur te Wa. 48. , de
Klerk (Clerc) 48-50. ,
Dirksz. van Klootwijk 350. , van
Klootwijk 392. , Koye,
s. te Wo. 154. , van
Cronenburch 232. ,
heer van Cuyk 42. , Kuyst,
h. te h. 283. , van Langerak, dr. en rentmr. van
A., kastelein van Loevestein en het slot te Wo. 245, 249, 250, 2S5, 258, 260. , van
Lannoy, heer van Lannoy 302, 303, 307, 309, 340. , Laureysz,
233. ,
uten Leen, k, van Oudmunster te Utrecht 99. , Angeli
(of Engelsz.) van Lezaenen 404. , Liebrechtsz.
52. , van
Loe 158. , Loye,
s. te Wo. 107. , Lonis,
s. te Wo. 154. , Maechsz.
Erfgenamen van - 304. Zoon van -. Zie: Hendrik. , van
de Merwede 23, 43. Echtgenoote van -. Zie: Beatrix. , bastaard
359, 361, 362. , de
Mol van Andel 141. , Mombaar
345. , g.
van Nassau, heer van Breda, kastelein van Heusden 312. , van
Oyen 65. , de
Ongevoeg (of Ongenoeg), buur te Almkerk 185. , de
Pape, s. te Wo. 49, 50, 52. Dochters van , Zie: Dielye; Oda (Oede). , Paulusz.
(Pouwelsz.) 381. ,
van Petershem 136, 138. , Pieck,
schout te G. 401, 404. , van Polanen, heer van de Lek
en van Breda 95, 115, 116, 1118, 136, 138, 146-148. , Pontiaansz.
330. Erfgenamen van - 417 (I6). ,
van Raamsdonk 162, 184, 191, 192, 195. , van
Rapenburch 390. , van
Rijswijk 31, 47-50, 65 Broeders en zusters van - 31. , Willemsz.
van Rijswijk, baljuw van A. 183, 184, 198. , Glimmersz,
van Rijswijk 299. , van
Rijswijk 350. , Robijnsz.
375. , Ruychrok
307, 309. , van
den Zande, k. van Oudmunster te Utrecht 99. ,
Schellaert, dr., rentmr. en dijkgr. van A. 380, 381, 391, 392, 399, 403 , Schellaert,
slijkh, te WO. 419. ,
van Schinveld 332, 350, 351 , de
schoenmaker 26. , van
Schoonhoven 340. , van
den Schoor, h. te B. 212, 213. , Schot
341. , Dielisz.
van der Zijdewij 362. ,
Smeets, Smeeds h. te De Werken 331 , Spiegel,
s: te Wo. 403. , Jansz.
Spierinck, h. te B. 366. , Petersz.
Sporckman(s) 333. , Stael
99 ,
van der Stael, mbachtsheer te s. 404. , Jansz.
van Strijen, s. te Gorinchem 375. , van
Zwijndrecht, k. te Heusden 328. , Todeman,
h. te Andel 141, 19, 193 , Gijsbrechtsz,
Tueling, s. te WO. 419. , van
Veen, zn. van Pieter van Giessen 212 , van
Vlijmen. Erfgenamen van - 159. , Hugenz.
Voet 185, 186. , Jansz.
Voet 185, 186. , van
Waardhuizen 96. , van
Wieldrecht 43, 46. , van
Wijffvliet, h. te Wa. 341. , Wickersz.
107. , Willemsz,
gS. ,
, buur te Almkerk 185. , zn,
van Willer 26. , de
Wit 392. , Dirksz.
de Wolf, s. te We. 408. , Woutersz.
358. ,
Jaspar (Jasper) Adriaansz., s. te Wo. 380. , Lievensz.
van Hogelande 370, 381, 390. Jeude,
de. Zie: Aart; Jan, Joachim van Giessen 392. Johanna, vrouwe van Gennep en van
der Eem, echtgenoote van Reinoud van Brederode 146-148. , van de Gruythuyse, echtgenoote
van Jacob II van Horne 336, 346-348, 350, 351, 354, 363--I van Herlaer,
echtgenoote van Pieter van Hemert gSo. , van
Meurs, echtgenoote van Jacob I van Horne 338. , van
Montigny, echtgenoote van Willem VII van Horne 271. Johannes
Zie: Jan, Jonge,
de. Zie: Jan. Jongh.
Zie: Frank. Jonckers.
Zie: Gerrit - van Balen. Joost Adriaansz.,
h. te E. en Wa. 404. , zn.
van Peter Willemsz. 358. , van
Rijswijk 390. , van
Weyborch, s. te WO. 341, 346. , Westvelinc,
r. te De Werken 202, 265. , van
Wijk 346. Jutte,
echtgenoote van Wouter van Keppel 68. Caell.
Zie: Frans. Campe, uten (van den). Zie: Gillis;
Jan; Jan; Jan Willemsz.; Jan Claesz.; Jan; Claes (3x); Leonius; Reingoud
Tielmansz.; Tielman (2x); Tielman Jansz.; Tielman; Willem Tielmansz. Cardinael.
Zie: Willem, Karel
van Bourgondie, g. van H. 322, 329, 334, 335, 337, 340 , hertog
van Gelre 373. , V (van Oostenrijk), keizer van
Duitschland 369, 375, 378, 384, 387, 390, 392, 393, 397, 402. Kateline,
dochter (of echtgenoote?) van Hanne 75. Catharina
Robbijnsdr. Bokelaer 273. ,
weduwe van Paulus Hugemansz. 357. Cats,
van. Zie: Jacob. Keye.
Zie: Dirk Evertsz.; Everard Jansz.; Jan Koye. Kemp.
Zie: Aart; Jan Adriaansz. Keppel, van: Zie: Wouter. Kerstiaan, klerk van baljuw
van Zuid-Holland 108. , van
der Visschen 52. Kerstijne
(Korstijn) Jansdr. van Giessen 268. , Quekels
339, 342? Kessel,
van. Zie: Jan; Mathijs. , Ketelaer.
Zie: Gerrit. Kever.
Zie: Jan. Kijfhoek,
van, Zie: Floris. Killemoy
278. Claes
(Nicolaas, Clays) Andriesz., s. te Wo. 52. ,
Aartsz., h. te B, 357, 359, 360, 362, 366. , van
Arkel 62, 120. Echtgenoote van -, Zie: Elisabeth van Emmichoven. , Boudekensz,
52, , Buys,
b, te Heusden 391. , van
Dam 3z6, 343, 370(?). , Dirksz.,
h. te De Werken 331. ,
, h. te R. 404. , van
der Eme 11. , Jansz.
van der Eme 52. , Arendsz.
van Emmichoven, r. te E 215, , Geyster,
schout te Wa. 48. , van
Gellicum. Dochter van -, non 127. , (van)
Gent. Kinderen van - 345. , Gerard
204. , van
Haeften 350. , van
Haestenberch: Zie: Claes van Zevender. , Jacobsz.
315. , uten
Campe, s. te Wo. 52. ,
, s- te Wo- 150, 153, 154. , dr.
en kastelein van Heusden 298 (noot, 3). , zn.
van Clauwaert de Smet (de smid) 52. , Willemsz.
den Coninck 391. , Cornelisz.
375. , van Cronenborch (Cronenberge)
344, 353. , van
Malsen, h. te De Werken 284. , van
de Merwede 142. Zusterszoon van -. Zie: Willem van Borchoven. , van
den Molen, s. te Wo. 26. , Petersz,
175, 214. ,
heer van Putten en Strijen 38, 39. Echtgenoote van -, Zie: Aleid. , Kervijn
van Reimerswaal 224. , van
Rode 246. , Oeke van Zevender (van
Haestenberch), baljuw, rentmr., dijkgr. en kastelein van A. 154, 155, 162, i
63. , Florisz,
Spierinck, r. te B. 212. , Spierinck
van Aalburg 350. , Stuuc
95. , Teunisz.,
h. te E. en Wa. 404. , Voogd.
Kinderen van -. 212, 213 , de
Vriese 307, 309. , Welf
74. , Wisscaertsz.,
s. te Wo. 198. , de
Wolf, s. te Wo. 154, 192, 204, 205. , zn.
van Wouter Holenz. 52. , Clauwaert
de Smet (de smid) 52. Klerk,
de. Zie: Jan. Cleve,
van. Zie: Adam;, Cleve, graven , van. Klootwijk,
van. Zie: Dirk; Floris; Jan Dirksz.; Jan; Reyver; Zeger; Wouter Arendsz. Knijf,
de. Zie: Jacob. Cobel.
Zie: Franciscus. Koenraad
(Conradus, Coenraet, Coen), , van
Arkel, k, van St. Pieter te Utrecht 48. , van
Giessen 295. ,
van Malsen, abt van Berne 391, 392, 394 , van
Oosterwijk 224. Koye.
Zie: Keye, Coken,
uter. Zie: Jacob. Coninck,
den. Zie: Claes Willemsz. Coppeken
van Gaveren 52. Cornelis
Jansz. van Almkerk 406. , Boon
381. , zn.
van Jan Buysz. 359, 362. , van
Egmond van der Nyenburg 404. , Engelbrechtsz.,
h. te Andel 404. , van
Haeften 387, 390. , Havelaar
398. , Cornelisz.
374. , van
Mierop 381. , Quekel
375. , Rijckesz.,
h. te Andel 404. , Zweersz.
van Rijswijk, ambachtsheer van R. 403, 404. , Robijnsz.,
s. te Wo. 389. , Suys
381. , Hendriksz.
van Weldam 390. Corstiaan.
Zie: Kerstiaan. , van
Herwijnen, r. te De Werken 284. Korstijn.
Zie: Kerstijne. Coudenhoven,
van. Zie: Arend. Coulster,
van. Zie: Abel. Kraaiestein,
van Zie: Arend. Creyne,
weduwe van Gillis uten Campe 118, 119. Croy, van. Zie: Willem. Cronenberge (Cronenborch,
Cronenburch), van. Zie: Hendrik; Jan; Claes. Kruiningen,
van. Zie: Arend (Arnoud). Cuyk,
van. Zie: Jan; Cuyk, heer van. , C.
417 (16). Kuyst.
Zie: Jan; Roelof; Teunis Jansz. Lambrecht
(Lambert, Lammeken, Lammcrken, Lannickin), , zn.
van Bele 52. , Jacobsz.
van der Borch 310. ,
neef van Ghibe van der Haren 52 , van
Goor 142. , van
Horne, s. te Wo. 338. , prior
van Mariencroon 359-361. , Millinc
142, 227, 344. , Adamsz.
Millinc 236. , van
den Worpe (Lannickin de Werpa) 26. Echtgenoote van -. Zie: Aleid. Langerak,
van. Zie: Jan: Lannoy,
van. Zie: Johan. Lau.
Zie: Louken, , Hendriksz.
375. Laurens
van Dalem, s. te Wo. 198. , Cloetsz.
118, 119. , Rutgersz.
299. Leen,
uten. Zie: Jan. Leeuwevelt.
Zie: Jacob. Leyenberch,
van. Zie: Arend. Lenel
Aartsz. van Baex, r. te G. 283. Lens,
Zie: Gerrit Pietersz.; Gerrit; Pieter. Lent,
van, Zie: Roelof. Leonius,
burggraaf van Brussel 15. Echtgenoote van -. Zie: Sophia van Altena. ,,
uten Campe 99, 111, 112. Lezaenen,
van. Zie: Jan Angeli (of Engelsz.) van Lezaenen. Levynis
van Weyborch 392. Liebrecht
Godevaertsz., s. te Wo. 141, 154. Weduwe van -. Zie: Aleid. , zn.
van Jan Merersz. 52. , zn.
van Liebrecht Pelser 154, 155 , zn.
van Pieter Helvoertsz. 154, 155. , Torck,
heer van Hemert 377. Liegnitz,
van. Zie: Margaretha. Lyonys
Jan Piersijnsz., s. te Wo. 345. Lysa,
echtgenoote van Arnoud Vettekin 26. Lisebet.
Zie: Elisabeth. Lodewijk,
Zie: Louken; Ludeken. , van Beieren, roomschkoning,
keizer 69, 88, 90, 91, 101, 379. Echtgenoote van -. Zie: Margaretha van
Henegouwen, , Boekelaer
31. , van
der Eyke 307, 309, 335. , van
de Gruythuyse, g. van Winchester 317, 335-337. , zn.
van Jan Bartoutsz., buur te Almkerk 185. , de
kastelein (van A.) 28. Echtgenoote en zonen van - 23. , van
Treslong 307, 309. , Dankertsz,
van De Werken 202. Loe,
van. Zie: Johan. Loye.
Zie: Jan. Loo, van
397. Loosen,
van. Zie: Hendrik; Mathijs. Louken
Woutersz. 207. Ludeken
de Wilde, rentmr. en kastelein van A., tollenaar te Wo. 160, 172, 187, 193, 198. Luxemburg,
van. Zie: Herman. Maarten Jansz, 212. ,
, s. te Wo. 408. , van
Naerden 404. Maas,
zn. van Dirk Maasz. 340. , Gijsbrechtsz.,
h. te s. 127. Made,
van der. Zie: Diederik. Maechs.
Zie: Jan. Maelstede,
van de. Zie: Gerard. Maerle,
van. Zie: Medaert. Malburch,
van. Zie: Adriaan. Malsen,
van. Zie: Gerrit; Claes; Koenraad. Margaretha
van Henegouwen, echtgenoote van Lodewijk van Beieren 101, , van
Horne, echtgenoote van Everard van der Marck Jr. 354. , van
Liegnitz, echtgenoote van Albrecht van Beieren 233-135, 160, 161. ,
van Parma 407. Maria
van Bourgondie, echtgenoote van Maximiliaan van Oostenrijk 337, 340 , van
Hongarije 396, Marck,
van der. Zie: Everard; Everard Jr.; Robbrecht. Martijn
Fons d'Olivera, kastelein te Gorinchem 331. Mathijs
(Tijs) Cornelisz. Havelaar 398. ,
van Kessel 167, 168. , van
Loosen 392. , van
Muilwijk, h. te s. 127. ,
, 372. Maurijs
Grieke 107. Maximiliaan
van Bergen, heer van Zevenbergen 389. , van
Oostenrijk 340, 347, 348. Echtgenoote van -. Zie: Maria van Bourgondie. Medaert
van Maerle, dr. en stadh. van A. 350, 351. Medemblik,
van H. 417 (16). Meer,
van der. Zie: Willem Willemsz. Meeus
Spierinc. Dochter van - 276. Meyns
Jansz., h. te De Werken 264, 265. Melchior
van Goor 321, 323, 349. Melis
Dirksz. 328, 345. , de
Vos, r. te Andel r41. Merwede,
van de. Zie: Daniel; Dirk; Elisabeth; Jan; Jan; Claes; Odilia. Merxem,
van. Zie: Gerard. Meurs, van. Zie: Frederik; Johanna;
Adolf van Nieuwenaar; Herman van Nieuwenaar; Walburg van Nieuwenaar. Michiel
Joostenz, 391. Michiels.
Zie: Anthonis. Mierop,
van: Zie: Cornelis. Mije,
van der. Zie: Gerrit; Hendrik; Philips Willemsz. Millinc.
Zie: Adam; Lambrecht; Lambrecht Adamsz. Mol, de.
Zie: Jan. Moleman.
Zie: Bartruyt, dochter van Jan. Mombaar.
Zie: Jan. Montmorency,
van. Zie: Eleonora; Philips. Muilwijk,
van. Zie: Mathijs. Naerden,
van. Zie: Maarten. Nassau,
van. Zie: Jan; Willem van Oranje. Nederveen,
van. Zie: Gerrit. Neesken
van Antwerpen, procuratrix van nonnenklooster te Wo. 394. Neyse.
Zie: Aarti; Gijsbrecht; Gijsbrecht Arendsz. Neude,
zn, van Frank de Mersman 52, 64. , Rutgersz.
141. , Willemsz.,
h. te Andel 141, 159. Nieuwenaar,
van. Zie: Adolf; Herman; Walburg. Nyenburg,
Zie: Cornelis van Egmond van der -. Nicolaas.
Zie: Claes. Nicolay.
Zie: Arend (Aernoult), Nispen,
van. Zie: Godevaert. Noot.
Zie: Gerrit; Pieter Gerardsz. Noude.
Zie: Neude, Nuerden,
van. Zie: Diederik. Nulant,
van. Zie: Gillis. Oda
(Oede), dochter van Jan (de) Pape 107 , van Putten en Strijen, echtgenoote
van Willem IV van Horne 38, 55, 56, 71, 79, 80. 85. Odenkerk,
van. Zie: Willem. Odilia.
Zie: Dielye. , van
de Merwede, vrouwe van Eethen en Meeuwen 312. Odoen
Perchenaelsz. Royers, lombard te Wo, 180. Oerden,
van. Zie: Diederik van Nuerden. Oyen,
van. Zie: Jan. Olivera,
d'. Zie: Martijn Fons. Oliverus,
Abt van klooster van St. Marie te Middelburg 91. Ommeren,
van. Zie: Herman. Ongevoeg,
de. Zie: Jan. Oorden,
van. Zie: Diederik van Nuerden. Oostenrijk,
van Zie: Karel V; Maximiliaan; Philips (de Schoone); Philips II, Oosterzeel,
van. Zie: Dirk. Oostervant,
van. Willem. Zie: Willem van Beieren. Oosterwijk,
van. Zie: Koenraad (Coen). Oranje,
van, Zie: Willem. Otto van
Arkel 144, 145, 150, 153, 206, 297 ,
van Gellicum 345 , van
Holland, bs. van Utrecht 14. , g.
van Cleve 40, 44- , van
Zoelen 97. Oudheusden,
van. Zie: Godschalk. Overloope,
d' 397. Oversteghe,
van Zie: Gerard Arnoudsz. Pape,
(de). Zie: Jan; Weluken. Parma,
van. Zie: Margaretha. Paulus
(Pouwels) van Haastrecht 183, 184. , Hugemansz.
Weduwe van -Zie: Catharina. Peter.
Zie: Pieter. Petershem,
van. Zie: Jan. Philips
(Philips) de Bye 392 , 1 van Bourgondie, g. van H.
289, 290, 294, 296, 298, 299, 301-303, 305-308, 311, 317, 318, 340 , van
Dorp, dr., rentmr. en dijkgr. van A. 243. Echtgenoote van -. Zie: Beatrix. , Willemsz.
van der Mije 330. , van Montmorency, g. van Horne,
heer van A., ridder van het gulden vlies 383, 384, 387, 392, 395-397, 400-413,
407, 409 (aanhef, 7, zo en slot), 410, 413. Echtgenoote van -. Zie: Walburg van
Nieuwenaar en Meurs. , van
Oostenrijk (de Schoone) 347, 348, 363, 364, 367, 369. , II (van Oostenrijk), koning
van Spanje 397, 400, 402-404, 406, 407, 411 (aanhef, 2, 5, 6), 413, 414. , van
Polanen 134, 135. , Andriesz.
Royers, lombard te Wo. 180. , Ruychrok
van der Werve 340. , van
Spangen 368. , van
Uitwijk 382, 39z. , van
Weyborch 392, 403, Pieck,
Zie: Herman Jansz.; Jan. Pieter
(Peter) Annock 345. , zn.
van Badelog 118. , Dirksz.,
h. te R. 404. , van
Giessen i97. , zn.
van Hendrik de Weent, r. te B. 213. , van
Hemert, heer van Poederoyen 350 , Hendriksz.,
h. te De Werken 331 , Jansz.
340. , Lens,
s. te Wo. 52, 61, 67. , Gerardsz.
Noot, bode te Wo. 189. , zn.
van Pieter Grietenz., h. te Wa. 191. , zn.
van Scaert Vassen 212, 213. , Scoyaert,
h. te E. 175. , Scholten,
buur te Wa. 48. Pijn.
Zie: Gijsbrecht. Poederoijen,
van. Zie: Willem, natuurlijke zoon van Hugeman. Polanen,
van. Zie: Jan; Philips. Pons
Heestensz., nabuur te G. 404. Porte,
van der. Zie: Arnoud. Putten
en Strijen, van. Zie: Aleid; Claes (Nicolaas) ; Oda; Putten, heer van. Quekel.
Zie: Gijsbert; Hugo; Kerstijne; Cornelis. Quintijn
Weytsen. 404. Raamsdonk,
van. Zie: Jan. Rapenburch,
van. Zie: Johan. 35 Reyner
Hugemansz., h. te B. 345, 361, 362. , Claesz.,
schout te De Werken 375. Reyver
van Clootwijck, pastoor te Hardinxveld 375. Reimerswaal,
van. Zie: Boudijn; Claes Kervijn. Reingoud
(Reyngout) van Emmichoven, pr. der abdij van Berne 175, 208, 214, 215. , Tielmansz.
uten Campe, r. te S. 127. Reinoud van Brederode, heer van
Gennep en van der Eem 146, 148. Echtgenoote van -. Zie: Johanna, vrouwe van
Gennep en van der Eem. , graaf
van Gelre 44. Rembout
Godertsz., s. te Heusden 391 , de
Vlieger 330. Rhenen,
van, Zie: Godfried. Renze
van Waardhuizen, buur te Wa. 48. Riebeeck,
van. Zie: Willem. Riede,
van. Zie: Gijsbrecht (2X); Gijsbrecht Gijsbrechtsz.; Herbaren; Riede, vrouwe
van. Rijckhard
van Horne 392. Rijswijk, van. Zie: Adriaan; Dirk
Glimmersz.; Dirk; Heyman; Jan; Jan Willemsz.; Jan Glimmersz.; Jan; Joost;
Cornelis Zweersz.; Willem. Rijswijnt,
dochter van Diederik Noudenz, van Andel 140, 141. , Ricout
Hendriksz. 341, 352. , Steeskensz.,
h. te Andel 159. Willemsz., r, te Wa. 341. Robbrecht
(Rubbeken) Aartsz. 304. , Bokelaer,
priester 237, 273 , Diederiksz.,
h. te De Werken 202. , van
Emmichoven 175. , Fave
345, 351, 352. , van
Grevenbroek 210, 233. , van
Houweningen 221. , van
der Marck 354 ,
Schrieck, r. te De Werken 233, , Willemsz.,
s. te We. 310, 330. Rode,
van. Zie: Claes; Gijsbrecht van Riede (of van Rode). Roeder.
Zie: Dirk. Roelof
van Dalem 95. , van
Emmichoven 31. , 167,
168, 208. , Haven
193. (Roelof),
Hendriksz., r, te De Werken 331. , Kuyst,
h. te G. 283. , van
Lent 285, zgz, 304. ,
Melisz., h. te Andel 159. ,
Reyndersz., h. te B. 361. , de
Taem, s. te Wo. 127. , Aartsz.
Westvelinc 265. Roeve,
van den. Zie: Hendrik; Wouter, Rogge,
W. J., secretaris van Eethen en Meeuwen 142. Rovers.
Zie: Ymmonet Koenraadsz.; Odoen Perchenaelsz.; Philips Andriesz. Rommel.
Zie: Dirk. Roomer,
de. Zie: Hendrik, Rubbeken.
Zie: Robbrecht. Ruychrok.
Zie: Jan; Philips. Rutsch.
Zie: Jacob. Rutger
Meynsenz. 331. Rutinc.
Zie: Herman. Zadelboger 224. Zande, van den. Zie: Andries
Liebrechtsz.; Arend Reiniersz.; Diederik; Gijsbrecht; Henne Liebrechtsz.; Jacob
Liebrechtsz.; Jan; Severijn Reiniersz.; Willem Reiniersz. Sandelijn.
Zie: Arend. Sander
Frederiksz. Erfgenamen van - 341. , Geerborgenz.
Sz. Sasbout. Zie: Arnoud. Zas(se).
Zie: Gijsbert; Jacob. Schellaert.
Zie: Gillis (2x); Jan (2x). Schinveld,
van. Zie: Jan. Scoyaert.
Zie: Pieter. Scholastica,
echtgenoote van Aart van Wijk 213. Scolpen.
Zie: Willem. Schoonhoven,
van. Zie: Jan. Schoor
(van den). Zie: Herman Melisz.; Jan. Schot.
Zie: Jan. Schouten.
Zie: Willem. Schrieck,
Zie: Robbrecht. Scutmouwe.
Zie: Albrecht. Scutte.
Zie: Wouter. Zeeland,
van. Zie: Willem, Zeger
Woutersz. van Emmichoven, ambachtsheer van en r. te E, 176, 214, 234 ,
, van Emmichoven 299. , Jansz.
van Emmichoven 341 , Florisz.,
baljuw van A. 223. , de
Hoghe 172. , van
Klootwijk 399. , van
Uitwijk 293, 294, 299, 309 Zegerade,
dochter van Albrecht Zegersz., echtgenoote van Jacob Zasse 226. Selekinus
Vos van Emmerik 99. Zevenbergen,
van. Zie: Hendrik; Arend, heer van. Zevender,
van, Zie: Dirk; Claes Oeke. , H.
401, 403, 405, 408. Severijn
Reiniersz. van den Zande 76. , Willemsz.,
s. en b. te Wo. 141, 154, 198. Zijdewij,
van der. Zie: Jan Dielisz. Simon
Haew 330. Sc. Zie:
Sch. Slaper,
de. Zie: Arend. Sleeuwijk,
van. Zie: Tielman Jansz. uten Campe. Slotemaker.
Zie: Willem van Hedikhuizen. Sluis,
van de. Zie: Arnoud. Slusen,
de. Zie: Arnoud. Smeets,
Smeeds. Zie: Johannes. Smoutriem.
Zie: Gerrit. Zoelen,
van. Zie: Otto; Hubrecht Ottoosz.; Hubrecht Woutersz. Sophia
van Altena, echtgenoote van Leonius, burggraaf van Brussel 15. Zoudenbalch.
Zie: Dietger. Spangen,
van, Zie: Philips. Spiegel.
Zie: Jan. Spierinck.
Zie: Arend - van Well; Gerrit - van Well; Jacob Dirksz.; Jan Jansz.; Claes
Florisz.; Claes - van Aalburg; Meeus. Spijk,
uter. Zie: Gijsbrecht; Willem. Splinter
van Voern 344. Sporckman(s).
Zie: Jacob Petersz.; Jan Petersz. Stael.
Zie: Jan. Stael,
van der. Zie: Jan, Stagge.
Zie: Hendrik. Steesken
(Stees) Dirksz. van Andel 159. , Aartsz.,
h. te B, 345. ,
, h. te Andel 404. , van
Brakel, baljuw en rentmr. van A. 99, 103. , van
Giessen 276. , Ricoutsz.,
h. te Andel 141. , Jansz.
Vos 299. Stephanus,
domdeken te Utrecht 26, 27. Steven
Cornelisz. Volkier, s. te Gorinchem 375. Stoke.
Zie: Hendrik. Storm
Brievonc 200. Stove,
uter. Zie: Hendrik, Striene,
van. Zie: Willem. Strijen,
van. Zie: Jan Jansz.; Arend, heer van Zevenbergen; Aleid van Putten en -;
Nicolaas van Putten en -; Oda van Putten en -. Stuuc.
Zie: Claes. Suys,
Zie: Cornelis. Sweder
(Zweer) van Abcoude 115. , van
Blasenborch 310. Zwieten,
van. Zie: Willem. Zwijndrecht,
van. Zie: Jan. Taem,
de. Zie: Roelof. Telekin,
zn. van Hildegond 26. Teunis
(Thonis). Zie Anthonis. , Jansz.,
s. te Wo. 389. , zn,
van Jan Kuyst 391. , Michielsz.
403. Tielman,
zn. van Jan Riebrechtsz. 52. , Jansz.,
s. te Wo. 64. , uten
Campe 24. ,
, k. van Oudmunster te Utrecht 99. , Jansz.
uten Campe van Sleeuwijk 74, 98. ,
uten Campe 229, 257, 288. , Willemsz.
64, 95. Tijs.
Zie: Mathijs. Torck,
Zie: Liebrecht. Treslong,
van. Zie: Lodewijk. Tueling.
Zie: Jan Gijsbrechtsz. Tule,
van. Zie: Floris; Godfried; Willem (2x). Uitwijk, van. Zie: Arend (Arnoud,
3x); Diederik; Diederik Herbarensz.; Diederik; Gerard; Gillis; Heyneman;
Hendrik; Herbaren; Herman; Philips; Zeger; Willem. Utenhove. Zie: Hendrik, Utencampe. Zie: Campe, uten. Valk. Zie: Gijsbrecht. Vastraad
Jacobsz. van Berkel 70 ,
Vastraadsz. van Giessen 43, 46. , Arnoudsz.
van Giessen 43, 46, 47, 65. , Jansz.
van Giessen 133-135, 139, 155 , van
Giessen 183, 184, 193, 276. Veen,
van. Zie: Jan, Veer,
de. Zie: Everard. Vette,
de. Zie: Gerrit. Visschen,
van der. Zie: Kerstiaan. Vlieger,
de. Zie: Rembottt. Vlijmen,
van. Zie: Jan. Voet.
Zie: Hugo Jansz.; Jan Hugenz.;, Jan Jansz. Volkier.
Zte: Steven Cornelisz. Volpert
Mathijsz., secretaris te Gorinchem 375. Voogd.
Zie: Bruisten; Claes. Voorn,
van. Zie: Splinter. Voorne,
van, Zie: Gerard. Voort,
van der. Zie: Aart. Vos.
Zie: Selekinus; Steesken Jansz. -- de. Zie: Godevaert; Melis. Vrank.
Zie: Frank, Vriese
de. Zie: Claes. Vuren,
van. Zie: Iwan. Waal
Nodenz. 299. Waardhuizen,
van. Zie: Diederik; Jan; Renze. Waetselaer,
van. Zie: Dirk. Walburg,
gravin van Nieuwenaar en Meurs, vrouwe van A., echtgenoote van 1e Philips van
Montmorency, 2e Adolf van Nieuwenaar en Meurs 414, 420. Walwijn.
Zie: Godevaert; Hendrik. Wassenhoven,
van. Zie: Guillam Zegers. Weent,
de. Zie: Hendrik. Weyborch, van. Zie: Arend Robbynsz.;
Arend; Arend van Weyburch; Brien (2x); Joost; Levynis; Philips. Weytsen.
Zie: Quintijn. Weldam,
van. Zie: Cornelis Hendriksz. Welf,
Zie: Claes. Well,
van. Zie: Arend Spierinck; Gerrit Spierinck, Weluken,
zn. van Gillis Pape 52. Werken, van de. Zie: Boudewijn
Dankertsz.; Boudewijn Jansz.; Dankert; Diederik (2x); Lodewijk Dankertsz. Werve,
van der. Zie: Philips Ruychrok. Westvelinc.
Zie: Joost; Roelof Aartsz. Wetering,
van der. Zie: Adriaan. Wevelickhoven,
van, Zie: Ploris. Wiel,
van der. Zie: Diederik Rutgersz.; Hendrik. Wieldrecht,
van. Zie: Jan. Wielesteyn,
van. Zie: Hugo; Geertruid van Amerongen. Wierik
(Quiricus) van Aest, k. van Oudmunster te Utrecht 99. Wijffvliet,
van. Zie: Anthonis; Jan. Wijk, van. Zie: Arend (2x); Gillis; Joost. Wilde,
de. Zie: Ludeken. Wilhelma,
echtgenoote van Jacob van der Borch 310. Willem,
zn. van A, 26. , Adriaansz.,
h. en r, te B. 359, 362, 366. , van
Alkemade 317. , Gijsbrechtsz.
Barnier 285. , van Beieren, g. van
Oostervant, heer van A., later g. Willem VI van H. 173, 176-184, 187, 189, 191-196,
199, 200, 202, 203, 225, 227, 230, 231, 235, 236, 238, 245, 247-249, 251-259, 261,
262, 264, 267, 296, 297, 311. , van
Berendrecht 340. , Jacobsz.
van Berkel 70. , van
Besoijen 184, 193. , de
Borchgrave, r. te Almkerlc 121. , van
Borchoven 142. , Bot
116, 118. , van
Boxtel 42. , Reiniersz.
van der Brugge, h. te G. 315. , van
Dam 406. ,
Danielsz., s. to Wo. 49, 50. , van
Dongen 97. ,
Dukinc 152. ,
van Duvenvoorde, heer van Oosterhout 71, 96, 97. , van
Egmond 307. , Scobbeland
(van der Eyke) 234. ,
Eylart, priesterbroeder van het Duitsche huis to Utrecht 27, , Geerborgenz.
Sz. , Gerritsz.,
h. te B. 212, 213. , Goudt
371. , Gorisz.
de Grave (Greve), s. te Wo, 187, 198. , Diederiksz.
de Grave (Greve), s. to Wo 204, 205, , van
Hedikhuizen, gezegd Slotemaker 141, , Hermansz.,
h. to G. 315. , de
Hoghe 52. ,
, 172. , Willemsz.
de Hoghe 172. , III,
g. van H. 43, 46, 57-60, 63, 66, 71, 73-81, 83-85, 87-95. , IV,
g. van h. 101 , V,
g. van H. 104, 108, 111-113. , VI,
g. van H. Zie: Willem van Beieren. , I
van Horne, heer van A. 6, 8, 12, 13, 15, 16, 18. , II
, , 13 10-13, 15, 18-31, 35, 41, 41, 44, 101, 141. , III
, , 23, 18-34, 41, 44, 102. , IV , 38, 55, 66, 67, 71,
72, 77-87, 89, 92-94, 98, 100, 178 (5), 201, 238 (29), 379, Echtgenoote van -.
Zie: Oda van Putten en Strijen. Erfgenamen van - 115. , V
van Horne, heer van A. 86 (noot), 101, 103, 104, 109-112, 114. , VI , , en Cortessem
136, 138, 139, 142-145, 149, 155, 156, 162-171, 174. , VII , , 266-271, 283,
297. Echtgenoote van -. Zie: Johanna van Montigny. ,
Jacobsz, 118. , zn.
van Jan Neudenz. 118, 263. , Jansz.,
nabuur to Andel 404. ,
Tielmansz. uten Campe 116. , Cardinael,
k. van Oudmunster to Utrecht 99. , van
Croy, heer van Chievres 367. ,
Willemsz. (van der Meer) 381. , Mettenz.
159 , van
Odenkerk, k, van Oudmunster te Utrecht 99. , Oekenz.
52. , van
Oostervant. Zie: Willem van Beieren. , prins
van Oranje 406. , Pietersz.,
nabuur to Andel 404. ,
Pijnsz. 381. , natuurlijke
zoon van Huge man van Poederoijen 141. , van
Riebeeck, dijkgr. van A. 377, 391, 392. , van
Rijswijk 99, 104 (noot), 124, 127. ,
Remiersz, van den Zande 73. Kinderen van - 116, 118. , Scolpen
204, 224. , Schouten
411. , van
Zeeland, h. te De Werken 233, 246, 264, 265. , uter
Spijk 200. , van
Striene, s. te Wo. 58, 61, 64, 67. , van
Zwieten 340, , Teunisz.
(Thonysz.). Erfgenamen van - 202. , Teunisz.,
264, 265, 284. , van
Tule, s. te Wo- 70, 75. ,
, 212, 213. , van
Uitwijk 50, 60. ,
zn. van Willem Hermansz., s. te Wo. 333. ,
Willemsz. 350. , Zie:
Willem Willemsz. van der Meer. , Wisse,
s. to Wo. 67, 118. , van
(den) Worpe, s. to Wo. 26. Winnock
Jacobsz. alias Goedeskock 340. Wisse,
Zie: Willem. Wit, de.
Zie: Jan. Witte,
de Zie: Bruinijs. Wolf,
de. Zie: Diederik; Jan Dirksz.; Claes. Wolfert
van Goor, dr. en stadh, van A. 353, 355. Worpe, van den. Zie: Boudewijn;
Lammerken (Lannickin); Willem. Wouter (Waltherus) Arendsz., h. to
Andel 141. ,
Pietersz. Boekelaar, h. to S. 105, 127. , Gijsbertsz.
Botterman, s. te Wo. 408, , bastaard
van Drongelen 123. , van
der Eyke 234. , Zegersz.
van Emmichoven, ambachtsheer van E. 380, 392, 404. , van
Gent 274. , Ghevaert,
h. to De Werken 284. , van
Hedel 72. , Jacobsz.,
h. te Andel 141. , van
Keppel 68. Echtgenoote van -. Zie: Jutte. , van Klootwijk, zn, van Arend
Roelofsz. 204, 205, 207. Echtgenoote van -. Zie: Elisabeth, dochter van Jan Doedijn. , Cornelisz
374. , van
den Roeve 72. ,
Scutte 141. 1. BISSCHOP GODFRIED VAN UTRECHT GEEFT DE TIENDEN VAN DRIEL,
GIESSEN EN WOUDRICHEM, WELKE HIJ ZICH HAD TOEGEEIGEND IN DE MEENING DAT ZE
NOVALE TIENDEN WAREN, TERUG AAN HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT. 1178 April 9. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 158; Sloet, no. 349;
Oorkondenboek Sticht, no. 498. Litt.: Inleiding, blz.
54-55 2. DIEDERIK II VAN ALTENA EN JAN VAN HEUSDEN SLUITEN EEN
VERDRAG. EVENTUEEL VOORKOMENDE GESCHILLEN ZULLEN OP VREDELIEVENDE WIJZE WORDEN
OPGELOST. 1212 z. d. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 228. 3. GEKOZEN SCHEIDSRECHTERS DOEN UITSPRAAK IN HET GESCHIL
TUSSCHEN DEN PROOST VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT EN HET KAPITTEL OVER HET GEN0T
DER INKOMSTEN VAN HET AARTSDIAKONAAT EN HET BEHEER DER PREBENDEN. ALLE
INKOMSTEN UIT DE TIENDEN VAN DE KERKEN VAN WOUDRICHEM, DRIEL, WIJK EN VLEUTEN
ZULLEN, NA HET VACANT WORDEN VAN DE PASTOORSPLAATSEN, ONDER HET BEHEER VAN DE
PROOSDIJ, TEN BEHOEVE VAN DE ADMINISTRATIE DER PREBENDEN, GEBRACHT WORDEN. 1224 Februari 1. Gedrukt: Oorkondenboek
Sticht, II, no. 716. Litt.: Inleiding, blz.
55. 4. PAUS GREGORIUS IX BEVESTIGT HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE
UTRECHT IN HET BEZIT VAN ZIJN HOVEN EN TIENDEN TE GIESSEN, BRAKEL, GASPERDE,
WIJK, UITWIJK EN VLEUTEN EN VAN ZIJN OVERIGE GOEDEREN. 1228 Januari 29. Gedrukt: Oorkondenboek
Sticht, II, no. 777. Litt.: Inleiding, blz.
55. 5. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, MAAKT
BEKEND, DAT HIJ ZICH JEGENS GRAAF FLORIS IV VAN HOLLAND VERBOND, HET SLOT
ALTENA AAN NIEMAND OP TE DRAGEN VOOR DEN EERSTKOMENDEN 24 JUNI. HIJ BELOOFT OP
EEN BEPAALDEN DAG BINNEN HOLLAND TE KOMEN, BIJ WELKE GELEGENHEID DE GRAAF HEM
ZIJN EIGENDOMS- EN LEENRECHTEN ZAL BEZEGELEN. WANNEER HIJ DIEN DAG NIET ZAL
VERSCHIJNEN EN GEEN GEGRONDE REDEN VOOR ZIJN AFWEZIGHEID KAN AANTOONEN, ZAL HIJ
ZIJN GOEDEREN AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND OPDRAGEN. 1230 Maart 30. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 328 (aldaar ten onrechte op 1231 gedateerd); Van Mieris, I, blz.
206. Litt.: Prfschr., blz.
14. 6. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, ERKENT DAT ZIJN SLOT ALTENA
EN AL ZIJN ALLODIAAL GOED IN ZUID-HOLLAND, IN DE WOUDRICHEMERWAARD EN IN "HOETTE",
HET EIGENDOM IS VAN GRAAF FLORIS IV VAN HOLLAND EN DAT HIJ, TEZAMEN MET ZIJN
BLOEDVERWANT WILLEM VAN HORNE, DAT SLOT EN HETGEEN DAARTOE BEHOORT
GEZAMENDERHAND VAN DEN GRAAF IN LEEN HOUDT. 1230 Mei 7. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 322; Van Mieris, I, blz.,
207. Litt.: Inleiding, blz.
60; prfschr., blz. 14. 7. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, MAAKT BEKEND, DAT HIJ ZIJN
SLOT ALTENA AAN DEN GRAAF VAN CLEVE HEEFT OPGEDRAGEN ALS OPEN HUIS TEGEN AL 'S
GRAVEN TEGENSTANDERS, MET UITZONDERING VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND. 1234 z. d. Omnibus Christi fidelibus notum esse
volo, quod ego Th(eodericus) de Altena domino meo Th(eoderico), comiti
Clyvensi, cuius homo sum, castrum meum Altena liberum contradidi et quavis in
tempore contra omnes suos adversarios, excepto camite Hollandrie, ad beneplacitum
suum eidem sine contradictione adaperiam. Ut ergo hec collatio seu dacio a
nemine dissolvatur set firma permaneat, presentem paginam in testimcnium ipsi
conscribi fecimus et sigillo nostro roborari. Acta sunt anno Domini MCCXXXIIII. Oorspr. -
Staatsarchiv Dusseldorf, Kleve-Mark, no. 3. 8. WILLEM I, HEER VAN HORNE, VERKLAART ZICH TE ZULLEN
HOUDEN AAN HET VERDRAG DAT ZIJN OOM, DIEDERIK VAN ALTENA, SLOOT MET GRAAF
DIEDERIK VAN CLEVE, WELK VERDRAG INHIELD, DAT HET KASTEEL ALTENA VOOR DEN GRAAF
EEN OPEN SLOT ZOU ZIJN TEGEN AL DIENS VIJANDEN, MET UITZONDERING VAN DEN GRAAF
VAN HOLLAND. 1235 z. d. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, 1, no. 358. 9. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, SCHENKT AAN HET KLOOSTER ST.
ELIZABETHSDAL O.M. EEN JAARLIJKSCHE SOM GELDS UIT ZIJN VISSCHERIJ BIJ
WOUDRICHEM (WALTRECHE), ALSMEDE 2000 HARINGEN (ALLECES) 'S JAARS. 1240 October 9. Gedrukt: Miraeus,
Opera diplom., IV, blz. 549. Regest: Publ.
du Limbourg, XVII, I880, blz. 7-8 en 59. Litt.: Inleiding, blz.
58. 10. HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT BEPERKT, BIJ
GELEGENHEID VAN DE VERKIEZING VAN EEN NIEUWEN PROOST, DE BEVOEGDHEDEN VAN DEZEN
EN VAN ZIJN OPVOLGERS. DE NIEUWE PROOST ZAL VOOR ZICH EN ZIJN OPVOLGERS, DE
SCHENKINGEN, DOOR VROEGERE PROOSTEN AAN HET KAPITTEL GEDAAN, MOETEN BEVESTIGEN.
TOT DEZE SCHENKINGEN BEHOORT DIE VAN DE KERK TE GIESSEN MET VERSCHEIDENE
TIENDEN EN ANDERE TOEBEHOOREN, VAN WELKE KERK DE COLLATIE EENS TOT DE PROOSDIJ
BEHOORDE. HIJ ZAL VOORTS MOETEN BELOVEN, DAT HIJ OP GEEN ENKELE WIJZE INBREUK
ZAL MAKEN OP DE SCHENKING VAN DE TIENDEN, BEHOORENDE BIJ DE KERKEN VAN
WOUDRICHEM, DRIEL, UITWIJK EN VLEUTEN, WELKE TIENDEN PROOST LODEWIJK AFSTOND
AAN DE PREBENDEN VAN HET KAPITTEL. 1241 Januari. Gedrukt: Oorkondenboek
Sticht, II, no. 961. Litt.: Welding, blz.
55. 11. DIEDERIK II, HEER VAN ALTENA, VERKLAART VERZOEND TE ZIJN MET
NICOLAAS VAN DER EME EN DIENS ZOON HENDRIK. MOCHTEN DEZE HUN VERPLICHTINGEN
NIET NAKOMEN, DAN ZULLEN DE DOOR HEN GESTELDE BORGEN IN LEISTING GAAN. 1241 juni 26. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no.381. Litt.: Inleiding, blz.
58 12. PROOST, DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER GEVEN, NA HET
OVERLIJDEN VAN DIEDERIK II VAN ALTENA, DE TIENDEN, DIE DEZE IN ERFPACHT HIELD,
AAN ZIJN OPVOLGER WILLEM VAN HORNE IN ERFPACHT. 1242 Juni. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 386; Oorkondenboek Sticht,
II, no. 983. Litt.: Inleiding, blz.
55. 13. WILLEM I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, TESTEERT EN LAAT (O.A.) DE HEERLIJKHEID HORNE NA AAN ZIJN OUDSTEN ZOON WILLEM, DE HEERLIJKHEID ALTENA
AAN ZIJN TWEEDEN ZOON DIEDERIK. z. j. e. d. (Juni 1242 - October 1264). Afschr. -
Universiteitsbibliotheek Utrecht, Ms. no. 1646, P. C. Bockenberg, Annotationes
de nobilibus familiis Neerlandicis, fol. ,165, no. 8. 14. DE ABDIJ VAN ST. TRUYEN STAAT AAN DE ABDIJ TE BERNE HAAR
TIENDEN TE BERNE EN HERPT AF, TEGEN BETALING VAN 21 ZALMEN PER JAAR, WELKE
ZALMEN GEVANGEN ZULLEN MOETEN WORDEN TUSSCHEN WOUDRICHEM EN DRIEL. MOCHT HET
GEBEUREN, DAT DIT AANTAL ZALMEN TUSSCHEN DE GENOEMDE PLAATSEN NIET WERD
GEVANGEN, DAN ZAL DE ABDIJ TE BERNE KUNNEN VOLSTAAN MET DE BETALING VAN VIER
KEULSCHE MARKEN PER JAAR. 1246 Januari 25. Gedrukt: Sloet, no.
671 (dateering volgens den Paaschstijl); De Fremery, Supplement Oorkondenboek
Holland, no. 92. Bekrachtigd door bisschop Otto van Utrecht in 1246,
Oorkondenboek Sticht, no. 1103. Litt.: Inleiding, blz.
58. 15. LEONIUS, BURGGRAAF VAN BRUSSEL, EN ZIJN VROUW SOPHIA
VERKLAREN DE GOEDEREN, WELKE HUN TOEKWAMEN UIT DE NALATENSCHAP VAN DIEDERIK II
VAN ALTENA, TE HEBBEN AFGESTAAN AAN HEER WILLEM VAN ALTENA, ZULKS MET INBEGRIP
VAN CRUCHTENE EN WERTE. 1247 z. d. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, I, no. 443. 16. WILLEM I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ERKENT, DAT HIJ VAN
PROOST, DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT DE TIENDEN VAN WOUDRICHEM
EN ANDEL EN DE HELFT VAN DE TIENDEN TE GIESSEN VERKREGEN HEEFT VOOR ZIJN LEVEN
OF GEDURENDE HET LEVEN VAN DEN PROOST. 1258 Maart 21. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 52 (aldaar ten onrechte op 1259 gedateerd). Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, I, no. 1382. Litt.: Inleiding, blz.
55. 17. THEODERICUS DICTUS BORGHMAN EN ZIJN VROUW GISELA OORKONDEN,
DAT ZIJ AAN DE ABDIJ VAN BERNE VIJF EN TWINTIG MORGEN LAND, DE VROUWENWEIDE GENAAMD,
HEBBEN GESCHONKEN TOT STICHTING VAN EEN KAVEL; TE BEDIENEN DOOR EEN DER
KANUNNIKEN VAN DE ABDIJ 1), ONDER BEPALING DAT DIT PERCEEL GROND
VRIJ ZAL ZIJN VAN DIJKPLICHT EN VAN DE VERPLICHTING EEN WATERGANG TE
VERSCHAFFEN, EN ONDER VOORWAARDE DAT DE ABDIJ DAARAAN VIJF EN TWINTIG MORGEN
VAN HAAR NABIJ GELEGEN GROND ZAL TOEVOEGEN. NA DEN DOOD VAN DE SCHENKERS ZULLEN
ER EENS PER JAAR MISSEN WORDEN GELEZEN TE HUNNER NAGEDACHTENIS, WAARTOE DE
ABDIJ TWINTIG HOLLANDSCHE SCHELLINGEN 'S JAARS UIT DE VROUWENWEIDE ZAL TREKKEN. 1264 Februari 7. Gedrukt: De Fremery,
Supplement Oorkondenboek, no. 147. 1) Uit een oorkonde van omstreeks 1458 (archief der
abdij van Berne, Cart., I, no. 477) blijkt, dat de ingevolge deze dotatie
gestichte kapel die te Honswijk was. 18. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT GEVEN DE GOEDEREN,
WELKE WIJLEN WILLEM I VAN ALTENA VAN HEN IN ERFPACHT HIELD, AAN ZIJN ZOON
DIEDERIK IN ERFPACHT. 1265 April 29. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 125 (aldaar abusievelijk gedateerd: 1265 April 22). Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, I, no. 1577, Litt.: Inleiding, blz.
55.
19. DIEDERIK III,
HEER VAN ALTENA, BELOOFT DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT GEEN
MOEILIJKHEDEN IN DEN WEG TE LEGGEN BIJ DEN VERKOOP DER TIENDEN VAN
WOUDRICHEM, GIESSEN EN ANDEL. 1272 Augustus 1. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 238. Litt.: Inleiding, blz.
55. 20 JAN, HEER VAN HEUSDEN, MAAKT BEKEND, DAT HIJ MET GRAAF FLORIS
V VAN HOLLAND EEN OVEREENKOMST HEEFT GESLOTEN MET BETREKKING TOT DE SCHOUW VAN
DE ZIJDEWINDE EN DEN HOOFDIJK. DE HEER VAN ALTENA ZAL AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND
EN DEN HEER VAN HEUSDEN GEVEN HETGEEN HUN TOEKOMT VAN DEGENEN, DIE IN HET LAND
VAN ALTENA WONEN. IN HET GRAAFSCHAP HOLLAND ZULLEN ZES HEEMRADEN ZIJN, IN HET
LAND VAN HEUSDEN VIER EN IN HET LAND VAN ALTENA TWEE. WANNEER DEZE TWAALF
HEEMRADEN GEEN OVEREENSTEMMING ZULLEN BEREIKEN OVER BE HOOGTE OF BREEDTE VAN
DEN DIJK, DAN ZULLEN DE HEEMRADEN VAN HOLLAND DE BESLISSING GEVEN. 1273 Februari 12. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 248 (Deze oorkonde moet weI volgens den
Paaschstijl gedateerd zijn, daar Willem II van Altena getuige is, terwijl op 1
Augustus 1272 zijn broeder Diederik nog als heer van Altena voorkomt). Litt.: Prfschr., blz.
17. 21. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART, DAT DE
GESCHILLEN TUSSCHEN HEM EN DE ZIJNEN EENERZIJDS EN DE STAD UTRECHT ANDERZIJDS
BEEINDIGD ZIJN. 1275 November 1. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 297 22. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT HET KAPITTEL
VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT NAAR VERM0GEN TE ZULLEN BIJSTAAN BIJ HET BEHEER VAN
ZIJN GOEDEREN. 1277 Juni. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 337. Litt.: Inleiding, blz.
55. 23. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EN ZIJN OUDSTE ZOON
WILLEM VERKLAREN DE TIENDEN VAN UPPEL IN ERFPACHT GEGEVEN TE HEBBEN AAN LODEWIJK,
DEN KASTELEIN VAN ALTENA. DIENS ECHTGENOOTE EN ZONEN HEBBEN DIE TIENDEN GEGEVEN
AAN LODEWIJKS DOCHTER BEATRIX EN HAAR ECHTGENOOT JAN VAN DE MERWEDE. 1277 April 25. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 332 (aldaar een drukfout in de dateering. Men
leze: in die beati Marci Ewangeliste, i.p.v. Matthei.). Geinsereerd in de
oorkonde van 1371 Augustus 15. Litt.: Inleiding, blz. 60. 24. OPSOMMING VAN DE GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA, WELKE VAN
DEN GRAAF VAN HOLLAND IN LEEN GEHOUDEN WORDEN. z. j. e. d. (ca. 1280). 311.
Haer Arnout van
Utwike, die es mijns heren man van den goede, dat leghet in den Groeten Wert tUthoven.
Des lants es achtendertich morghen, ende daer af zijn XXVI morghen tientvri. 312.
Thileman van den
Campe, die es mijns heren man worden van enen tventtich morghen lants, die
licghen te Woudrikem beneden der wimolen, die ene acker heitet die Vorstweide,
die ander heitet die Middelweide ende die darde camp heitet dOude broec. 313.
Henric van
Utwike, die es mijns heren man worden van sire hoestede ende sine husinghe,
daer hi op wonet, ende van enen campe, die after zijn huus leghet. 314.
Didderic van
Utwike, die es oec mijns heren man worden ende heft hem op ghegheven sine
ghesate ende sine husinghe ende vier marghen lants, gheleghen te Honsewike.1) 315.
Haer
Hartbernen van Utwike, die es mijns heren man van ere hoeven lants, die heitet
Coppelhoeve ende leghet in den Spike in des heren lande van Altena. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 5, fol. 90. Gedrukt: S. Muller
Hz., Het oude register van graaf Florens, Bijdr. en Med. Hist. Gen., XXII, 1901,
blz, 266. Litt.: Prfschr., blz. 15,
41. 1) De later bijgeschreven aanteekening, betreffende de
opvolgers van Diederik van Uitwijk in dit leen, is hier weggelaten. Men vindt
ze bij Muller. 25 GRAAF FLORIS V VAN HOLLAND VERKLAART, DAT DE POORTERS VAN
WOUDRICHENI VAN VRIJDAG, BIJ HET OPGAAN VAN DE ZON, TOT DEN ZONSONDERGANG OP
ZONDAG TOLVRIJ MOGEN VAREN VOORBIJ S GRAVEN 1'OL TE NIEMANDSVRIEND. SLECHTS VAN
DOOR HEN VERVOERDEN WIJN ZAL TOL GEHEVEN WORDEN. ALLE ONDERDANEN VAN HEER
VUILLEM VAN ALTENA, DIE ZIJN TIENDEN OF PACHT KOOPEN, ZULLEN llAARMEDE TOLVRIJ
VOORBIJ DEN TOL MOGEN VAREN, ALS WAREN ZIJ POORTERS. DE POORTERS VAN DELFT,
DORDRECHT EN ZIERIKZEE, DIE LAKEN VERVOEREN, TEN EINDE DAT TE WOUDRICHEM EN
GIESSEN TER JAARMARKT TE BRENGEN, ZULLEN, TEN TIJDE VAN DIE NIARKTEN, EVENZEER
VRIJ ZIJN VAN TOL. VOORTS HOliDT HEER WILLEM IN LEEN TIEN KEULSCHE MARKEN OF
DERTIEN HOLLANDSCHE PONDEN 'S JAARS UIT DE OPBRENGST VAN DIEN TOL, EN ACHTTIEN
PONDEN 'S JAARF, UIT DE MUNT TE DORDRECHT. 1283 Maart 28. Gedrukt: Van den
Bergh, Oorkondenboek, II, no. 474. Litt.: Inleiding, blz.
64. 26. SCHOUT, SCHEPENEN EN DE GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM MAKEN
BEKEND, DAT EENIGE POORTERS ZICH, OF VERBEURTE VAN EEN BOETE VAN HONDERD POND,
HEBBEN ONDERWORPEN AAN DE SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK VAN STEPHANUS, DOMDEKEN
TE UTRECHT, MET BETREKKING TOT HET GESCHIL OVER EEN HUIS EN ERF BINNEN
WOUDRICHEM, WELK GESCHIL, GEREZEN TUSSCIIEN HEN EENERZIJDS, EN DEN COMMANDEUR
EN DE BROEDERS VAN HET DUITSCHE HUIS TE UTRECHT ANDERZIJDS, HANGENDE WAS VOOR
DEN PRIOR VAN ST. PAULUS TE UTRECHT, ZIJNDE DEN DOOR DEN APOSTOLISCHEN STOEL
AANGEWEZEN RECHTER. SCHOUT, SCHEPENEN EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM STELLEN
ZICH BORG VOOR DE NAKOMING DER SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK DOOR DEZE
POORTERS. 1290 September 9. Universis
presentes litteras inspecturis, nos, scultetus, scabini et uni.versitas
oppidanorum de Woudrichem notum facimus quod Gerardus Cecilie, Theodericus
coqus, Johannes de Ems, Enesa, Johannes Dalckin, Arnoldus Vettekin, Lysa, ejus
uxor, Gerardus carnifex, Alburgis, ejus uxor, Lannickinus de Werpa, Aleydis,
ejus uxor, Wilhelmus filius A.... is, Johannes sutor, Jacobus sartor, Bernardus et ejus
uxor, Johannes et Hubertus, filii Willeri, Hannekinus et Telekinus, filii
Hildegundis et eorum in lite consortes et complices compromiserunt pro se sub
pena centum librarum Holland. denariorum legalium in ven. virum, dominum
Stephanum, decanum ecclesie Trajectensis, tanquam in arbitrum arbitratorem sive
amicabilem compositorem super causa, questione et discordia, que vertebatur
inter eos ex una parte et commendatorem et fratres domus Theutonice
Trajectensis ex altera, coram domino priore monasterii Sancti Pauli
T'rajectensis, judice a sede apostolica delegato, super quadam'domo et area,
sitis in oppido de Woudrichem et super dampnis, injuriis, expensis et interesse
inde habitis. Qui promiserunt quod quicquid predictus dominus decanus super
premissis ordinaverit, statuerit, dixerit aut pronunciaverit arbitrando per
viam juris sive amicabilis compositionis, quod hoc ratum habebunt sub dicta
pena et inviolabiliter cbservabunt; pro qua pena nos obligavimus et obligamus
tanquam principales debitores et fidejussores apud eosdem commendatorem et
fratres et pro omnibus supradictis, promittentes, quod si ipsi non servaverint
pronunciationem et ordinacionem dicti domini decani in premissis aut in contrarium
venerint quaquo modo, quod nos dictas centum libras persolvemus sine qualibet
contradictione commendatori et fratribus memoratis. In cujus rei testimonium,
quia opidum nostrum sigillo caret, presentes litteras sigillis quatuor
scabinorum ejusdem opidi, videlicet Wilhelmi de Worpe, Nicolai de Molendino,
Godefridi de.... de et Danielis fabri pro nobis communiter rogavimus communiri.
Et nos jam prenominati scabini confitemur sigilla nostra ad rogatum predictorum
sculteti, scabinorum et universitatis opidi de Woudrichem, presentibus in
premissorum testimonium appendisse. Datum anno Domini M.mo-CC.mo
nonag.mo, in crastino nativitatis beate Marie virginis. Afschr. -
Rijksarchief te Utrecht, coll. Bondam. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2362; Van den Bergh, Oorkondenboek, II, no. 758. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 64.. 27. STEPHANUS, DOMDEKEN TE UTRECHT, DOET UITSPRAAK IN HET
GESCHIL TUSSCHEN COMMANDEUR EN BROEDERS VAN HET DUITSCHE HUIS TE UTRECHT EN
EENIGE POORTERS VAN WOUDRICHEM OVER EEN HUIS EN ERF ALDAAR, HETWELK EERTIJDS
TOEBEHOORDE AAN WILLEM LYLART, PRIESTERBROEDER VAN HET DUITSCHE HUIS. HIJ
BESLIST, DAT BEDOELD HUIS EN ERF IN VOLLEN EIGENDOM AAN HET DUITSCHE HUIS ZAL
TOEBEHOOREN, BEHOUDENS HET RECHT VAN DEN HEER VAN ALTENA, ZOOALS VANOUDS HET
GEVAL PLACHT TE ZIJN. DE POORTERS ZULLEN TEN OVERSTAAN VAN HET WERELDLIJK
GERECHT VAN WOUDRICHEM VAN HUN RECHTEN OP HET HUIS EN ERF AFSTAND DOEN,
OVEREENKOMSTIG HET RECHT EN DE GEWOONTE VAN DIE "POORT" (OPPIDUM),
TEN BEHOEVE VAN DE BROEDERS. BOVENDIEN ZULLEN DL POORTERS OP HET ERF EEN LANGEN
HOUTEN PAAL MOETEN OPRICHTEN; MET EEN KRUIS DAARAAN BEVESTIGD, ALS ZICHTBARE
ERKENNING VAN HET EIGENDOMSRECHT DER BROEDERS. DE POORTERS ZULLEN BOETE DOEN
VOOR HET ONRECHT, DEN BROEDERS AANGEDAAN, IN DIER VOEGE, DAT ZIJ OP DRIE
ACHTEREENVOLGENDE ZONDAGEN OP BLOOTE VOETEN EN MET ONTBLOOTE HOOFDEN IN
PROCESSIE ZULLEN GAAN ROND DE KERK VAN WOUDRICHEM. PARTIJEN BELOVEN ZICH AAN DEZE
UITSPRAAK TE ZULLEN HOUDEN. 1290 September 28. Gedrukt: J. J. de Geer
tot Oudegein, Archieven der ridderlijke Duitsche orde, balie van Utrecht, deel
I, no. 279, blz. 331. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2368; Van den Bergh,
Oorkondenbaek, II, nalezing, no. 74 (aldaar abusievelijk gedateerd: 1291). 28. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BEPAALT, DAT DE BEWONERS
EN ERVEN VAN DE GERECHTEN VAN UITWIJK, WAARDHUIZEN, EMMICHOVEN,
BABILONIENBROEK, ALMKERK EN HET BOVENSTE DEEL VAN DE WERKEN, VRIJ ZULLEN ZIJN
VAN HET MAKEN VAN DEN MERWEDEDIJK IN ZIJN GEBIED EN VAN DEN DIJK TUSSCHEN
WERKENDAM EN VEENREGRAVE. 1292 October 18. Nos Wilhelmus, de Hoern et de
Altenae dominus, universis presentes litteras inspecturis salutem et noscere
veritatem. Noveritis quod nos hanc graciam indulsimus omnibus et singulis hominibus
ac hereditatibus, jurisdictianibus infra nominandis commorantibus et constitutis,
videlicet in jurisdictione de Uutwijck, Werthuysen 1), Emminchoeven,
palude Babilonie, Almekerck et de superiori parte Wercke, in perpetuum et
hereditarie, ut liberi sint et immunes a constructu seu factu aggerum supra
litus Merwede infra limites et terminos terre nostre seu infra Werkendam et
Verne grave 2) jacentium seu sitarum. Et ut gracia sive
indulgencia,hujusmodi firma permaneat et inviolata, ipsam concessimus sub
testimonium nobilium virorum, hominum nostrorum, videlicet domini Johannis 3)
de Huesden, domini Aernoldi de Slusen 4), Ghijsberti dicti Bot,
aliorumque quam plurium nostrorum ministerialium et hominum. Insuper ad
confirmacionem et certitudinem premissorum presentes 'litteras sigillo nostro
et sigillis filiorum, nostrorum videlicet domini Wilhelmi, militis, et domini
Theodrici prepositi sancti Salvatoris Trajectensis et canonici Leodiensis,
adhibito concensu ac voluntate Engelberti et Gherardi, filiorum nostrorum,
fecimus communiri. Datum anno Domini millesimo ducentesimo nonagesimo 2, in die Luce
ewangeliste. Afschrift van een
vidimus, d.d, 1347 Mei 29. - Rijksarchief te Utrecht, Cartularium St. Laurens
abdij te Oostbroek, fol. 68 verso. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2478. 1) De tekst heeft: Wthuysen. 2) De tekst heeft: Verme gracie. 3) De tekst heeft: dominus Johannes. 4) Vermoedelijk zal men moeten lezen: Ghiesen. 29. WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ZIJN OUDSTE ZOON
WILLEM EN ZIJN ZONEN DIEDERIK, PROOST VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT, GERARD EN
ENGELBERT, KANUNNIK VAN ST. LAMBERT TE LUIK, BETUIGEN HUN ONSCHULD AAN DEN
MOORD OP GRAAF FLORIS V VAN HOLLAND EN BELOVEN AAN GRAAF JAN II VAN HOLLAND, OP
VERBEURTE VAN LIJF EN GOED, IN LEISTING TE ZULLEN GAAN OP EEN DOOR DEN GRAAF
AANGEWEZEN PLAATS EN DAAR TE BLIJVEN, TOTDAT DEZE DE ZAAK ONDERZOCHT ZAL
HEBBEN. WANNEER DE GRAAF, NA EEN WAARHEIDSONDERZOEK, ZAL BEVINDEN, DAT DE
HEER VAN ALTENA EN ZIJN ZONEN SCHULD HEBBEN AAN DEN MOORD, DAN ZULLEN ZIJ
HUN LIJF EN GOED VERBEURD HEBBEN. 1300 Februari 4. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 6.
30. WILLEM II VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, ZIJN OUDSTE ZOON WILLEM EN ZIJN ZONEN DIEDERIK, PROOST
VAN OUDMIUNSTER TE UTRECHT, GERARD EN ENGELBERT, KANUNNIK VAN ST. LAMBERT TE
LUIK, BELOVEN, OP VERBEURTE VAN LIJF EN GOED, IEDER VOOR ZICH EN DE EEN VOOR
DEN ANDERE, DAT, WANNEER GRAAF JAN II VAN HOLLAND HUN ALLEN OF EEN VAN HEN ZAL
VERGUNNEN UIT DE LEISTING TE GAAN, ZIJ OP DE EERSTE AANMANING OP DE DOOR DEN
GRAAF AANGEWEZEN PLAATS EN TIJD ZULLEN VERSCHIJNEN. 1300 Februari 10. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 7.
31. WILLEM II VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, VERZOENT ZICH MET DEN HEER VAN RIJSWIJK EN ZIJN
FAMILIE. JAN VAN RIJSWIJK EN ZIJN BROEDERS EN ZUSTERS GEVEN DEN HEER VAN ALTENA
DE HALVE TIENDEN TERUG, WELKE HEER HEYMAN HAD GEKOCHT. DE HEER VAN ALTENA GEEFT
AAN JAN VAN RIJSWIJK IN ONVERSTERFELIJK ERFLEEN HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN
RIJSWIJK TOT TIEN SCHELLINGEN TOE. VAN DE BOETEN BOVEN TIEN SCHELLINGEN, WELKE
BINNEN HET GERECHT VAN RIJSWIJK VERVALLEN, ZAL DE HEER VAN ALTENA TWEE DERDE
GENIETEN EN DE HEER VAN RIJSWIJK EEN DERDE. VOORTS ZAL JAN VAN RIJSWIJK ZIJN HUIS
EN EENIG LAND VAN DEN HEER VAN ALTENA IN LEEN HOUDEN. 1300 April 29. Wi her
Willem, ridder, heere van Hoerne ende van Altena, graeten mit kennissen der
waerheyt allen denghenen, die desen brief sullen sien ofte horen lesen. Wi doen
U dat cont mit desen brieve dat alle die brueken ende alle die misdaden, die
haer Heyman, die ridder van Rijswijc, ende Jan, sijn sone, ende anders sijn
kynder ende sine vrient hebben misdaen hier tevoeren ende tot desen dach, huden
dat dese brief ghegheven wart, jeghens ons, jeghens onse kynder ende jeghens
onse vrient, dat die sullen sijn alle volcomelike te broeken ende versoent mit
desen vorwaerden, die hierna volghen, bescreven in desen brieve. Ende aldus
sijn die vorwaerden, dat die selve Jan van Rijswijc ende sine broeder ende sine
zusteren sullen ons wedergheven die halve tiende, die si hadden ghemene mit
haren Herthere 1), den ridder van Uutwijc, ende die her Heyman, haer
vader, jeghens ons hadde ghecoft. Ende want ons die tiende was vergouden, soe
hebben wi ghegheven den vorghenoemden Janne ende sinen nacomelinghen voer die
guldene te leen dat daghelics ghericht van Rijswijc tote tien scillinghen toe.
Ende alle verval, dat binnen then gherechte vervallet boven tien scillinghen,
dat sal wesen twedeel onse ende onse nacomelinghe ende dat derdendeel sal sijn
desselven Jans ende sijnre nacomelinghe. Voert soe sal die selve Jan van ons
houden te lene sijn huus, sijn haf; ende 1). gheven hem
oerlof, sine mueren te helen, sijn poerthuus te maken ende een kemmenade
daerbinnen te tymmeren, alsoe groet alse haxen Willem, onsen sone, Lodewijch
Boekelaer ende Roelof van Emmichoven goet ende moeghelijc sal duncken wesen.
Voert sal die selve Jan van ons houden te lene zes morghen lants in den
Gherstcamp, die voer sijn huus leghet ende enen camp van vijf morghen, die heet
Overhoef, die oec leghet voer sijn huus ende vijf morghen in Vrederix campe. Ende
alle dit vorghenoemde goet, beyde, gherecht, huus ende hof ende lant, dat sal
die dicke ghesegede Jan ende sine nacomelinge van ons ende van onsen
nacomelinghen houden ende besitten ewelike in gherechten erfleen, alsoe dat des
selven Jans nacomelinghe, est sone est dochter, est neve est nichte, ende
gherechte erfnamen sijn, nemmermeer van den vorghenoemden goede sullen sijn
ontervet mit haren rechten heergewade. Ende ommedat wi willen, dat hem ende
sinen nacomelinghen alle dese voerghesproken vorwaerden van ons ende van onsen
nacomelinghen vaste bliven ende ghestade, soe hebben wie hem ghegheven desen
brief, beseghelt mit onsen zeghele ende mitten zeghelen anser kyndere, haren
Willems, des ridders, haren Diederic, des proefsts van Oudemunster, ende haren
Enghebrechts, des scoelasters van Oudemunster ende haren Gheraert, des ridders.
Dese brief wart ghegheven ende ghescreven int jaer Goets, alse men scrivet
dertienhondertich jaer, des Vriendaghes na sinte Marcsdaghen des Ewangelist. Afschr.
- Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 15 verso. Regest:
Muller, Regesta Hannonensia, blz. 186 (op het jaar 1330, met een noot, dat ook
1300 gelezen kan moeten worden. Dit laatste is zonder twijfel het geval. De
dateering is volkomen duidelijk en de namen van de zonen van den heer van
Altena sluiten elken twijfel uit). Litt.:
Inleiding, blz. 69. 1) Men zal moeten lezen: Hertberen. 2) De tekst heeft hier nog het woord: en. 32. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT EN WILLEM III
VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, MAKEN BEKEND, DAT TUSSCHEN DEKEN EN KAPITTEL
EENERZIJDS, EN WIJLEN WILLEM II VAN HORNE EN WILLEM III ANDERZIJDS, EEN
GESCHIL IS GEREZEN. DEKEN EN KAPITTEL VORDEREN BETALING VAN DE PACHT VAN DE
GOEDEREN IN ALTENA, VVELKE DE HEEREN VAN ALTENA VANOUDS VAN HEN IN ERFPACHT
HEBBEN, IN DE UTRECHTSCHE MUNT, IN DE ERFPACHTOORKONDEN GENOEMD, OF DE
WAARDE DAARVAN IN ANDERE MUNT. DE HEER VAN ALTENA ECHTER STAAT OP HET
STANDPUNT, DAT HIJ BIJ HET VOLDOEN VAN DE PACHT KAN VOLSTAAN MET HET BETALEN
VAN EEN BEPAALD AANTAL MUNTEN, ZOOALS DEZE OP HET OOGENBLIK VAN DE BETALING IN
GEBRUIK ZIJN. PARTIJEN DRAGEN DE BESLISSING VAN DIT GESCHIL OP AAN HEER
DIEDERIK, PROOST VAN OUDMUNSTER, BROEDER VAN WILLEM III VAN HORNE, EN BELOVEN
ZICH AAN DIENS UIT'SPRAAK TE ZULLEN HOUDEN, OP VERBEURTE VAN EEN BOETE VAN
VIJFHONDERD POND. DE PROOST NEEMT DEZE OPDRACHT AAN. 1301 Januari 28. Universis presentia visuris seu audituris, decanus et
capitulum ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, necnon Wilhelmus, domin,~s
de Altenae, salutem et noscere veritatem. Orta inter nos, decanum et capitulum
jam dictos ex una parte et nobilem virum quondam dominum Wilhelmum, dominum de
Altenae, dum viveret, ac nos Wilhelmum predictum ex altera, materia questionis,
super ea videlicet, quod nas, decanus et capitulum de bonis ecclesie nostre in
Altenae, que idem dominus Wilhelmus senior et sui progenitores pro annua certa
pensione ab ecclesia nostra hactenus tenuerunt, et in quibus nos, Wilhelmus
predictus, ex successione paterna succedimus, legitimam, certain et legalem
monetam Trajectensem aut ipsius monete in alia pagamento valorem seu
estimationem petivimus et petimus nobis dari, prout in instrumentis, super hoc
confectis, plenius continetur, dicto domino. Wilhelmo, dum viveret, et nobis,
Wilhelmo predicta, in contrarium asserentibus, videlicet quod c~ pensione
bonorum predictorum pagamentum in Trajecto pro teln~ pore usuale et non amplius
solvere teneamur. Nos ex utraque par~e deliberatione diligenti prehabita, paci
et concor[die] intenc~ere cupientes, ad dietam questionem decidendam et
funditus terminendam in venerabilem virum, dominum Theodericum, dicte ecclesie
prepositum necnon Wilhelmi [antedicti frat]rem carnalem tanquam in arbitrum
communiter et concorditer compromisimus et compro m.ittimus per presentes in hunc
modum: Quod ipse prepositus visis, intellectis et diligenter consideratis
litteris, instrumentis et rationibus et ipsarum circumstantiis, quas nos
decanus et capitulum [ex parte nostra] et nos Wilhelmus ex nostra,
prad[iveri]mus seu allegaverimus aut allegari fecerimus super negocio pagamenti
seu monete antedicte, pronuntiare et [arbitrari] possit et debeat secundum
[verum jus], que partium nostrarum predictarum pocius jus habeat in premissis
et qu[ale] pagamentum seu moneta nobis, decano et [capitulo, dari et] solvi de
bonis debeat prenominatis, promittentes per presentes nos, decanus et
capitulum, [pro nobis et ecclesia] nastra et nos Wilhelmus, pro nobis et
successo [ribus et here] dibus nostris, stipulatione sollempni, quicquid dictus
prepositus in premissis secundum verum )us dix[erit, pronuntia]verit seu
arbitratus fuerit infra festum Pasche nunc proxime affuturum, in scriptis vel
sine scriptis si[.]ne [..] sedendo, die feriato [vel non] feriato, inviolabiliter
abservare, nec contravenire in futurum per nos vel per alium aut alios, publice
vel occulte, aiiqu[o ra . g . n]o ratione vel causa, [de jure] vel de facto,
sub pena quingentarum librarum Trajectensium legalium denariorum pro parte
media dicto preposito et pro alia [me]dietate parti observanti [arbitrium]
ipsius prepositi a parte resiliente et non observante integraliter solvendarum.
Quam penam, si nos Wilhelmus predictus, quod absit, incurrere contigerit,
[fide] prestita in manu [dicti] prepositi, fratris nostri, corporaliter
prestita per presentes promittimus, quod de bonis in Altenae predictis nos
omnino non intromittemus nec aliquis ex parte seu auctoritate nostra se
intromittet, antequam ipsa pena fuerit integraliter persoluta, litteris et instrumentis
super dictis bonis a predecessoribus nostris decano et capitulo supradictis
traditis in suo robore duraturis; renuntiantes nos, decanus et capitulum pro
nobis et ecclesia nostra et nos Wilhelmus, pro nobis et heredibus nostris, per
presentes omnibus constitutionibus, actionibus, beneficiis, exceptionibus,
defensionibus, juribus canonicis et civilibus et omnibus aliis, que nobis
conjunctim vel diversim contra premissa in toto vel in parte possent
quomodolibet suffragari. Et nos, Th. prepositus predictus pace et concordia
dictarum partium, praut tenemur, ex debito intendentes, dictum conpromissum
secundum formam suprascriptam in nos acceptavimus et acceptamus hiis
presentibus, promittentes per presentes, ipsum infra terminum prefixum supra,
prout jus suadebit, fideliter terminate. In cujus.rei testimonium fortius et
munimen, nos decanus et capitulum sigillum ecclesie nostre, et nos prepositus
et Wilhelmus predicti sigilla nostra huic apposuimus compromisso. Actum et
datum anno Domini millesimo tricentesimo, in octava beate Agnetis virginis. Met uithangend zegel
van het kapittel van Oudmunster in bruine was, cverige zegels verloren. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, 1, no. 625 (Het tusschen haakjes geplaatste, in het
oorspr. onleesbaar, hoofdzakelijk aangevuld naar het afschrift van Brom). Met transfix d.d. 1301
Maart 27. Regest: Brom,
Regesten van oorkonden, II, no. 2938; Muller, Regesta Hannonensia, blz. 1 (op
1300). 33. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, HECHT ZIJN GOEDKEURING
AAN DE OVEREENKOMST, DOOR DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER EN WILLEM III VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, 1301 JANUARI 28 GESLOTEN, TER BEEINDIGING HUNNER
GESCHILLEN. HIJ BELOOFT ZICH AAN DE UITSPRAAK VAN ZIJN BROEDER, PROOST
DIEDERIK, TE ZULLEN HOUDEN, OP VERBEURTE VAN DE BOETE, IN DE OVEREENKOMST
GENOEMD. 1301 Maart 27. Nos Gerardus, dominus de
Altenae, notum f acimus universis, quod nos compromissum, inter venerabiles
viros, decanum et capitulum ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, ex una
parte, et dominum Wilhelmum, bone memorie, quondam fratrem nostrum~ cui in
dominia succedimus, ex altera, super questione de' pag ,rfiento pensionis
bonarum in ipso, compromisso contentorum, f acium, conscriptum et sigillatum,
gratum et ratum, pro no bis et heredibus nostris habemus, et ipsi compromisso
consentimus in omni sui forma, promittentes sub penis, in ipso compromisso
cantentis, nos et heredes nostros ratum et gratum habere et tenere ac firmiter
abservare quicquid dominus Th. prepositus ecclesie sancti Salvatoris predicte,
frater noster, dixerit, pronuntiaverit, seu arbitratus fuerit in premissis. In cujus rei testimonium presens
scriptum sigillo nostra transfigi premisso fecimus compromisso. Actum et datum
anno Domini millesima tricentesimo, in crastino Dominice palmarum. Met
uithangend zegel in roode was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, I, no. 627. Getransfigeerd door de oorkonde van 1301
Januari 25. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2945. 34. DIEDERIK VAN ALTENA, PROOST EN AARTSDIAKEN VAN OUDMUNSTER
TE UTRECHT, DOET UITSPRAAK IN HET GESCHIL TUSSCHEN DEKEN EN KAPITTEL VAN
OUDMUNSTER EN GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA. HIJ BESLIST, DAT DE HEER
VAN ALTENA DE PACHT VAN DE GOEDEREN, WELKE HIJ VAN OUDMUNSTER IN ERFPACHT
HEEFT, MOET VOLDOEN IN WETTELIJKE UTRECHTSCHE MUNT, OF DE WAARDE DAARVAN IN
ANDERE MUNT MOET BETALEN. 1301 Maart 31 In
Dei nomine, amen. Nos Theodericus de Altenae, Dei gratia prepositus et archidyaconus
ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, arbiter electus et assumptus inter
partes subscriptas, virtute com= promissi seu arbitrii inter venerabiles viros
dilectas nobis in Christo~ decanum et capitulum ecclesie sancti Salvatoris
predicte ex una pare et dominum Wilhelmum, dominum de Altenae, fratrem nostrum,
dum viveret, ac postmodum daminum Gerardum, fratrem nostrum, ipsius Wilhelmi in
dominio successorem, ex altera, super moneta seu pagamento dictis decano et
capitulo de bcnis in Altenae solvenda, in nos assumpti, visis, auditis et
diligenter una cum juris peritis examinatis rationibus, juribus et
instructionibus ex utraque parte propositis, arbitramur pronuntiando et
pronuntiamus arbitrando: dictum dominum Gerardum et heredes suos, dictorum
bonorum pro tempore possessores, de mero jure teneri dare ac solvere
imperpetuum decano et capitulo supradictis et earum successoribus veram et
legalem sell legitimam monetam Trajectensem aut ipsius in alio pagamento
valorem seu estimatianem, non obstante, si forte legalis Trajectensis denarius
pro tempore in usu non fuerit, non obstantibus etiam rationibus quibuscumque in
contrarium propositis sell etiam allegatis, precipientes dictis partibus sub
pena in dicto compromisso contenta, arbitrium sell pronuntiatianem nostram
hujusmodi firmiter abservare. In cujus rei testimonium et munimen presens
arbitrium et pronuntiationem nostram sigillo nostro una cum sigillis
venerabilium virorum dominerum Arnoldi, decani majoris, et Huberti, prepositi
sancte Marie ecclesiarum Trajectensium, qui interfuerunt predictis, fecimus
sigillari. Et nos Arnoldus decanus et Hubertus prepositus predicti, quia
predictis interfuimus, presens arbitrium et pronuntiationem sigillis nostris
sill fecimu4,.ad preces dicti prepositi in testimonium premissorum. Actum
Trajecti, die ultima mensis Marcii, feria videlicet sexta Parasceves, capitulo
ecclesie sancti Salvatoris predicte presente et ipsum arbitrium et
pronuntiationem nostram acceptante, anno Domini millesimo tricentesimo primo. Met drie
uithangende zegels in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, S. f. Regest: Brcm, Regesten
van oorlionden, II, no. 2946; Muller, Regesta Hannonensia, blz. 6. .
35. DEKEN EN
KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT GEVEN DE GOEDEREN, WELKE WIJLEN WILLEM II
VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VAN HEN IN ERFPACHT HIELD, AAN ZIJN ZOON GERARD IN
ERFPACHT. 1301 Juni 28. Decanus totumque capitulum
ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis universis presentia visuris et
audituris salutem in vero Salutari. Noverit universitas vestra, quod nos bona,
que tenuit a nobis et ecclesia nastra nobilis vir Wilhelmus, dominus de
Altenae, bone memorie, sub annuo pacto, viro nobili Gerardo, gjusdem Wilhelmi
filio et sibi in dominio de Altenae successori, concessimus, et per presentes
concedimus sub pacto viginti sex marcarum Coloniensium, pro qualibet marca
viginti septem solidis et sex denariis Trajectensium legalium denariorum
computatis, nobis solvendarum annis singulis suis periculis, laboribus et
expensis in nostra ecclesia in die nativitatis beati Johannis baptiste, vel
prius, et ecclesiam nostram in omne tempus sequens tanquam fidelis pactianarius
ecclesie nostre in bonis acquisitis vel adhuc postmodum acquirendis pro suo
posse et nosce fideliter prolxlovebit. Ad hujusmodi vero salutionem debito die
et loco faciendam ac impensa promotionis in bonis nostris facienda, suo
juramento prestito in altari sancti Salvatoris predicti corporaliter, presente
capitulo nostro ac quibusdam ministerialibus suis, idem dominus Gerardus
firmiter se astrinxit. Et si ipse dominus Gerardus solutionem dicti pacti dicto
die et loco salvere neglexerit, ipse dominus Gerardus personaliter cum duobus
militibus Trajectum intrabit, inde non exiturus, nisi dictum pactum cum dampnis
et expensis, exinde provenientibus, cum integritate debita fuerit persolutum.
Adjectum est etiam quod quicumque legitimus heres ipsYus domini Gerardi in
bonis predictis extiterit, in receptione bonorum corundem dabit ecclesie nostre
ad vinum in recognitionem receptionis decem marcas Colonienses, pro marca viginti
septem solidis et sex denariis, ut dictum est computatis, antequam se de bonis
predictis modo aliquo intromittat. In cujus rei testimonium presens
scriptum sigillo nostro ecclesie et sigillo dicti domini Gerardi fecimus
sigillari ad perpetuam firm* tatem. Nos vero, Gerardus, dominus de Altenae predictus, qui
presentibus sigillum nostrum apposuimus, recognoscimus nos ad omnia et
premissorum singula obligatum. Datum anno Domini Me tricentesimo primo, in
vigilia Petri et Pauli apostolorum.
Met uithangende zegels
van het kapittel van Oudmunster enl Gerard van Horne in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, S. no. 12, Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2964; Muller, Regesta Hannonensia, blz. 5. 36. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, ERKENT DE GOEDEREN VAN OUDMUNSTER
IN ALTENA TE HOUDEN OP DE VOORWAARDEN, VERVAT IN DE UITSPRAAK D.D. 1301 MAART
31. 1301 Juni 29. Regest: Brom, Regesten
van oorkonden, II, no. 2965.
37. RECHTER,
SCHEPENEN, RAAD EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT GERARD VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, KRACHTENS DE GESLOTEN OVEREENKOMST NAAR EIGEN
GOEDDUNKEN HANDELDE MET HET HUIS TE GIESSEN, DAT DE GRAAF VAN GELRE HEM IN
ONDERPAND GEGEVEN HAD, NADAT HUGEMAN VAN GIESSEN, ACHT DAGEN VOORDAT HET HUIS
TE GIESSEN WERD VERNIETIGD, VAN DE POORTERS VAN WOUDRICHEM EN DEN HEER VAN
ALTENA ACHT EN TWINTIG STIEREN EN TIEN VARKENS HAD AFGENOMEN. 1302 Januari 29. Wi richter, scepene, raet ende die ghemeene poert van
Woudrichem maken cont ende kenlijc met ter waerheit alle denghenen, die desen
brief soelen sien ende horen lesen, dat her Gheraert, onse here, die here van
Horne ende van Althena, dat huus te Ghiecen, dat hem die grave van Glletre
tenen onderpande gheset hadde, alse vore sine ghevanghen, wittelie ende wale
hilt ende alle dien voerwaerden, dat hem gheset was, tehent there tijt dat her
Hugheman van Ghiecen ende sine knapen namen onsen porteren van Woudrichem ende
up onsen here achte ende tvintich hoeft vers ende tien verken, ende dat was
acht daghe vaer then dach dat huus van Ghiecen te broken wart. Ende dat
betoende onse here van Horne den grave van Ghelre ende daeraf en wart hem gheen
bericht. Ende want hem daeraf gheen bericht en wart, dede hi sinen wille met
sinen onderpande, alsoe alse sine voerwaerden waren. In oirconde van desen brieve beseghelt met anser
ghemeenre poert seghelen ende ghegheven int jaer ons Heren dertienhandertich
jaer ende vive, des Vriendaghes voer onser Vrouwen lichtmisse. Met
uithangend zegel in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 77. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 16. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 64; 78. 38. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, MAAKT BEKEND MET
NICOLAAS, HEER VAN PUTTEN EN STRIJEN, EEN OVEREENKOMST TE HEBBEN AANGEGAAN, MET
BETREKKING TOT EEN TE SLUITEN HUWELIJK VAN GERARDS ZOON WILLEM MET OEDE,
DOCHTER VAN NICOLAAS VAN PUTTEN. HEER GERARD BELOOFT ONDER MEER AAN ZIJN ZOON
WILLEM DE HEERLIJKHEID ALTENA TE ZULLEN AFSTAAN, ZOODRA DEZE TWAALF JAAR OUD
ZAL ZIJN. 1305 Mei 4 1). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 78, fol. 41-43. Ander afschrft:
Leenkamer Holland, no. 80, fol. 46 verso - 49 verso. Regest:
Muller, Regesta Hannonensia, blz. I3. 1) Dinsdag na Meidag 1305. 39. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERBINDT VOOR DE
NAKOMING VAN ZIJN VERPLICHTINGEN, VOORTVLOEIENDE UIT DE MET NICOLAAS, HEER VAN
PUTTEN EN STRIJEN, GESLOTEN OVEREENKOMST, EENIGE AAN HEM TOEBEHOORENDE GOEDEREN
IN HET LAND VAN ALTENA, WAARONDER DE TIENDEN VAN RIJSWIJK, UITWIJK EN ZANDWIJK.
MANNEN VAN ALTENA EN SCHEPEfEN VAN WOUDRICHEM, TEN OVERSTAAN VAN WIE DIT
GESCHIED IS, BEZEGELEN DE OORKONDE MEDE. 1306 Maart 29 1). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 80, fol. 40 verso - 41 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 16. 1) Dinsdag na Palmzondag 1306. 40. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT AAN GRAAF OTTO
VAN CLEVE, DAT HIJ ALLE MANNEN EN DIENSTMANNEN UIT HET LAND VAN ALTENA,
VOORZOOVER HIJ DIT VAN DEN GRAAF VAN CLEVE HOUDT, ZAL VONNISSEN EN RECHT DOEN
NAAR HET DAAR VANOUDS GELDENDE RECHT. 1306 April 10 Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 54. 41. GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART, DAT
WOUDRICHEM EN DE WOUDRICHEMERWAARD EN VOORTS AL HETGEEN WIJLEN ZIJN VADER EN
ZIJN BROEDER WILLEM IN LEEN HIELDEN VAN HET GRAAFSCHAP CLEVE, DOOR HET
KINDERLOOS OVERLIJDEN VAN DEN BROEDER AAN DEN GRAAF WAS TERUGGEVALLEN, ZOODAT
HIJ, GERARD, DAAROP GEEN RECHT HAD. HIJ HEEFT DIE GOEDEREN NU NIETTEMIN IN LEEN
GEKREGEN, ONDER VOORWAARDE DAT HIJ DEN GRAAF DESVERLANGD IN DEN OORLOG ZAL
STEUNEN MET TWINTIG BEREDEN WELGEBOREN MANNEN. 1306 April 14. Afschr.
(copia copiae) - Archief Altena, no. 3, Gevidimeerd d.d. 17 Oct. 1307. Dit vidimus gedrukt:
Van Mieris, II, blz. 53 en 54. Litt.:, Prfschr., blz.
6, 9, 16, 17, 26-29. 42. JAN VAN CUYK, WILLEM VAN BOXTEL EN BERNARD, PASTOOR VAN
VUREN, OORKONDEN, DAT IN HUN TEGENWOORDIGHEID ARNOUD VAN GIESSEN OP HET KERKHOF
TE RIJSWIJK DOOR WILLEM (II) VAN HORNE BELEEND WERD MET HET HUIS TE GIESSEN. 1307 Maart 17 of 1308 April 5. Wi Jan, here van Kuyc, Willem, here van Boecstele, ende
Beriaert, de pape van Vueren, doen cont allen luden, dat her Arnout Jan
Ghiesene, heren Vastraetds sone van Ghiesene, quam te Risewijc op den kerchof
ende ontfinc sijn huis te Ghiesene van heren Willeme, den here van Horne, die
doet es, die vader was des heren van Horne, laer wi in jeghenwaerden waren.
Ende omme dat ons dit cont ende ~enlcec es, soe hebbe wi desen brief besegelt
met onsen segelen. Die vart ghemaect in jaer ons Heren doe men screef dusentech
drie londert ende zevene, des Vriendaghes voer Palmesonnendaghe. Met uithangend zegel van Jan van Cuyk in bruine was. Beide andere zegels
verloren. Oorspr. - Archaef
Altena, no. 30. Regest: Muller. Regesta
Hannonensia. blz_ zc_ 43. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND DOET
UITSPRAAK IN DE GESCHILLEN TUSSCHEN GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
EENERZIJDS, EN JAN VAN ARKEL, VASTRAAD VAN GIESSEN EN DIENS OOM VASTRAAD,
ANDERZIJDS. VASTRAAD VAN GIESSEN EN ZIJN MEDESTANDERS, DIE DOOR DEN HEER VAN
ALTENA VAN HUN GOEDEREN VERJAAGD ZIJN, ZULLEN HUN BEZITTINGEN TERUG KRIJGEN.
ZIJ ZULLEN ECHTER 2000 POND MOETEN BETALEN, WAARVAN 1000 POND AAN DEN HEER VAN
ALTENA WEGENS HET MISDRIJF, JEGENS HEM BEGAAN, EN 1000 POND TER VERGOEDING VAN
DE SCHADE, DOOR ZIJN MANNEN GELEDEN. DE HEER VAN ALTENA ZAL HET HUIS TE
GIESSEN WEER MOETEN LATEN OPBOUWEN. VOOR HET OVERIGE MOETEN BEIDE PARTIJEN ELKANDER
OVER EN WEER DE SCHADE KWIJT SCHELDEN, WELKE ZIJ GELEDEN HEBBEN SINDS HET BEGIN
DER TWISTEN TOT 23 MEI 1307. DE BESLISSING VAN DE OVERIGE, TUSSCHEN DE TWEE PARTIJEN
HANGENDE GESCHILPUNTEN HOUDT DE GRAAF AAN ZICH, TEN EINDE DAAROVER LATER
UITSPRAAK TE DOEN. BEIDE PARTIJEN WORDT EEN ZOEN OPGELEGD. WORDT DE ZOEN
GEBROKEN, DAN ZAL ELK VAN BEIDE PARTIJEN DE HELFT VAN HET BEDRAG, OP VERBEURTE
WAARVAN ZIJ ZICH AAN HET ZEGGEN VAN DEN GRAAF HEEFT ONDERWORPEN, AAN DEZEN
MOETEN TER HAND STELLEN. DE GRAAF ZAL DAN VERVOLGENS BESLISSEN, DOOR WELKE VAN
BEIDE PARTIJEN DE BOETE VERBEURD IS. BREEKT EEN ONDERDAAN VAN EEN DER BETROKKEN
HEEREN DEN ZOEN, DAN ZAL ZIJN HEER ZOO IEMAND AAN DEN GRAAF MOETEN UITLEVEREN,
EVENALS ZIJN GOED. IS HIJ GEVLUCHT, DAN MOET ZIJN GOED UITGELEVERD EN DE MAN
ZELF VERBANNEN WORDEN. ZIJ, DIE HUN LEEN IN VERBAND MET DEN OORLOG AAN HUN HEER
AFSTONDEN, ZULLEN HET TERUG ONTVANGEN. DE GRAAF BEHOUDT ZICH HET RECHT VOOR
ZIJN UITSPRAAK NADER UIT TE LEGGEN, ALSOOK ZIJN RECHT OP BETERING WEGENS HET MISDRIJF,
TEGEN 'S GRAVEN HEERLIJKHEID BEGAAN, EN ZIJN RECHT OP VERGOEDING DER DOOR HEM
GELEDEN SCHADE. DE GIJZELAARS ZULLEN IN GIJZELING BLIJVEN. 1307 September 24. Wij Willaem, grave van Henegouwen, van Holland, van Zeland,
ende here van Vriesland, maken cond allen luden, dat edele luden, onze
ghetrouwe manne, hare Gheraert, here van Horne ende van Altena, onze lieve
neve, voer hem, voer zine maghe ende voer sinen helpers an de eene zide, zoe
waer zi woenachten zijn, haer Jan, here van Arkele, onze lieve neve, Vastraed
van Ghiesen ende Vastraed zijn oem, voer hem, haren maghen ende voer haren
helpers, an die ander zide, soe waer zi woenachtich zijn, van allen tviste, van
a.lre scade ende van alre broeke, ist in luden, in doeden, in ghewonden ende in
goede, in wat maniere dat gheschiet si, ist binnen der graefscep van Holland of
daer buten, in wat steden dat is, ist binnen vrede of buten vrede, die
gheschiet zijn inne den tviste te Ghiesendamme, int jaer onz Heren MCCC ende
viere, des Manedaghes na sinte Jansdagh te midden zomer, of daer tevoren, van
zaken, daer die tvist voerseit of roerde of roeren mochte, ende van allen
andren tviste ende scade, die tusschen den partien voerseit gheschiet tot op
den dach van heden zijn, in wat maniere dat si gheschiet sijn of ghedaen sijn,
op onz bleven, van hoghe ende van leeghen, dat wij daerof onsen zegghen zegghen
moeghen, die partien gheroepen, weder dat si commen soe ne doen, tot ere stood
ofte meer, dat zegghen te zegghen, al of in dele, na onzen goeddinken op eene
zeker pijne, dat is te verstane, die here van Horne vorss. op tienduzent pond
Holl. cnde die here van Arkele voernoemt op 'Evintich duzent pont Holl., ende
Vastraed van Ghiesen, Vastraed, zijn oem, Jan van der Merewede, Arncud van
Hazebeen ende Arn(oud) van der Porte ghezameder hand op haer lijf ende op haer
goed, onzen zegghen te houdene zo waer wijt zegghen, dat wi zegghen zullen
binnen den graefscep van Hollant, alsoe dat wijt in pointen verlinghen moeghen
na onzen goeddincken. Ende in den name Gods, onz Heren, zoe zegghen wij onze
zegghen van den sticken voerscreven, bede partien gheroepen ende bede
theghenwoerden waren tote sinte Gherdenberghe, des Zonnedaghes voer sinte
Bavendaghe int jaer ons Heren MCCC ende zevene, wel vorpinst ende bi rade wiser
lude, in der maniere die na volghet. In den eersten, zoe is onze zegghen, dat Vastraed van
Ghiesen, heren Arn(ouds) soene, heren Hughemans van Ghiesen ervename, ende Jans,
sijns broeders, ende Vastraed her broedere, Jan van der Merewede, ende al hare
helpers, die verdreven zijn van den haren bi den here van Horne ende bi zijne
helpers, weder zullen commen oppet hare, zo waer dat gheleghen is, alsoe als
sijt vinden, in denzelven rechten ende vrieden, daer zi in waren doe de zaken
eerst roerden, daer die tvist eerst of quam. Ende hierbi zo zullen haren
Hughemans ervenamen, Jans, sijns broeders, ende Vastraed haer broeder, Jan van
der Merewede ende haer helpers, die met hem verdreven waren;, gheven voer hare
misdaet, die si thieghens den here van Horne misdaen hebben, ende over die
scade, die sij zijnen luden ghedaen mebben, tweeduzent pond zvarte torn., die
eene duzent pond te ghevene den here van Horne over die mesdaet, die si jeghen
hem mesdaen hebben, ende die ander duzent pond te ghevene zijne lude, die scade
van hem ghenomen hebben, ende die te ghevene eenen man, die wijre toe zetten.
Ende hi zal se voert gheven den luden, die de scade ghenomen hebben, elken na
der grote van sire scade, na dat hijt vint. Ende dit voerss. gelt zal men
betalen te viere terminen, telken termine een vierendeel, ende daerof zal die
eerste dach wesen van nu Karstdach coemt over een jaer, ende alsoe voert van
)are te jare op dienzelven dach een vierendeel te betalen, teint alle die
penninghen voerss. vergouden zijn. Ende tot elken daghe zoe zal die here -van
F-rIorne tsine nemen of doen nemen, ende onze bode tander deel ter lude behoef.
Ende dit ghelt zal men betalen ter kerke te Houweninghe. Voert zoe is onze zegghen, dat die here van Horne thuus te
Ghiesen weder zal doen maken, alsoe groet ende alsoe vaste alse wijt zegghen
zullen, of ghelden tonsen zegghen, zo welk hare onz beter denct, ende met boven
der werde dat tevoren was, ende den kinde van den scade van sinen renten sulc
verset te doene alse onz goed denken zal, binnen ere tijt, die wire toe zetten
zullen, de wareide ondervonden hoe de dinghen eerst toequamen, dats te verstane
tusschen hier ende Dartiendaghe naest cammende. Voert zegghen wij, dat van allen scaden, die gheschiet
zijn tusschen den partien voerss., ist in doeden luden, in ghewonden ende in
goede, in wat manieren dat si gheschiet zijn of in wat steden, zeder dat die
tvist voerss. eerste roerde tote des Dinxendaghes na beloken Pinxtren, alse de
wijch ghevochten was te Sleewijch, int jaer onz Heren MCCC ende zevene, elke
partie voerseit den ander quite zal scelden; ende elke partie zal haer helpers
ende hare vriend still_en, alsoe dat deene partie den ander niet eesschen en zal
van wat scaden dat is, in manieren alst voerscreven is. Ende of sie hieraf
maechgelt gaderen zullen van haren maghen, die hem des orloghs met en
onderwonden, dat houden wi tonsen verclaersen. Ende zegghen tusschen de partien
voerss, eene alinghe zoene ende ene ghestade, van allen zaken voerss. ende
voerscreven. Ende van der misdaet, die an Janne van Wieldrecht ghedaen
was van zire doot ende van sire misdaet, die hi ghedaen hadde tjeghens den here
van Horne, houden wij tonsen verclaersen ende tonzen zegghen tusschen hier ende
jaersdach naest commende, ende ghebieden op lijf ende op goed al Jans r:aaghen
vorss., dat si dese zoene vaste ende ghestade houden op onzen zegghen. Voert zegghen wi van alre scade, die ghesciede tusschen den
here van Hoerne voerscr. ende sine helpers, an dene zide, ende den here van
Arkle ende sine helpers, an dander zijde, te Sleewijc op den dach voernoemt
ende in de porte van Woudrichem in den lande van Althena, of in wat ander stede
dat bet was of daerna gheschiet es tot op den dach van heden, ist in doeden
luden, ist in wonden, ist in brande, ist in roeve, ist in nemen of in goede, in
wat manieren of hoe dat si gheschiet zijn, of in wat stucken, dat bond wi
tonzen zegghen ende tonzen verclaersen tusschen hier ende Dertiendach naeste
commende. Want dnz die zaken so claer met en zijn ancommen, dat wire nu ter
wijle onze zegghen of zegghen mochten of wouden, want wi binnen der tijt vorss.
de zaken bet ondervinden zullen. Voert van den leene, dat die here van Horne zeghet, dat
die here van Arkele van hem houden zoude, ende van der visscherie, dat houde wi
tonzen verclaersen ten daghe vornoemt. Ende dit zal wesen behouden al onzer
macht, die daghe te verlinghene zonder al arghelist, of wire met toe commen en
mochten bi zaken, die onz deren mochten, waert van onz zelven of van onzen
lande. Ende hierbi zoe zegghen wij tusschen de partien ene
alinghe zoene ende die wettelike te houdene op die pijne vorss. Ende zoe welke
hare partien these breict, daer sullen wi of nemen die helft van der pine
voernoemt ende de partie, daer si op gbebroken word, dander helft, behouden onz
ende onze nacommelinghe, grave van Holland, te kenne ende te zegghen, of de
pine verburd is of en es. Ende daer soe en zal die eene partie der ander met of
eesschen toter tijt, dat wi onzen zegghen daerof ghekent hebben, verclaert ende
gheseit, of si verburd is of en es. Ende al waer si verburd, zoe zoude nochtan
dit zegghen vorss, vaste ende ghestade bliven ende men zoude de pine betalen
alst vorss. is. Ende al eist dat wi desen termijn soe langhe ghenomen hebben,
nochtan zulle wi zegghen onzen zegghen, daer of, alse tijde als wi moghen. Ende
sullen den partien vorss. acht daghe tevoren zegghen als wij onze zegghen
zegghen wille. Ende ware dat zake dat iement van den helpers der varss. partien
dit zoendinc brake, alsoe verre alse wi kennede, dat van then stuken vorss.
roerde oft om die stuken quamen, zoe zoude die here, onder wi hi ware woenendc,
die man onz levren zijn lijf ende zijn goed, onze wille mede te doene. Ende
ontrumede hi, zo zoud hine ballinc maken ute sire heerscap ende eweleke daer
ute te houdene ende zijn goed onz te leverne, zulke misdaet mede te beterne
tonsen wille, als hi mesdaen hadde. Ende emmer zal onze zegghen vaste bliven. Voert zegghen wi, dat alle deghene, die haer leen
opghaven haren heren, daer slit of hilden, dor wez wiile dat was, om des
orloghs wille, in wat manieren dat was, haer leen zullen behouden ende besitten
zonder ander ontfanghen, in denzelven rechte dat sijt hadden heer zijt opgaven.
Ende deden die van Ghiesen ende haer hulpers enighe scade op then dach, dat men
den wijck te Slewijc vacht, den here van Horne ende sinen helpers, of zeder die
dach tot op den dach van heden, dat hauden wi tonsen verclaersen ende tonzen
zegghen ten daghe alse wi onse ander zegghen zegghen zullen.Ende dit zegghen
varss, hebbe wi gheseit behouden onze vulle macht alle die pointen vorss. of
elken bi hem, die wi gheseit hebben of noch zullen zegghen tusschen den partien
vorss., of die die zaken aneghinghen of ane gaen mochten, te verclaersen ende
te bedieden, zonder al harghlist, na onzen verstannisse, behouden oec altoes
der betringhe van der misdaet, die onz ende onser heerlichede mesdaen is, ende
den scade, die wire of ghehad hebben, in wat manieren dat si ghevallen is in
den zaken varseit of noch ghevallen mach. Ende omme de meere zekerede van al desen pointen vorseit,
zoe wille wi, dat de ghisele ende de ghevanghene, die hier omme gheghiselt ende
ghevanghen waren, voert in onze hand zullen bliven staen, ende die borghen in
denzelven point dat si borghen worden, toter willen dat onze zegghen hier of
volseit es ende verclaerst. Ghedaen, gheseit ende ghemaect ende bezeiglet met onzen
zeigle, ten Berghe voerseit, des Zonnedaghes vaer sinte Bavendaghe voerscreven,
int jaer onz Heren MCCC ende zevene. Uithangend zegel
verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 29. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 23. Litt.: Prfschr., blz,
16. 44. GRAAF REINOUD VAN GELRE EN GRAAF OTTO VAN CLEVE VIDIMEEREN DE
OORKONDE VAN 1306 APRIL 14, WAARBIJ GERARD, HEER VAN HORNE, VERKLAARDE, DAT
WOUDRICHEM EN DE WOUDRICHEMERWAARD EN VOORTS AL HETGEEN WIJLEN ZIJN VADER EN
ZIJN BROEDER WILLEM IN LEEN HIELDEN VAN HET GRAAFSCHAP CLEVE, DOOR HET
KINDERLOOS OVERLIJDEN VAN DIENS BROEDER AAN DEN GRAAF WAS TERUGGEVALLEN, ZOODAT
HIJ, GERARD, DAAROP GEEN RECHT HAD, DOCH DAT HIJ DIE GOEDEREN NU NIETTEMIN IN
LEEN HEEFT GEKREGEN, ONDER VOORWAARDE, DAT HIJ DEN GRAAF DESVERLANGD IN DEN
OORLOG ZAL STEUNEN MET TWINTIG BEREDEN WELGEBOREN MANNEN. 1307 October I7. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 53 en 54
45. ENGELBERT VAN
HORNE, PROOST EN AARTSDIAKEN VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT, STELT ELIA VAN DEIL AAN
TOT PASTOOR VAN UITWIJK EN GEEFT IN VERBAND DAARMEDE INSTRUCTIES AAN DEN DEKEN
TE WOUDRICHEM. 1) 1307 October 24. Eng(elbertus) de Horne,
prepositus et arch(idiacanus) ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, discreto
viro domino Hermanno de Almekerke, decano nostro de Woudrichem, salutem. Cum
Elye dicto de Deyl de ecclesia de Uter[wij]ch providerimus curam animarum et
reliquiarum custodiam sibi ejusdem ecclesie in Dei nomine committendo, vobis
mandamus, quatenus-accedentes ubi propter hoc fuerit accedendum, prefatum Elyam
presbiterum in dicte sue ecclesie possessionem inducatis sollempnitatibus
debitis et consuetis, precipientes universis et singulis dicte ecclesie
parochianis, ut eidem Elye tanquam suo vera rectori reverenter in omnibus
abediant et intendant, sibique de redditibus, proventibus, juribus et oblatis
ejusdem sue ecclesie integre respondeant loco et tempore oportunis. Registrata
littera sigillata. Datum anno Domini MCCC septimo, feria tercia post XIcim
milia virginum. Met
afhangend zegel in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, S. z07. Regest (waarbij de
inhoud der oorkonde op onjuiste wijze wordt samengevat): Muller, Regesta
Hannonensia, blz. 23. 1) Dr. A. J. Maris te Utrecht was zoo vriendelijk mij
erop te wijzen, dat deze oorkonde slechts op Uitwijk , betrekking kan hebben.
Dit was een afzonderlijke parochie. Uterspijk of Spijk bij Emmichoven, de
eenige plaats, welke, behalve Uitwijk, in aanmerking zou kunnen komen, is
daarentegen nimmer een zelfstandige parochie geweest (Vgl. Geschiedkundige
atlas van Nederland, Tekst bij kaart IX, De kerkelijke indeeling omstreeks
1550, Mr. S. Muller Hzn., Het bisdom Utrecht, blz. 4m e.v.). 46. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND DOET, NA EEN
WAARHEIDSONDERZOEK, NADER UITSPRAAK IN DE GESCHILLEN TUSSCHEN GERARD VAN HORNE,
HEER VAN ALTENA, EN ZIJN MEDESTANDERS, EENERZIJDS, EN JAN VAN ARKEL MET ZIJN
AANHANGERS, ANDERZIJDS. ALLE, OP 23 MEI 1307 TE SLEEUWIJK OF ELDERS GEMAAKTE
GEVANGENEN ZULLEN IN VRIJHEID WORDEN GESTELD EN ONTSLAGEN ZIJN VAN HUN BELOFTEN,
GEDURENDE HUN GEVANGENSCHAP GEDAAN. VOOR HET GEDURENDE HUN GEVANGENSCHAP
GENOTEN LEVENSONDERHOUD ZULLEN ZIJ EEN REDELIJKE VERGOEDING BETALEN. DE HEER
VAN ARKEL EN ZIJN AANHANGERS ZULLEN AAN DE INWONERS VAN WOUDRICHEM EN HET LAND
VAN ALTENA 2000 POND BETALEN VOOR VERGOEDING DER DOOR HEN VAN 23 MEI TOT 24
SEPTEMBER 1307 GELEDEN SCHADE. MET DE BETALING VAN DIT BEDRAG ZULLEN ALLE
AANSPRAKEN TOT VERGOEDING VAN IN DIE PERIODE GELEDEN SCHADEN TE NIET GEDAAN
ZIJN. DE GRAAF ZAL NADER UITSPRAAK DOEN OVER HETGEEN NA LAATSTGENOEMDEN DATUM
IS GESCHIED. HIELD DE HEER VAN GIESSEN ZIJN HUIS IN LEEN VAN DEN HEER VAN ALTENA,
OF WAS HET ZIJN EIGEN GOED, DAN MOET DE HEER VAN ALTENA HEM 1000 POND BETALEN.
DE HEER VAN GIESSEN OF ZIJN NAKOMELINGEN ZULLEN IN DIT GEVAL IN HET LAND VAN
ALTENA ZONDER TOESTEMMING VAN DEN HEER NIMMER MEER VERSTERKINGEN MOGEN BOUWEN.
WAS HET HUIS TE GIESSEN ECHTER EEN LEEN VAN DE GRAFELIJKHEID VAN HOLLAND, DAN
ZAL DE HEER VAN ALTENA HET HUIS WEER MOETEN LATEN OPBOUWEN. MET BETREKKING TOT
DIT PUNT ZAL EEN WAARHEIDSONDERZOEK WORDEN INGESTELD DOOR DRIE PERSONEN, VAN
WIE EEN ZAL WORDEN AANGEWEZEN DOOR DEN HEER VAN ALTENA, EEN DOOR DE HEEREN VAN
ARKEL EN GIESSEN EN EEN DOOR DEN GRAAF. OVER DE OVERIGE PUNTEN IN GESCHIL ZAL
DE GRAAF LATER UITSPRAAK DOEN. BEIDEN PARTIJEN WORDT EEN ZOEN OPGELEGD, OP
VERBEURTE VAN EEN BOETE ALS IN HET EERSTE ZEGGEN OMSCHREVEN. DE GRAAF BEHOUDT
ZICH WEDEROM ZIJN RECHTEN VOOR. DE BORGEN ZULLEN AANSPRAKELIJK BLIJVEN OP DE
PUNTEN MET BETREKKING WAARTOE ZIJ BORG ZIJN GEBLEVEN. 1308 September 11. Wij Willaem, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeland,
ende here van Vrieslant, maken cond allen luden, dat edele lude, onse lieve
neven, heren Gherard, here van Horne ende van Altena, voer hem, voer sine
helpers ende voer sine maghe, op die eene zide, ende heren Jan van Arkele, voer
hem, voer zine helpers ende voer zine maghe, op die ander zijde, op ons bleven
waren ende bleven zijn van hoghe ende van leghen, van allen tvisten, van alre
scade ende van allen eisschen, die dene den andren eysscheden jof noch eysschen
mochte, hoe si gheschiet of gheroert waren of in wat manieren dat si gheschien
jof gheroeren mochten, ist in doeden, in wonden, in roeve, in brande, in
scaden, in claghen, jof in wat dinghen jaf in wat onrechte dat toe commen
mochte, die gheschiet zijn tusschen den partien vorseit, jof van wat zaken
there of roeren mochten tote den daghe dat men screef Zonnedaghe voer sente
Bavendaghe int jaer ons Heren duzent driehondert ende zeven, dat naest leyden
is, of van wat stucken die daerna daeraf comen machten, alsoe dat wi mochten
zegghen van harre claghen of van haren eysschen tote eenre stont ofte meer, na
onsen goeddencken onse zegghen. Ende wi wel voerpinst ende bedocht van stucken, die ons
cond waren, ende de wareit wel ondervonden hadden, zoe zeyde wi onse zegghen
tuschen den partien vorseit op den dach voernomt, alsoe alse die brief hout van
ansen zegghen dier op ghemaect is, ende gheseit tote sinte Gherdenberghe in
onse eersten zegghen. Ende van den andren painten, die wi helden tonsen zegghen
ende tonsen verclaersen na der macht, die ons ghegheven was ende is van den
partien vorseit, zoe zegghe wi onse zegghen ende onse verclaersen, alsoe verre
als wi de wareit cndervonden hebben, in den name ons Heren, in der manieren dat
hierna volghet. In den eersten zoe is onse zegghen, dat alle die ghevanghene,
die ghevanghen waren te Sleewijc in den wijch, of waer dat was binr.en sheren
lande van Altena, des Dinxendaghes na belokene Chinxen als men screef tjaer ons
Heren duzent driehondert ende zevene, quite ende vrij zullen wesen van der
vanghenesse ende van alre beloften, die sire af beloft hebben, alsoe dat si
betalen zullen redenleke cost, die si ghedaen hebben in der vanghenesse. Voert is onze zegghen, dat boven alle dese ghevanghene,
die w: quite gheseit hebben ende quite zegghen, die here van Arkele ende sine
helpers gheven zullen den luden van Woudrichem ende uter lande van Altena voer
al haren scade, die si namen in roeve ende in brande in den lande van Altena op
den dach voerss., dat men den wijck te Sleewijc vocht, tote den daghe dat wi onse
eersten zegghen zeiden te sinte Gherdenberghe, tvintich hondert pont zwarter
tornoise, eenen groeten tornoisen voer zestien penninghen, te betalen binnen
tve jaren naest comende, dats te verstane: vijfhondert pont te sinte
Pietersdaghe in de vasten naest commende, ende die ander vijfhondert pont te
sinte Martinsmesse in die winter daer naest comende, ende int ander jaer daer
naest tote elken termine vorseit vijfhondert pont desselves paiement. Ende dit
ghelt zal men betalen ;elken termine te Houweningherkerke. Ende dat zullen
ontfanghen tve mannen van der poerte van Woudrichem ende tve mannen uteri lande
van Altena, there thoe gheset zullen worden bi sheren opene lettren van Horne.
Ende hierbi zal elke partie hare lude ende hare .helpers stillen ende zvighen doen van alre scade, van allen
claghen i ende van allen eysschen, die si malic andren eysschen moeghen van den dinghen, die gheschieden op den dach vorseit, dat men
vacht te Sleewijc, ist in doeden, in wonden, in brande, in roeve, jof in wat
scaden dat si ghescieden )of gheschiet zijn, tote op den dach dat wi onse
eerste zegghen zeyden tote sinte Gherdenberghe voernomt. Ende die stucken, die
sint gheschiet zijn tot op den dach van heyden, jof die tevoren gheschiet
waren, daer wi die wareit noch met af en hebben ondervonden, die houden wi
tonsen verclaersen ende zegghen na der proeve, die wi der op doen zullen. Voert zegghe wi: want kint van Ghiesen onmondich was, als
wi ter wareit vonden hebben, doe zijn huus te broken was, ende waest dat hi
thuus helt van den here van Horne of dat huus des kints eyghen was, zo zal hem
gheven die here van Horne tvalef hondert pont zvarter tornoise, den groeten
tornoisen voer zestien penninghe. IIII, Ende dat kint noch zinc
nacommelinghe en zullen nemmermeer vesten maken noch daen maken int lant van
Altena buten sheren wille van Altena, dat den here van Altena jof sine
nacommelinghe scaden mach. Ende ist dat zake dat men dat huus vorseit van ons
hilt ende wi dat vinden ter wareit, zoe zalt die here van Altena ii weder doen
maken alsoe goed alst was eer dat het te broken wart, bi tve wittachtigghen
marine, die wire toe zullen zetten. Ende te deser warede tondervindene zal die
here van Horne eene man nemen, die here van Arkele ende tkint van Ghiesen eenen
andren man, ende ; wi sulre den darden toe doen zetten. Ende alse die wareit
is onder vonden bi den drien vorseit ende bi ons gheopenbaert, ende draghet dan
de wareit dat men thuus helt van den here van Horne jof dat het des kints
eyghen was, zoe zal die here van Horne den kinde voernomt de voerseyden
penninghe gheven bin eere tijt die wi hem dan zetten zullen. Ende vinden wijt
dat men dat huus van ons hilt ende schuldich is te houdene, zo zalt die here
van Horne weder maken jof doen maken alst voerseit is, binnen den daghe dat wi
hem zetten zullen. Voert zegghe wi, dat alle zaken, die deene partie jeghens
dander mesgrepen hebben zider den dach dat wi onse eerste zegghen zeyden te
sinte Gherdenberghe tot op den dach van heyden, alse die drie vorseit die
wareit daer af ondervonden hebben ende voer ons brocht, dat beter(en) zellen
tonsen zegghen. Voert zegghe wi, dat die van Ghiesen ghene maghzoenne
gadren en zullen over recht, men wilt hem doen bi vrienscepen, van der misdaet
die si mesdaen hebben jeghens den here van Horne, daer wi onse zegghen af
gheseit hebben. Voert so wille wi, dat die drie vorseit, die den onderzouc
doen zullen van den huuse van Ghiesen, dat si onderzouken ende proeven wat
scaden dat dat kint van Ghiesen van zinen renten nam of ghenomen hevet, in wat
manieren, van den daghe dat mondich was tote op den dach dat wi onsen eersten
zegghen zeyden tot sinte Gherdenberghe, dat wi houden tonsen verclaersen na der
wareit onderwonden bi den drien vorseit. Voert van der manschepe, die die here van Horne eischt
den here van Arkele ende van der visscherie, daer si om twien, houden wi tonsen
verclaersen ende tonsen zegghen na der wareit van den drien vorseit daeraf
ondervonden ende voer ans brocht. Voert van Jans doot van Wieldrecht houden wi tonsen
verclaersen ende tonsen zegghen, na der wareit ondervonden hoe die zaken
toequamen bi tve wittachticghen mannen, die wire toe zetten zullen. Ende den
onderzouc van allen stucken ende van allen pointen vorseit wille wi dat men doe
tusschen hier ende Alrehelighendaghe naest commende. Ende waert dat wi jof die
onderzoukers binnen der tijt vorseit bi eenreghe dinc belet worde, zoe moeghen
wi de tijt verlinghe na onsen goeddencken. Ende alse die zaken zijn ondervonden
ende voer ons brocht, zo zullen wi den partien vorseit eenen dach zetten, onse
zegghen te verclaersen ende te zegghen. Ende dat xullen wi hem acht daghen
tevoren laten weiten. Ende hierbi zo wille wi, dat die zoenne dat wi eersten
zeiden, van allen stucker die gheschiet waren voer den dach dat wi onse zegghen
zeyden Gherdenberghe, vaste ende stade blive, alst dat zegghen
hout. Ende alle stucken, die sint gheschiet zijn tot op den dach van heyden,
die wi ghehouden hebben tonsen verclaersene ende tonsen zegghen, zegghe wi eene
vaste zoenne ende eene stade, ende ghebienden se te houdene op de pijne, die in
den eersten zegghen staet bescreven, alsoe die eenre partie der ander niet
eysschen en mach, noch en sal, van ghene stucken, die gheschiet zijn jof hierna
gheschien zullen, roerende van den orloghe vorseit, mar men zalt ons toghen
ende wijt zullent doen betren denghenen die misdaen is ende onz zelven, iia der
wareit, die wire af zellen vinden, behouden altoes [dat wi] de wareit van den
stucken, die gheschiet zijn jof gheschien zullen, moghen ondervinden na onsen
goeddincken ende bi wittachticghen luden, zonder partie. Ende daeraf zullen wi
gheloeft wesen. Ende dit zal wesen behouden anser voller macht alle stucken
ende elc bi hem, die gheschiet zijn jof hierna gheschien zullen, te
verclaersen, ende - ist noet - zegghen daeraf te zegghen na onsen verstant
nader wareit die wire af vinden zullen, tere stont ofte meer, er.de de daghe te
verlinghene van pointen daert ons oerbaer af dinct, ende de pijne die sire ons
op gheloft hebben te eesschen, waert dat si ons zegghen verbraken, in alder
maniere dat ons eerste zegghen hout dat wi zeyden ten Berghen vorseit. Ende ware dat zake dat iement jeghens onse zegghen vorseit
dede, ende hi in de pijne viele, zo zoude wi dat doen betren ende de pijne
nemen also dicken alst ghevallen zoude; ende die zoene vorseit ende onse
zegghen zoude altoes vast ende stade bliven, zonder al arghlist, behouden oec
altaes der betringhe van der misdaet, die ons ende onser heerlichede misdaen is
ende der scade ende den cost, die wire bi ghehad hebben, in wat manieren si
ghevallen zijn in den zaken vorseit jof noch ghevallen moeghen, dat wi tonsen
verclaersen ende tonsen zegghen behauden. Ende omme de meerre zekerheit van al desen pointen
vorseit, zoe wille wi, dat de boerghen vorseit bliven in al denselven pointen
als si borghen worden; heer wi onse segghen zeyden, tater wilen dat wi onse
zegghen hieraf volseit ende verclaerst hebben. Ende in kennesser_ ende in vestnesse hieraf hebben wi
desen open brief bezeglet met onsen zegle. Gheseit, ghedaen ende ghegheven tot
sinte Gherdenberghe, des Woensdaghes na onser Vrouwendaghe als si gh.boren was,
int jaer ons Heren duzent driehondert ende achte. Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 29. Regest: Muller, Regesta
Hannanensia, blz. 27. Litt.: Prfschr., blz.
16. 47. LEENMANNEN VAN ALTENA OORKONDEN, DAT VASTRAAD VAN GIESSEN
TEN BEHOEVE VAN DEN HEER VAN ALTENA AFSTAND DEED VAN AL ZIJN RECHTEN OP DE
GERECHTEN VAN GIESSEN EN ANDEL. 1311 Maart 12. WI Jan van Risewijc, riddre, Aert van Uutwijc, Henric
van Emmekoven, Diederic de Borchgrave, Ghisebrecht van den Zande encle Diederic
van Anle, cnapen, orconden, dat wi daerover waren, gheroepen van rechtsweghen
alse te kennen alse man ons lieves heren, heren Gheraerds, here van Horne, van
Althena ende van Perweis, dat Vastraet, heren Aernoudssone van Ghiesene, quam
met sinen moetwille ende machtech sijne sinne, encle droech op onsen here van
Horne vorseit die gherichten van Ghiesene ende van Anle, alsoe groet encle
alsoe cleine alse Vasteraet vorseit of sine oudere hadden encle hilden van
onsen here van Horne voerghenoemt of van sinen ouderen, encle verteech daerop
encle dede daeraf allet therecht, dat wi ende anders ons heren man vorseit
wijssden dat hi sculdech was te doene. Ende omme de meerre sekerheit cnde
vestenisse van al desen vorscrevenen worden ende navolghende in desen
jeghenwordeghen brief, soe hebbe wi ghebeden Vastraede van Ghiesene verseit,
dat hi desen brief mede besegele met sinen segele in beghieden woerden. Ende ic
Vastraet voerseit beghie encle lye alle deser voerscrevenre voerwaerden encle
navolghende in desen brief, dat die waer sijn encle ic noch mine nacomelinghe
minen here van Horne vorseit noch sinen nacomelinghen daeraf nummermeer niet eisschen
en selen noch en moghen met enghenen witteleken rechte. In orconscape ende in vestenissen alle deser
voerghenoemder vorwaerden, sae hebbe wi, die hiervore staen bescreven, desen
jeghenwordeghen brief open besegelt met onsen segelen; die waert encle
ghegheven int jaer ons Heren, daer men screef dusent driehondert encle elleve,
in sente Gregorysdaghe. Met de uithangende
zegels van Jan van Rijswijk, Aart van Uitwijk, Hendrik van Emmichoven en
Diederik de Borchgrave in bruine was, alsmede die van Gisbrecht van den Zande,
Diederik van Andel en Vastraad van Giessen in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 80. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 45. 48. ARNOUD VAN UITWIJK DRAAGT, TEN OVERSTAAN VAN HET GERECHT
VAN WAARDHUIZEN, 26½ MORGEN LAND, ONDER DIE JURISDICTIE GELEGEN, IN EIGENDOM
OVER AAN DEKEN EN KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT EN ONTVANGT DIT LAND
VERVOLGENS IN ERFPACHT TERUG. 1311 April 7. Universis presentia visuris seu audituris ega Arnoldus de
Utwijc, famulus, notum facio, quod ego propter hoc in judicio meo de Werthusen,
quod a nobili viro, domino Gerardo, domino de Horne, in feodum teneo,
constitutus, viginti sex cum dimidio jugera mee proprie terre in parochia de
Werthusen et in jurisdictione de Werthusen predicta inter terrain Johannis
dicti Cleric et Theaderici de Werthusen a parte orientali et terram dcmini
Johannis de Rijswijc militis a parte occidentali jacentia effestucando cum sua
libera proprietate resignavi libere in manibus dominorum Tydgeri Zoudenbalch et
Conradi de Arkel, canonicorum ecclesie beati Petri Trajectensis, ad opus et ad
usus decani et capituli ecclesie beati Petri predicte. Quo facta ego Arnoldus de Utwijc
predictus ipsam terram a dictis decano et capitulo recepi conducti titulo
hereditarie perpetuo de herede in heredem possidendam sub annuo pacto triginta
librarum nigrorum denariorum grosso bcno regio turonense, pro sedecim denariis
colnputato, ipsis decano et capitulo infra octo dies post festum beati Petri ad
cathedram annis singulis sine aliquo impedimento et sine ulla diminutiane seu
defulcatione persolvendo. Quod si aliqua anno non facerem, extunc ipso facto
cado ab omni jure quod michi in dicta terra competebat et tamen solvere tenebor
pactum non solutum, et sic de herede in heredem. Et dicti decanus et capitulum
de ipsa terra disponere poterunt pro sua libera voluntate. Acta sunt hec in
Werthusen, Nycolao dicto Geyster, sculteto meo ibidern vice mea et ex mandato
meo speciali judicio presidente, presentibus Renzen de Werthusen, Petro Scolten,
Johanne Kever et aliis pluribus convicinis ibidem ad ipsam jurisdictionem
pertinentibus et ipsam terram ab omni occupatione liberam et absol.utam per jus
et sententias pronunciantibus prius et decernentibus ita quod ego de ipsa
vendere et obligare, transferre seu alias quocumque modo. disponere libere
possem pro meo libito voluntatis. In cujus rei testimonium dictis decano et
capitulo hanc litteram dedi sigillis nobilium virorum dominarum Gerardi, domini
de Horne, et Johannis, domini de Arkel, ac meo sigillo proprio roboratam. Et nos Gerardus, dominus de 1)
Horne et Johannes, dominus de Arkel, ad preces Arnoldi de Utwijc, qui premissa
omnia et singula coram nobis recognovit esse vera, sigilla nostra cum sigillo
Arnoldi predicti presentibus appenso apposuimus huic scripto in testimonium
premissorum. Datum et actum anno Domini MCCC undecimo, feria quarta post festum
Palmarum. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, Cartularium Archief St. Pieter, inventaris no. 1, fol. 30. - 30
verso. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van het kapittel van St. Pieter, no. 143; P. L. Muller, Regesta Hannonensia,
blz. 39. Litt.: Inleiding, blz,
18, 86. 1) Hier heeft het handschrift nog het woord Arkel, hetwelk is
doorgestreept. 49. RECHTER EN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT, TEN
OVERSTAAN VAN HEN ARNOUD VAN UITWIJK, VOOR ZICH EN ALS VOOGD OVER ZIJN VROUW
HEILWIG; TEN BEHOEVE VAN DEKEN EN KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT AFSTAND
DEED VAN 26½ MORGEN LAND, GELEGEN ONDER DE JURISDICTIE VAN WAARDHUIZEN. 1311 Juni I3. Universis presentia visuris nos Baldewinus van den Worpe,
judex, Johannes dictus Paepe, Johannes dictus Hoghe, et Willelmus Danielis, scabini
in Woudrichem, notum facimus tenore presentium publice protestando, quod
constituta in judicio coram nobis Heylewigis, uxor Arnoldi de Utwijc, petivit
in judicio munburnum sibi dari. Igitur predicto ejus marito per jus et sententias in
munburnum sibi dato, idem Arnoldus pro se et uxore sua predicta et cum manu
ipsius uxoris resignavit ad usus dominorum decani et capituli ecclesie beati
Petri Trajectensis viginti sex cum dimidio jugera terre, jacentis in parochia
et in judicio de Werthusen inter terram Johannis dicti Clerc et Theoderici de
Werthusen indivise a parte orientali et terram domini Johannis de Rijswijc a parte
occidentali, et recognovit se ipsam terrain in judicio de Werthusen in quo ipsa
terra jacet prius resignasse et se debere ipsam terrain ab omni aggere, slusa
et exactione liberam imperpetuum conservare. In cujus rei testimonium nos
Baldewinus, judex, Johannes Pape, Johannes Hoghe et Willelmus filius Danielis,
scabini predicti, sigilla nostra apposuimus huic scripto. Datum et actum in
Woudrichem, anno Domini MeCCCe undecimo, die Dominico post octavas
1'enthecostes. Afschr. -
Rijksarchief te Utrecht, Cartularium archief St. Pieter, inventaris no. 1, fol.
30 verso-31. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van het kapittel van St. Pieter, no. 145. Litt.: Inleiding, blz.
18; 89, noot 2; 93; 95; 97; 104.
50. RECHTER EN
SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN, ARNOUD VAN
UITWIJK EN DRIE BORGEN BELOOFDEN, DEKEN EN KAPITTEL VAN ST. PIETER TE UTRECHT
GEDURENDE JAAR EN DAG TE ZULLEN VRIJWAREN TEGEN STOORNIS IN HET BEZIT VAN 26½ MORGEN
LAND ONDER WAARDHUIZEN. MOCHT DIT BEZIT BINNEN GENOEMDEN TERMIJN GESTOORD
WORDEN, DAN ZULLEN ARNOUD VAN UITWIJK EN ZIJN BORGEN IN GORINCHEM IN LEISTING
GAAN. 1311 Juni 13. Universis presentia visuris nos Baldewinus de Worpe,
judex, Johannes Pape, Johannes dictus Hoghe, et Willelmus filius Danielis,
scabini in Woudrichem, notum f acimus, quod canstituti in judicio coram nobis
Arnoldus de Utwijc, principalis, Willelmus et Theodericus, ejus fratres, et
Theodericus de Utwijc, filius domini Herberni militis, fidejussores,
promiserunt manu conjuncta venerabiles viros, decanum et capitulum ecclesie
beati Petri Trajectensis in viginti sex cum dimidio jugeribus terre, jacentis
in parochia et judicio de Werthusen inter terrain Johannis dicti Clerc et
Theoderi de Werthusen indivise a parte orientali et terram domini Johannis de
Risewijc, militis, a parte occidentali et in ejus possessione warandizare et
tenere per annum et diem sub hac forma, quod si ipsam terram infra annum et
diem aliquis impeteret, extunc ad monitianem dictorum decani ct capituli seu
ipsorum certi nuncii Arnoldus de Utwijc, Willelmus, Theodericus et Theodericus
predicti intrabunt unum hospicium, ita qui primo moneatur, primo intrabit in
oppido Gorinchem, ipsis per dictos decanum et capitulum seu ipsorum certum
nuncium assignandum, ibidem comedendo et dormiendo horis debitis et consuetis,
inde non recessuri nisi prius ipsa terra a dicta impetitione fuerit liberaliter
absoluta. Addito quod si aliquis ipsorum non jaceret vel interim moreretur per
hoc alii se non excusabunt set jacebunt ut est dictum. Et si aliquis ipsorum prapter metum
aut corporis egritudinem aut propter aliquam aliam causam jacere in loco
predicto non posset, ille alium equivalentem sibi pro se ponet; et ibidem
jacebunt suis propriis expensis. In cujus rei testimonium nos Baldewinus, judex,
Johannes Paepe, Johannes Hoghe et Willelmus, filius Danielis, scabini predicti,
sigilla nostra apposuimus huic scripto. Datum et actum anno Domini MCCC
undecimo, die Dominico post octavas Penthecostes. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, Cartularium archief St. Pieter, inventaris no. 1, fol. 31-31 verso. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van het kapittel van St. Pieter,. no. 146; P. L.
Muller, Regesta Hannonensia, blz. 40. Litt.: Inleiding, blz.
18. 51. ARNOUD VAN UITWIJK ERKENT DOOR HET KAPITTEL VAN ST. PIETER
TE UTRECHT VOLDAAN TE ZIJN VAN EEN SOM VAN 300 POND ZWARTE PENNINGEN, WEGENS
DEN VERKOOP VAN 26½ MORGEN LAND ONDER WAARDHUIZEN. 1311 Juni 16. Regest: S. Muller Fz.,
Regesten van bet kapittel van St. Pieter, no. 147. Litt.: Inleiding, blz.
18. 52. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM GETUIGEN, DAT TWEE PARTIJEN, DIE
TE WOUDRICHEM GEVOCHTEN HEBBEN, ZICH TE DIER ZAKE HEBBEN ONDERWORPEN AAN HET
ZEGGEN VAN GERARD VAN HORNE. DEZE LEGT, NA VERSCHEIDENE PERSONEN ONDER EEDE
GEHOORD TE HEBBEN, PARTIJEN EEN ZOEN OP. EEN VAN BEIDE PARTIJEN MOET 250 POND
BETALEN. WORDT DIT BEDRAG NIET OP DE VASTGESTELDE TIJDSTIPPEN VOLDAAN, DAN ZAL
DE HEER HET BIJ DE LOMBARDEN MOGEN OPNEMEN. DESGEVRAAGD ZULLEN DE SCHULDIGEN
DAN HOOFDSOM EN RENTE MOETEN VOLDOEN. BLIJVEN ZIJ DAARMEDE IN GEBREKE, DAN
ZULLEN ZIJ IN LEISTING MOETEN GAAN. ZIJN ZIJ VEERTIEN DAGEN IN LEISTING
GEWEEST, DAN ZAL DE HEER TOT EXECUTIE MOGEN OVERGAAN. DE BORGEN BLIJVEN
AANSPRAKELIJK. 1313 Juli 25 Wi Jan de Pape, Claes uten Campe, Claes Andriessone,
Peter Lens ende Jan de Hoghe, scepenen tot Wouderechem, maken cont ende kenleke
allen denghenen, die desen brief selen sien ende hoeren lesen met kennissen der
waerheit, dat wi daerover gheroepen waren alse scepenen, dat en edel man, onse
lieve here, mijn here van Horne er.de van Althena ende van Peruweis, en seggen
ane heme nam tusschen tvee partien, die ghevochten hadden te Wouderechem, dats
te verstane dene partie Willem de Hoghe ende Hovelman ende al hore helperen ane
dene side, ende Boudene van den Worpe ende sine helperen ane dander side, ende
beide dese partien ende hore helperen verborghet hebben ende versekert elc voer
tsine in ghesamender hant ende onghescheiden ende kennen, dat onse here van
Hoerne voerghenompt sijn segghen gheseit heeft met alsulken worden, alse huerna
ghescreven staen. Wi Gheraert, here van Hoerne, van Althena ende van
Pereweis, maken cont allen denghenen, die desen brief selen sien ende hoeren
lesen met kennisse der waerheit, dat Willem de Ho-,he ende Hoevelman ende al
hore helperen ane ons bleven sijn van enen tvie ende vechtene, die ghevallen es
tusschen Willeme ende Hoevelmanne ende horen helperen ane dene side ende
Boudene van den Worpe ende sinen helperen ane dander side, welc tvi ende
vechten gheschiede des Manendaghes na belokenen Paesken, dat naestleden es,
ende wi ons daerop versien hebben ende beraden met onsen maghen, met onsen
mannen ende met onsen vrinden, soe segge wi onse seggen bi alsulker waerheit,
alse wi vernomen hebben van goeden lieden ende wittachteghen ende bi hcren ede,
dat Willem ende Hoevelman ende hore helperen voerghenompt jeghen ons ende
jeghen onse heerlecheit met hoverden ghedaen hebben in onser port van
Wouderechem, dat wi verbetert willen hebben, ende seggen, dat Willem ende
Hoevelman ende alle hore helperen voerseit ons gheven selen tveehondert pond
ende vijftech pond, enen groeten ouden conincs tornoysen voer sestien penninghe
of payment daerjeghen alsoe goet, te ghevene ende te betaelne half te sente
Mertensmisse naesttoecomende ende dander helft te Kersavonde daerna
naestvolgende; hieraf selen gheven Willem de Hoghe ende sine tvee sonen, Jan
ende Gheenken, tsestech pond, Aert Hoevelman tvintech pond, Jan Liebrechtssone
tvintech pond, Godeken, sijn brueder, ellef pond, Jan van der Eme ende sine
sone Claes vijf pond, Clauwaert de Smet ende Claes, sijn sone, tvee pond,
Vranke de Mersman ende Noyde, sijn sone, sestien pond, Claes Baudekenssone tien
pond, Henne Liebrechtssone van den Zande ende Jacop ende Andries, sine brueder,
tvintech pont, Kerstiaen van der Visschen tvee pond, Ghibe van der Haren een
pond, Lammerken, sijn neve, en pond, Coppeken van Ghaveren drie pond, Willem
Oekensone vijf pont, Jan Gherardssone van Eten tvee pond, Claes Wouter
Holensone vijf pont, Jan, Sander ende Willem Geerborghen kinder drie ende
dertech pont, Lammeken Belensone ses pond, Herman Rutinc tvee pond, Liebrecht
Jan Mererssone tvee pond, Jacop Andriessone tien pond, Welueken, heren Gilijs
Papensone, vijf pond, Haec Heermanssone en pond, Jacop uteri Gasthuze en pond,
Diederic, sijn brueder, en pond, Ghodeken Mebrecht en pond, Tielman Jan
Riebrechtssone vijf pond. Waert dat sake, dat men ons dese voerghenomde somme
van ghelde met en ghave ten voerseiden daghen, soe mochte wijt te coste winnen
ter lombaerde, dat pond omme viere penninghe de weke, tot ons selves seggens.
Ende alse wi daer niet langher in staen en willen, soe selense ons quiten beide
van coste ende van hoestoles. Ende deden sijs niet, soe souden si in comen tot
onset maninghen of ans ghewarechs boden te Wouderechem, te leistene op horen
eighenen cost in ene herber-he, die anse bode hen wisen sal, ende niet uut te
scheidene, si ne hebben ons ghequyt beide van' coste ende van hoeftde. Ende
alsi vertinnacht gheleist hebben, soe moghe wi ons doen rechten, ghelijc dat wi
ons van verboernessen doen rechten. Voert sae es onse seggen, dat alle die
borghen, die besegelt sijn onder der scepene zegele, doe wi tseggen ane ons
namen, borghen selen bliven in ghesamender hand ende ongescheiden. Voert soe es
anse seggen, dat Willem de Hoghe ende Hoevelman ende alle hore helperen
voerseit versoent selen sijn jeghen Boudene van den Worpe ende sinen helperen
eweleke ende ummermeer. Waert dat sake, dat yeman van desen voerghenomden
partien ende horen helperen onse seggen of onse zoene brake, die hadde verboert
sijn lijf ende sijn goet. Ende waert oec alsoe, dat yeman van desen
voerghenomden partien heme becroende, dat zoene op heme te broken ware, dat
saude staen tot onser provinghe, weder si te broeken ware of en ware. Ende ware
si te broeken, dat soude wi doen beteren tot onsen goetdinkene; nochtan soude
dese zone vaste ende stade bliven. Ommedat wi, scepene varseit, daerover gheweest hebben,
daer alle dese voerscrevene stucken gheschieden, soe hebbe wi onse segele ane
desen brief ghehanghen in orconscape ende vestinesse alre dine. Dit waert
ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert ende dertiene, in sente
Jacopsdaghe. Met de uithangende
zegels van Jan de Pape, Claes uten Campe, Peter Lens en Jan de Hoghe in bruine
was (zegel van Claes Andrieszoon verloren). Oorspr. - Archief
Altena, no. 16. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 50. Litt.: Inleiding, blz.
66. 53. GERARD I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERLEENT AAN DE ABDIJ
VAN BERNE HET VOORRECHT DAT DE KLOOSTERLINGEN, NOCH DE GOEDEREN DER ABDIJ, IN
HET LAND VAN ALTENA IN ARREST GENOMEN OF IN RECHTEN BETROKKEN ZULLEN MOGEN
WORDEN, TENZIJ ZIJ TEN OVERSTAAN VAN EEN RECHTERLIJKE AUTORITEIT IN HET LAND
VAN ALTENA EENIGERLEI VERBINTENIS OP ZICH GENOMEN ZOUDEN HEBBEN. MOCHT BIJ VERHOEFSLAGING
VAN DEN MERWEDEDIJK DE ABDIJ ALS EIGENARES VAN DE VROUWENWEIDE DIJKPLICHTIG
WORDEN, DAN ZAL DE HEER VAN ALTENA DIEN DIJKPLICHT OVERNEMEN. 1314 Januari 4 of 1315 januari 3. Wi Gheraerd, here van Hoerne, van Althena ende van
Parweys, doen kont ende kenlec al denghenen die desen brief zolen zien of horen
lesen met kennessen der waerheyt, dat wi gheloeft hebben ende gheloven den abt
van Berne ende sinen convente ende die onder hem sijn, omme sunderlinghe
vrienscap die wi ende onse houderen ghehadt hebben ende hebben ten voerseeghden
abt ende den canvente, dat niemen hem noch hore goet besetten, noch beclaghen
enne mach binnen onsen lande van Althena, en si dat si ghelaeften ghedaen
hebben of noch doen voer ons of voer onse richter of voer onse scepenen of voer
onse heemraderen van onsen lande van Althena, uut[gese]t al ons rechts ende
onser heerlecheyt dat si die gheloeften voldoen zolen. Voert hebben wi gheloeft
ende gheloven, waert dat eneghe cavelinghe viele op den dijc ane de Merwede ende
de Vrouweweyde dijc moeste nemen, so souden wi then dijc nemen ende hauden of
then dlic die onse was, die de moneke van der Vrouwenweyde ghehouden hebben. Ende ommedat dese dinghe aldus sijn, so hebben wi desen
brief open ghezeghelt met ansen zeghele int jaer ons Heren doe men screef
duzentech drieondert ende viertyene, tsVridaeghs voer Dertyendach. Zegel verloren. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., F, no. 103 (I, 33).
54. GERARD, HEER
VAN ALTENA, HORNE EN PERWEZ, LAAT DE RADEN EN DE GEHEELE BURGERIJ VAN LUBECK
WETEN, DAT HIJ DE BURGERS VAN LUBECK ALLE KLACHTEN, WEGENS DEN AANVOER VAN HUN
GOEDEREN, EN ALLE MISDADEN OF OVERTREDINGEN IN ZIJN GEBIED KWIJTSCHELDT, EN
DAT HIJ DIE BURGERS IN ALLES ZAL BEGUNSTIGEN 1). 1315 Mei 16. Gedrukt: Urkundenbuch
der Stadt Lubeck, deel II, ze helft, 1858, no. 1042, b1z. 969. 1) Her is
niet zeker, doch m.i. waarschijnlijk, dat hier speciaal gedoeld is op aanvoer
in de heerlijkheid Altena. Onder den eigenlijken inhoud der oorkonde is,
blijkens den gepubliceerden tekst, met andere hand aangeteekend: Hanc litteram
procuravit vobis Liborius, vester hospes in Riocto. In een voetnoot deelt de
uitgever mede: "Vom Ortsnamen ist nur zu lesen: Riocto, mit der
gebrauchlichen Abbreviatur fur ua oder ra uber dem i." Ik waag de
veronderstelling, dat wij hier met een verbastering van Woudrichem te doen
hebben. De brief is gegeven te Wyerthe, d.i. Weert. 55. GERARD VAN HORNE HEER VAN ALTENA,
MAAKT BEKEND, DAT HIJ MET VROUWE ALEYD, VROUWE VAN PUTTEN EN STRIJEN,
OVEREENGEKOMEN IS, DAT ZIJN OUDSTE ZOON WILLEM EN ALEYDS DOCHTER OEDE MET
ELKAAR ZULLEN TROUWEN OP DE IN DE OORKONDE IN DEN BREEDE OMSCHREVEN VOORWAARDEN.
HEER GERARD STELT BORGEN VOOR DE NAKOMING ZIJNER VERPLICHTINGEN. WANNEER HIJ
DIE VERPLICHTINGEN NIET MOCHT NAKOMEN, ZULLEN HIJ EN DIE BORGEN IN LEISTING
GAAN. 1315 December 21. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 78, fol. 40 verso-41. (Brief van Aleyd van
denzelfden datum, ibidem, fol. 43-43 verso en Leenkamer Holland, no. 80, fol. 18-20). Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 61, 56. GERARD VAN HORNE HEER VAN ALTENA,
VERKLAART VAN VROUWE ALEYD, VROUWE VAN PUTTEN EN STRIJEN 100 POND ZWARTE
TOURNOIS ONTVANGEN TE HEBBEN, ALS GEDEELTELIJKE BETALING VAN DE HUWELIJKSGIFT
VAN HAAR DOCHTER OEDE. 1316 Februari 28 Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 78, fol. 41. 57. Graaf WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT
BEKEND DAT GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VOOR DEN GRAAF BORG IS GEBLEVEN
JEGENS FLORIS BERTHOUT VOOR DE KOOPPRIJS VAN DE STAD MECHELEN EN BELOOFT HEM
GERARD VAN HORNE, DESWEGE SCHADELOOS TE ZULLEN HOUDEN. 1316 Maart 11 Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena no. 31 Gedrukt van Mieris, II
blz. 151 (aldaar onjuist gedateerd) Litt.: Prfschr., blz.
16 58.
GAAF WILLEM III VAN
HOLLAND GEEFT WILLEM VAN STRIENE EEN HUIS MET DRIE MORGEN LAND TE WOUDRICHEM IN
LEEN, WELK HUIS EN LAND DEZE DE GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1317 Februari 5. Willem,
grave van Henegouwen etc. Makent cont allen luden dat Willaem van Strienen ons
upghedraghen heeft die woninghe daer hi in woent, met drien morgen lants, die
daer ane gelegehen sijn, binnen Woudrichem, welke woeninghe ende lant hi van
ons in manschepen ontfanghen heeft, van ons houdende ende van onsen
nacomelinghe tote ene rechten erfleene. in orconde desen brieve beseghelt met
onsen zeghele. Ghegheven tote sente Gherdenberge den Zaterdaghes na onser
Vrouwendach lichtmisse, int jaer ons Heren MCCC ende zestiene. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 2. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 2 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 70. 59. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT
JAN HOUTSZOON EEN HUIS MET ZES MORGEN LAND ONDER SLEEUWIJK IN LEEN, WELK HUIS
EN LAND DEZE DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1317 Maart 19. Willaem, grave van Henegouwen, etc. maken cont allen
luden, dat voer ons quam Jan Houts sone ende droech ans up toec enen vrien
eyghen sine Rroninghe ende sine husinghe met zesse morghen lants, legghende
binnen den gherechte van Selewijc, ende wi hebbent hem weder verlient van ons
ende van onsen nacomeiinghen, hem ende sinen nacomelinghen tote enen rechten
eerfleene. In orconden desen brieve bezeghelt met onsen zeghele. Ghegheven in
1Vliddelburch, des Saterdaghes na midvastene int jaer ons Heren MCCC ende
zestiene. Afschr. - Leenkamer
Holland, no, 22, fol. 2. Regest: Muller, Regesta Hannanensia, blz. 71.
60. GRAAF WILLEM
III VAN HOLLAND GEEFT WILLEM HEYNEMANSZOON VAN UITWIJK EEN HUIS MET HOF EN VIJF
MORGEN LAND ONDER UITWIJK IN LEEN, WELK GOED DEZE DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1317 Maart 19.
Willaem, grave van Henegouwen, etc., maken cont allen luden, dat voer ons quam
Willaem Heynemans sone van Uutwijc ende droech ons up toet enen vrien eyghen
sijn huis ende sijn hof met vijf morghen lants, daer ane legghende binnen den
gherechte van Uutwic, ende wi hebbent hem weder verlient van ons ende van onsen
nacomclinghen hem ende sinen nacomelinghen tote enen rechten eerfleene. In
erconden desen brief bezeghelt met onsen seghele. Ghegheven in Middelburch, des
Zaterdaghes na midvasten int jaer ons Heren MCCC ende zestiene. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 2 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 71. 61. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM SCHELDT GHESE, DE DOCHTER VAN
DEN GRUITER, HAAR MOEDER AL DATGENE KWIJT, WAAROP ZIJ KRACHTENS EEN DADING, MET
BETREKKING TOT HET RECHT VAN DE GRUIT TE WOUDRICHEM GESLOTEN, AANSPRAAK ZOU
KUNNEN MAKEN. VERVOLGENS DRAAGT ZIJ DIT RECHT AAN HAAR ZOON OVER. 1317 Juli 4. Wi Peter Lens ende Gheraet Haec, scepen tot Woudrichem,
oirconden ende kennen met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat voer
ons quam, alse voer scepen, Ghese sgruters dochter, ghesons lijfs ende machtich
hare sinne, ende scaut quite hare moeder van then dadinghe, dat si hadde alse
van der hantveste van der gruten van Woudrichem. Voert quam si voer ons scepen
ende droech op Jan, horen sone, die grute met alle horen recht ende horen
onrecht, dat hcre bestorven is van horen vader, ende gontste hem der hantveste
wale van der gruten van Woudrichem, die hi ghiede ende liede dat hi hadde, ende
gaf hem dat utescrift van der voerghenoemder hantveste, ende verteech daerna op
ende verhalmede na op alse tot Jans behoef voerseeght. Hierover waren alse
marine des heren van den lande Jan uten Campe ende Jan Brienssone ende Willem
van Strine. Ghegheven int jair ons Heren dusent driehondert ende seventien, des
Manendaechs na sinte Peters ende sinte Pauwelsdach. Met de uithangende
zegels van Peter Lens en Gerard Haee in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 82. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 74. 62. JAN VAN ARKEL BELOOFT, UIT NAAM VAN ZIJN BROEDER CLAES EN
DIENS ECHTGENOOTE LISEBET VAN EMMICHOVEN, DAT DE HEER VAN HORNE HET GERICHT VAN
EMMICHOVEN EN UTERSPIJK ZAL MOGEN LOSSEN TEGEN EEN REDELIJKE SOM GELDS. 1321 Januari S. Wi Jan, here van Arkel, maken cont ende kenleke allen
denghenen, die desen brief selen sien ende horen h.sen, met kennissen der
waerheit, dat wi ghcloeft hebben ende gheloven voer Clase, onsen broeder, ende
Lisebetten, sinen wive, Heinrics dochter was van Emmekoven, enen edelen manne,
den here van Hocrne, dat hl of sine gherven quiten mach of quiten moghen na
heme, dat gherichte van EmmekGVen ende Uterspijc, omme enen redeleken ende
mogheleken penninc, sonder enegherhande arghelist. In orconscape hieraf soe hebbe wi desen brief open doen
segelen met onsen segele. Dit waert ghedaen int jaer ons Heren dusent
driehandert ende een ende twintech, des Manendages na Jaersdaghe. Met
uithangend zegel in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 32. Regest: Muller, Regesta Hannonensia,
blz, 102 (op 1322 Jan. 4). 63. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND
BEVEELT GHIZE LAURENSZOON DE ZAKEN, WELKE DEN HEER VAN HORNE AANGAAN, AANHANGIG
TE MAKEN VOOR DEN BALJUW VAN ZUID-HOLLAND. DE GRAAF WAARBORGT DE RECHTEN, WELKE
DE HEER VAN HORNE IN HOLLAND HEEFT. 1321 Februari 21. Wi Willaem, grave van Heneghouwen, van Holland, etc., maken
kond allen luden, dat wi Ghize Laurens sone bevolen hebben ende bevelen mit
desen brieve, recht te pleghen voer onsen baelju van Zuytholland, alse van
sheren weghen van Hoirne, ende ghewaren hem in dien rechte mit desen brieve
alse van sulken goede alse die here van Hoirne in onsen lande heeft, behouden
ons rechts ende sulker machte ende beveelnesse als wi onsen baelju van
Zuytholland bevolen hebben, ghedurende tot onsen wedersegghen. In orkonde desen
brieve, etc. Ghegheven tote Mabougen up sinte Pietersavond in den lenten int
jaer ons Heren MCCC ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. zz, foi, 14. In margine is aangeteekend: per dominum. Regest:
Muller, Regesta Hannonensia, blz. 92. 64. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM
DRAGEN TIELMAN WILLEMSZOON, NEUDE VRANKENSZOON EN GIELIS VAN ECHT GEZAMENDERHANDS
HET RECHT VAN DE GRUIT TE WOUDRICHEM OVER AAN HEER GERARD VAN HORNE. 1321 September 6. Wi Willem van Striene ende Tielman Janssone, scepen tot
Woudrichem, orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat voer
ons quamen, alse voer scepen, Tielman Willemssone, Neude Vrankensone ende
Gielijs van Echt, ghesons lieves ende machtigher sinne, ende drobhen op met
ghesamender hand heren Gheraede, heere van Hoerne, die hantveste van der grute
tot Woudrichem ende enen scepenenbrief van Woudrichem, sprekende, dat Gheese
sgrueters dochter quite scaut voer scepen ende voer des heren manne van Hoerne
een dedinghe, dat si teghen hare moeder hadde van der hantveste van der grute
tot Woudrichem, ende dat Gheese voerseeght Janne den Gruter, haren sane, die
voersproken handveste wale gondc, die hl ghiede ende liede, dat hl haddc. Ende
dese voerghenaemde Tielman, Neude ende Gielijs gaven heren Gheraede, here van
Hoerne voerseeght, die voersprokene brieve ende alle hore recht ende alle hore
onrecht, dat si daerane hadden, ende si verteghen daerna op ende verhalmeden daerna
op alse tot sijnre behoef. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert ende een
ende twintich, des Sonnendaghes na sinte Gielijsdach. Met de uithangende zegels van Willem van Striene en Tielrnan
Janszocn in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 82. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 98. Litt.: Prfschr., blz.
40. 65 GERARD I VAN HORNE, HEER VAN
ALTENA, BELEENT ZIJN AANVERWANT JAN DE BORCHGRAVE MET DERTIG MORGEN LAND, DIE
GELEGEN ZIJN "TEN WIELE". 1321 September 26. Wij Gheraert, heere van Hoern, van Altena, van Perweys ende
van Herlaer, maken cont, allen Iuden die desen brief sullen sien of horen lesen
met kennisse der waerheyt, dat wi verlijt hebben Jan den Borchgreven, onsen
zwagher, dertich morghen lants, die ghelegen sijn ten Wiele, met der hofstat,
die daertoe behoert, tenen rechten erfleen. In orconde onser mannen heren Jans
van Rijswijc, ridder, Heinrics Botse, Vastraets van Ghiessen, Jans van Oyen
ende Hughen Volprechts soens. In orconde der waerheyt hebben wi desen brief
open beseghelt met onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhcndert
ende ene ende twintich des Saterdages voer sinte Bavendach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 30. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 98. 66. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND
VERGUNT AAN WILLEM VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EEN NIEUWE SLUIS TE BOUWEN IN DEN MAASDAM. 1322 Augustus 27. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 300. Litt.: Prfschr., blz.
So. 67. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERBINDEN JAN
VAN GROESBEEK EN ZIJN BORGEN ZICH JEGENS DEN GEMACHTIGDE VAN WILLEM (IV) VAN
HORNE AAN DEZEN 220 POND TE BETALEN, VOOR HET GEVAL DE TIENDEN VAN DE WERKEN
BIJ VONNIS AAN DEN HEER VAN HORNE WORDEN TOEGEWEZEN. 1322 September 3. Jan Briens sone, Bcrnt die Smit, Gheraet Peter Leens sone,
Gheraet Haec, Willem Wisse ende Ghisebrecht van Riede, scepen tot Woudrichem,
orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat voer ons quamen
alse voer scepen Jan van Groesebeec, Arnt van Creienstein, Didderic die
Borchgraeve, Jan sijn sone, Willem van Striene ende Hughe Volprechts sone ende
gheloveden met ghesamender hand, alse sakewoude, Enghebrechte van Andle tot
Willems behoef van Hoerne van der tiende van der Werken, tusschen Irics wal
ende Wouter Heyen sloet gheleghen, twee hondert pont ende twintich pont svarten
torn., den goeden groten conincs torn. te payen voer sestien penninghe ofte
payment daer voer also goet ende te gheldene die een helft tot Paeschen ende
die ander helft toter Ghiecenre merckt, die nu naest comende sijn, in maniren
alse hyrna bescreven is: dat Willem van Hoerne die voersproken tiende
anespreken sal ende kalen~ gieren voer Paeschen nu naest comende. Ende waer dat
sake dat Willem voerseeght die tiende wonne met rechte voer Paeschen, so sal hi
dit voersproken ghelt opheffen. Waer oec dat sake dat hl die tiende voer
Paeschen niet en wonne, ende dat bleve in deedinghe ende in vonnisse, so dat
dese voersproken daghe van desen ghelde leden, so macht Jan van Groesebeec dit
voersproken ghelt opheffen, maer dese sakewcude souden voert bliven in die
gheloeft van desen ghelde tot dire tijt dat dat gheeindt ware met rechte ende
met vonnisse. Wonne Willem van Hoerne voerseeght die voersproken tiende met
rechte ende met vonnisse, so selen si hem dit veersproken ghelt gheven des
anderdaghes. En gaven si hem dat ghelt dan niet, so selen si hem twiscat pande
gheven van horen ghereetsten goede daer hiet bewisen mach ende die sijn eighen
te blivene. Waer oec dat sake dat Willem van Hoerne die tiende niet en wonne
alse voerscreven is, sc selen Jans borghen van Groesebeec voerseeght quite sijn
van desen ghelde. Waer oec dat sake dat Willem van Hoerne voerseeght dese
voersproken tiende niet ane en sprake voer Paeschen nu naest r_omende, so selen
Jans borghen van Groesebeec voerseeght quite sijn van desen ghelde ende Jan van
Greesebeec soudt opheffen. Ende die houder des brieves is maenre des ghelts. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert ende twee ende
twintich, des Vriedaghes na sinte Jansdach alse hi onthovet wart. Met de
afhangende zegels van Jan Brienszoon, Berend de Smid, Gerard Peterszoon, Gerard
Haec, Willem Wisse en Gijsbrecht van Riede in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 84. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 110. 68. WOUTER, HEER VAN KEPPEL, EN ZIJN ECHTGENOOTE JUTTE DRAGEN
HUN GOED IN HET LAND VAN ALTENA, GENAAMD DEN KETTELDUNC, OVER AAN HEER HERBEREN
VAN ARKEL. WOUTER BELOOFT, DAT HIJ TEN OVERSTAAN VAN DEN HEER VAN ALTENA, VAN
WIEN HET GOED IN LEEN WORDT GEHOUDEN, AFSTAND ZAL DOEN VAN ZIJN RECHT, EN DAT
HIJ ZIJN STEUN ZAL VERLEENEN, OPDAT HEER HERBEREN HET IN LEEN ZAL KRIJGEN. HIJ
STELT TWEE BORGEN VOOR DE NAKOMING ZIJNER VERPLICHTINGEN. 1323 Mei 21. Met restant van het
uithangend zegel van Wouter van Keppel in groene was; dat van jutte verlcren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 99. 69. DE ROOMSCH-KONING LODEWIJK (VAN BEIEREN) GEEFT AAN GERARD
VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, DEN MARKTTOL TE WOUDRICHEM IN PAND, DIEN HIJ
TEVOREN VAN DEN KEIZER TE LEEN HIELD. 1323 December. Lodowicus, Dei gratia Romanorum rex,
semper augustus, universis presentes l‘teras inspecturis gratiam suam et amne
bonum. Attendens grata obsequia que nobilis vir, Gerardus de Hornn, de Althena
et de Peruwijs, nobis et imperio impendit et impendere poterit in futurum, theolonium
in oppido de Woudrichem, quod ab itnperio tenetur, quadque dictus nobilis
quibusdam terminis per annum de d‘versis mercimoniis recipcre consuevit
bcnign‘tate regia approbatus, extunc inantea titulo pignoris obligamus e‘dem et
suis heredibus seu successoribus pro vig‘nti milibus librarum turnens‘um
parvorum, continue recipiendum qua(u)sque nos aut nostri successores theoloneum
hujusmodo pro dictis viginti milibus librarum obligatum volu(er)imus liberare 1)
et acquitare. Et ut premissa inviolabiliter observentur et robur habeant
firmitatis, presentes literas sigillo majestatis nostrae duximus communiri.
Datum Colanie mensis Decembr‘s anno Domini millesimo CCC XXIII, regia vero
nostra manu propria. 1) Het hs. waarnaar is afgedrukt heeft: luere. Afschr. - Archief
Altena, no. 10. Ander afschr.: Archief
Altena, no. 37. Gedrukt: Neues Archiv
der Gesellschaft fur δltere deutsche Geschichtskunde, XLIX (d932), S. 535, no.
17; S. 548, III. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 123. Litt.: Prfschr., blz. 18-22,
50. 70. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT ENGELBERT VAN ANDEL
TEN OVERSTAAN VAN HEN VERKLAARDE DE GROOTE EN KLEINE TIENDEN VAN GIESSEN VAN
DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER VOOR ZIJN LEVEN IN PACHT TE HEBBEN GEKREGEN.
VIJF PERSONEN STELLEN ZICH GEZAMENDER BAND BORG, DAT ENGELBERT VAN ANDEL DE UIT
HOOFDE VAN DEZE PACHT OP HEM RUSTENDE VERPLICHTINGEN ZAL NAKOMEN. MOCHT ENGELBERT
ZIJN VERPLICHTINGEN NIET NAKOMEN, DAN ZULLEN HIJ EN DE BORGEN TE WOUDRICHEM IN
EEN HERBERG IN LEISTING GAAN. 1324 October 11. Wi Jan Briens sone, Vranke Arneutekens sone, Gheraet Haec
ende Willem van Tule, scepen tot Woudrichem, Grconden met desen brieve,
beseghelt met onsen seghelen, dat voer ons quam Enghebrecht van Andle, knape,
ende beliede hem des voer ons, dat hl ontfanghen hevet in pachte tot sinen
live, van eersamen lieden, den deken ende capetel van Oudemonster tot Utrecht
alle horen tiende, beide, groet ende clene, die si ligghende
hebben te Ghiecen ende die ter tienden van Ghiecen toebehoert tot allen tiendrecht,
om hondert pont ende dertich pont svarter tornoysc, enen goden groten conincs
tornoyse vor sestien penninghe ende enen goden hollanschen vor twee penninghe
gherekcnt, oft paymeint daer jeghens, te betalen jaerlijcs op sinen arbeit ende op sincn coste, deser vorseider heren cameraer in hore
kerken tot Utrecht, die een helft in grote Vastelavond ende die ander helft op
cien Pincstedach vol ende al, oft binnen viertien daghen daerna ombegrepen van
elken termine, met dusghedanighen vorwaerden: Waer dat sake dat Enghebrecht
vorseid ter enighen vorscrevene termine vcrbrake, alse dat hl sinen pacht niet
en betaelde, so hoe dat toe quame, buten des vorseiden capetels scout, so vel
hl van allen rechte, dat hl hadde an desen voerseiden tiende, sonder enich wedersegghen,
ende dese tiende sonde dan vrieliken weder comen ane desen vorseidenheren, haren vrien wille mede te doene, waert dat sine ane
nemen wouden, ende nochtan sal Enghebrecht voerghenoemt betalen sinen verseten
pacht, metten coste ende scade, dien die deken ende capetel vorseid daer om
doen ende doghen selen, tot hoers selves simpel segghen, oft eens van den
capetel a-ft hoers ghewaerden boden, sonder eet ende sonder enich proeve meer
daer om te doene. Ende om die meere sekerheit so hevet Enghebrecht voerghenoemt
op alle dese vorscreven evorwarde nborghen ghese tende sakewoud emet hem selven,
alse Willem Jacobs sone van Berkel, Vastraet Jacobs sone van Berkel, Herman
Jacobs sone van Berkel, Gheraet Arnouds sone van Oversteghe ende Jacob Wouters
sone van Berkel, met ghesamender hand, elc voer al ende onghesceiden in deser
maniren: waer dat sake dat Enghebrecht voerghenoemt dese vorscrevene vorwaerden
niet en hielde vol ende al, oft in enighe punte verbrake, so soude hl ende sine
vorseide borghen te maninghe des dekens ende des capetels vorseid oft hoers
beden in comen, sonder wedersebghen, also, so wien dat men iersten maende, die
soude iersten in comen te Woudrichem in ene herberghe, daer se deser voerseider
heren bode in wisede, aldaer des daghes rechte maeltiden tetene, hem selven
ende den vorseiden bode te winnen, dane niet te sceiden, desen vorseiden heren,
dien deken ende capetel, en si van desen vorscreven vorwarden valdaen. Ende
alse dese vorseide Enghebrecht ende sine borghen viertien daghe gheleist
hebben, ist dats dese vorseide heren of hore bode beghert, so sal men hem u e
panden al dat hem an desen vorscrevenen vorwarden ghebreket ende afterstadich
is. Ende dese vorseide borgher en selen uter leistinghe niet varen, eer dat
desen vorseiden heren voldaen is. Ende waer dat sake dat enich van desen
vorseiden borghen hiren binnen storve, so sal Enghebrecht vorseid setten enen
anderen goeden borghe in des gheens stat, die van sinen vorseiden borghen
ghestorven ware, binnen viertien daghen na maninghe des dekens, des capetels
oft hoers boden.
Vort waert dat hi des niet en dade, so sal hl ende sine
varseide borghen te maninghe deser vorseider heren oft hoers boden in comen
leisten te Woudrichem in ene herberghe in alle dien vorwarden alse hyr voer bescreven
staet, ende daer niet ute te sceiden, hl en hebbe enen anderen goden borghe
gheset in des doeden stat. Ende waert dat Enghebrecht voerghenoemt aft enich van sinen
vorseiden borghen dan laghe voer ander scout of selve van kenliker noet niet
leisten en mochte, die sal voer hem legghen enen goeden anderen cnape. Ende wacr oec dat sake, dat dese varseide Enghebrecht oft
enich van sinen vorseiden borghen in desen voerscreven vorwaerdeu sijn trouwe
verbrake - dat God verbiden moet -, daermede en moghen hem die ander niet
bescudden, noch dese vorseide heren en sijn niemant sculdich trouwelaes te
scelden ofte verwinnen met enighen rechte, si ne willent doen, noch men sals
hem niet verghen. In orconde ende vcstenisse deser dinghe, so hebben wi scepen
voerghenoemt onse seghele an desen brief ghedaen. Ende wi Willem, Vastraet,
Herman, Gheract ende Jacob voerghenaemt orconden ende kennen, onder seghele
deser vorseider scepene, dat wi borghen ende sakewoude sijn ende verwilcoren
ons met Enghebrecht voerghenoemt tot alle dien vorwarden, die hyr voer
bescreven staen ende gheloven met ghesamcnder hand, elc voer al ende
onghesceiden, alle dese vorscrevene vorwarden vast ende ghestade te houden ende
vol te doen met goeden trouwen. Ghegheven int jaer ons Heren derticnhondert
ende vier ende twintich, des Donredaghes na sinte Victorsdach. Met uithangende zegels van Jan Brienszoon, Frank
Arneutekenszoon, Gerard Haec en Willem van Tule in bruine was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, I, no. 48. Regest: Muller, Regesta
Hannonensia, blz. 134. 71. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELOOFT VROUWE OEDE, ECHTGENOTE
VAN WILLEM IV VAN HORNE EN HAAR KINDEREN, NA WILLEMS DOOD TE ZULLEN HANDHAVEN
IN HET BEZIT VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA. 1325 Maart 6. Wi
Willem, grave etc., maken cont allen luden, dat wi beloven joncfrouwen Oeden,
des heren dochter van Putten, Willems wijf van Horne, ende haren kinderen, die
si hebben zal bi Willem vorss., te houden na Willems doot in den goede van
Outena, alset ghesproken was in den huwelic, doe Willem ende joncfrouwe Oede
vorss. versamenden ende die here van Horne verborghet hevet ende met brieven
versekert. In orconde etc. Ghegheven tote sente Gheerdenberghe, des eersten
Woensdach in Maerte int jaer XXIIII. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 13, fol. 76. In margine is
aangeteekend: In Zuithollant. Per daminum comitem et Willelmum camerarium. 72. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN IWAN VAN
VUREN EEN HALVE HOEVE LAND, GELEGEN AAN DE LAGE ZIJDE VAN DE WERKEN, ALSMEDE
EEN TIEND, IN ERFLEEN. 1325 September 28. Wi Willem van Hoern maken cont ende kenliken allen den
ghenen, die desen brief soelen sien oft horen lesen met kennis der waerheyt,
dat wi Yewane van Vueren hebben verlijt een halve hoeve lants, die ghelegen is
acn die leghe side van der Werken tusschen her Wouters land van den Roeve aen
die ene side ende Wouters land van Hedcl aen die ander side, tote enen rechten
erfleen, ende die tiende die hl van ons hout in dien selven rechten verlijt.
Hier cvn-r was mit ons Engbrecht van Andel, Dideric Oem ende Herman de Blonde,
als man. Omdat wi willen, dat dit vast ende ghestade si, soe hebben wi dit
bcseghclt open mit onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren alse men scrivet
MCCC vijf -ende twintich, op sinte Michiels avond. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 31. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 143. 73, GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT DIRK VAN ECHT EEN HUIS EN HOFSTEDE BINNEN WOUDRICHEM IN LEEN, WELK HUIS EN HOFSTEDE
DEZE DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1327 April 24. Wi
Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond allen luden, dat Dictie van Echt
ons opghedraghen hevet in vrien eyghen sijn huys ende sine hofstede, legghende
binnen Woudrinchem, binnen desen merken: Willaem Reynierszoens hofstede an die
ostzide ende die ghemeente an die westzide. Wilc huys ende hofstede voirss. wi
verlien ende verlient hebben Dictie voirss. ende sinen nacomelinghen, van ons
ende van onsen nacomelinghen te houden te rechten erfliene. In oirconde etc.
Ghegheven te zente Gheerdenberghe, des Vridaghes na beloken Paeschen int jaer
ons Heren MCCC zeven ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 161. 74. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT HET VEER TE SLEEUWIJK EN EENIG LAND ONDER WOUDRICHEM IN LEEN AAN TIELMAN UTENCAMPE,
DIE DIT VEER EN LAND AAN DEN GRAAF HAD OPGEDRAGEN. 1327 April 25. Wi Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond etc., dat
Thielman van Slecwijc Janszone Utencampe ons opghedraghen hevet in vrien eyghen
dat vere tote Sleewijc ende dertien morghen lands, legghcnde in die
henghemenghe in den ambocht van Woudrichem achter Jans zate Utencampe voirss.,
ende drie morghen lands in die henghemenghc int ambocht voirss. twischen Clays
Welfs lande op die oistzide ende Hannen Dreden kinder land op die westzide. Wilke
vere ende land voirss, wi verliet ende verlient hebben Tielmanne voirss. ende
sinen nacomelinghen, van ons ende van onsen nacomelinghen te houden te rechten
erfliene. In oirconde etc. Ghegheven te zente Gheerdenberghe, des Zaterdaghes
na beloken Paeschen, int jaer ons Heren MCCC zeven ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54 verso. Gedrukt: Korteweg, De
heerlijkheid Altena, enz., blz. 131-132. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 162. Litt.: Prfschr., blz.
39, 48, 51 vlgg. 75. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT WILLEM VAN TULE EEN HUIS
EN HOFSTEDE BINNEN WOUDRICHEM IN LEEN, WELK HUIS EN HOFSTEDE DEZE DEN GRAAF HAD
OPGEDRAGEN. 1327 April 25. Wi Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond etc., dat
Willaem van Tule ons opghedraghen hevet in vrien eyghen sijn huys ende sine
hofstede, legghende binnen Woudrichem binnen desen merken: an die oistzide
Kateline Hannen boelenwijf, dat hoer was, ende die ghemeente an die westzide.
Wilc huys ende hofstede voirss. wi verliet ende verlient hebben Willame voirss.
ende sinen nacomelinghen, van ons ende van onsen nacomelinghen in rechten
erfliene te houden. In oirconde etc. Ghegheven te zente Gheerdenberghe, des
Zaterdaghes na beloken Paeschen int jaer ons Heren MCCC zever. ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 162.
76. GRAAF WILLEM
III VAN HOLLAND GEEFT SEVERIJN VAN DEN ZANDE EEN HUIS TE WOUDRICHEM IN LEEN,
DAT DEZE DEN GRAAF IN LEEN HAD OPGEDRAGEN. 1327 April 25. Wi Willaem, grave van Henegouwen etc., maken cond allen
luden, dat Severijn Reynierssone van den Zande ons opghedraghen hevet in vrien
cyghen sijns huys ende sine zate, legghende binnen Woudrichem binnen desen
merken: an die ene zide Jacob, heren Andrieszone, ende an die ander zide Arnt
Neuydenzone. Wilc huys ende zate voirseyt wi verliet ende verlient hebben
Severijn voirss. ende sinen nacomelinghen, van ons ende van onsen nacomelinghen
te houden te rechten erfliene. In oirconde etc. Ghegheven te zente
Gheerdenberghe, des Zaterdaghes na beloken Paeschen int jaer ons Heren MCCC
zeven ende twintich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 45. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 54 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 162. 77. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT LISEBET
JANSDOCHTER VAN DE MERWEDE, ECHTGENOOTE VAN DIERIC VAN DER MADE, TEN OVERSTAAN
VAN DEN GRAAF EN 'S GRAVEN MANNEN AFSTAND DEED VAN HAAR AANSPRAKEN TEGENOVER
DEN HEER VAN ALTENA. 1327 Juli 22. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 432 en 433. 78. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN LISEBET
JANSDOCHTER VAN DE MERWEDE, ECHTGENOOTE VAN DIERIC VAN DER MADE, VEERTIG POND
ZWARTE TOURNOOIS UIT HET BEBOUWDE LAND TE UITWIJK TEN BRABANTSCHEN RECHTE IN
ERFLEEN, NADAT ZIJ, OP GROND VAN EEN "ZEGGEN" VAN GRAAF WILLEM III
VAN HOLLAND, TE ZIJNEN BEHOEVE AFSTAND HAD GEDAAN VAN HAAR AANSPRAKEN OP DE
GERECHTEN VAN MUILWIJK, ALMKERK, ZANDWIJK, UPPEL, UITHOVEN EN DE NEDERSCHOUWE,
HET DERDE DEEL VAN ALLE VERVALLEN IN DIE AMBACHTEN EN EENIG ONROEREND GOED TE
ZANDWIJK EN EMMICHOVEN. 1327
Juli 22. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 432 en 433. 79. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELOOFT WILLEM (IV) VAN HORNE,
HEER VAN ALTENA, DIE MET DEN GRAAF OP REIS ZAL GAAN, DAT HIJ HEM, ZIJN
ECHTGENOOTE EN ZIJN KINDEREN ZAL HANDHAVEN IN HET BEZIT VAN DE HEERLIJKHEID
ALTENA, ZOOLANG NIET DE HEER VAN ALTENA HET HEM TOEKOMENDE HEEFT ONTVANGEN. 1327 Juli 27. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 436. 80. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND DRAAGT DEN BALJUW VAN
ZUIDHOLLAND OP, TIJDENS DE AFWEZIGHEID VAN DEN HEER VAN HORNE DIENS ECHTGENOOTE
EN KINDEREN IN HET BEZIT VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA TE HANDHAVEN EN VOORTS
ALLEN MOGELIJKEN STEUN TE VERLEENEN. 1327 Juli 27. Gedrukt:
Van Mieris, II, blz. 437. 81. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT WILLEM VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, HEM EEN BALLING HEEFT UITGELEVERD EN BELOOFT IN
DERGELIJKE OMSTANDIGHEDEN EVENZOO TE HANDELEN. 1329 Augustus 5. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 484. Litt.: Prfschr., blz. 17. 82. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, SLUIT EEN VERDRAG MET
JAN VAN ARKEL. DAARBIJ WORDT BEPAALD, DAT DE POORTERS VAN GORINCHEM TOLVRIJDOM
ZULLEN GENIETEN TE WOUDRICHEM EN OOK OMGEKEERD, DE POORTERS VAN WOUDRICHEM TE
GORINCHEM. DE SCHEPENBRIEVEN VAN DE EENE "POIRT" ZULLEN RECHTSKRACHT
HEBBEN IN DE ANDERE. MEN ZAL ELKANDERS POORTERS SLECHTS VASTHOUDEN EN OP HUN
GOEDEREN BESLAG LEGGEN VOOR SCHULDEN, WAARVAN BRIEVEN ZIJN OPGEMAAKT. DE HEER
VAN ARKEL ZAL HET VEERRECHT HEBBEN VAN DE "SPLISSE"" TE WOUDRICHEM TOT DE
KERK VAN SLEEUWIJK EN HET VISCHRECHT OVER DE GEHEELE BREEDTE VAN DE RIVIER VAN
DE LINGE TOT SCHELLUINERSLOOT, DE HEER VAN ALTENA DOET AFSTAND VAN DE MANSCHAP,
WELKE HIJ VAN DEN HEER VAN ARKEL PLACHT TE EISCHEN. 1392/1330 Februari 2. Gedrukt: Korteweg, De
heerlijkheid Altena, enz., blz. 130-131; Bruch, Middeleeuwsche
rechtsbronnen van Gorinchem, blz. 18-20; Drs. W. A. van der
Donk, Gorcumsche oudheden (IV), Taxandria, 1941, blz. 257-260. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 112 (op 1323). Litt.: Prfschr., blz.
44 vlgg., 56 vlgg. 83. GERARD I VAN HORNE BELOOFT ZIJN ZOON WILLEM TE ZETTEN IN
ZIJN GOEDEREN, DIE TOT DE HEERLIJKHEID ALTENA BEHOOREN EN VAN DEN GRAAF VAN
CLEVE IN LEEN GEHOUDEN WORDEN. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELOOFT DAARTOE
ZIJN MEDEWERKING. 1330 Maart 13. Wi Gheraerd, here van Hoirne, maken cond allen luden, dat wi
hebben gheloeft heren Willem, onsen outsten zone, die wi hadden bi onsen
eirsten wive, te goeden in alsulken goede, als toter heerscap van Outena
behoirt ende men van den grave van Cleve houdende es, wair dat gheleghen sie,
ende dairtoe also vele te doene, dat hem vaste ende stade si. Dese dinghe sien
ghcsciet voir onsen lieven here, heren Willame, grave van Henegouwen etc. Ende
omdat wi begheren, dat dese dnc ghescien onsen zone voirss. alinghe ende
altemale, zo bidden wi onsen lieven here, den grave van Henegouwen etc., dat hl
dairtoe helpen wille, dat hem dese dinc alinghe ende al ghehouden worde. Ende
ommedat wi willen, dat dese dinc vaste ende ghestade si, zo hebben wi desen
brief bezeghelt met onsen zeghel ende bidden onsen lieven here, den grave
voirss., dat hijt met ons bezeghelen wille. Ende wi Willaem, grave etc., omme bede willen des heren van
Hoirne, hebben ghelocft heren Willem van Hoirne, here van Outena, onsen man, in
ghoeden trouwen te helpen, sonder archlist, dat hem dese dinc ghescie. In
kennessen hierop hebben wi desen brief etc., des Dinxendagh na zente
Gregorijsdach int jaer ons Heren MCCCXXIX. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 53. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 6, fol. 66 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 185. Litt.: Inleiding, blz.
IS; prfschr., blz. 50. 84. GERARD VAN HORNE DEELT DEN GRAAF VAN CLEVE MEDE, DAT HIJ
EEN OVEREENKOMST HEEFT GESLOTEN MET ZIJN ZOON WILLEM, WAARBIJ HIJ DEZEN ALLE
GOEDEREN HEEFT AFGESTAAN, WELKE HIJ, GERARD, VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND IN LEEN
HIELD. HEER GERARD DRAAGT NU, TEN BEHOEVE VAN DIENZELFDEN ZOON, AAN DEN GRAAF
VAN CLEVE ALLE GOEDEREN OP, WELKE TOT DE HEERLIJKHEID ALTENA BEHOOREN EN WELKE
HIJ VAN DIEN GRAAF IN LEEN HAD. HIJ VERZOEKT DEN GRAAF, OM WILLEM VAN HORNE MET
DIE GOEDEREN TE BELEENEN. 1330 Maart 13. Enen hogheu, edelen man, sinen lieven here, den grave van
Cleve, Gheraet, here van Hoerne, in uwen dienst altoes bereet! Lieve here, ghi sult dat weten, dat ic verdraghen ben met
minen sonen ende dat ic hen ghedaen hcbbe in alsulc goet, alse ic houdende ben
van den grave van Holland> waerbi dat ic U updraghe tot mijns soens behoef
Willaems, mijns outsten soens, dien ic bi minen iersten wive hadde, alsulc
goet, als ic van U houdende ben, dat hoert totter heerscap van Outena, soe waer
dat gheleghen si, ende bidde U vriendelijc ombe mijns dienstes wille, dat ghi
hem dat verlien wilt ende doet hem des alsoe vele dats hem ghenoech si. Ghegheven
te Valescijn, des Disendaghes voer halfvasten int jair ons Heren dusent CCC
ende neghen ende twintich. Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 4. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 185. Litt.: Inleiding, blz.
15; prfschr., blz. 50. 85. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT DE HEER VAN
HORNE ZIJN ECHTGENOOTE MET 'S GRAVEN TOESTEMMING HEEFT BEGIFTIGD MET EEN
LIJFTOCHT UIT ALLE RENTEN IN HET LAND VAN ALTENA, WELKE HIJ VAN DEN GRAAF IN LEEN
HOUDT. 1330 Maart 14. Wi Willem, grave etc., maken cond etc., dat hair Willem van
Hoirne, here van Outena, onse trouwe man, ghemaket hevet met onser hand vrouwe
veren Oeden, sinen wive, tolt hare lijftocht VIIc tornoys syaers, den groten
voer zestien penninghen, op alle die renten, die hair Willem vairss. legghende
hevet in den lande van Outena ende hl van ons hout, ende ghelovense dairin te
houden, also zede ende custume es van onsen lande. Hierover waren onse lieve
ende ghetruwe manne, hair Gheraerd, here van Voirne, burchgrave van Zeeland,
hair jan, here van Arcle. In oircande etc. Ghegheven tote Valenchiennes
tsWoensdaghes voir halfvasten int jaer ons Heren MCCC neghen ende twintich. Af schr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 53. Ander afschrift: Leenkamer
Holland, no. 6, fol. 66 verso. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 185. Litt.: Inleiding, blz.
15; prfschr., blz. 50 86. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT DE "POERTE"
VAN WOUDRICHEM SCHADELOOS TE HOUDEN VAN DE RENTE VAN TWINTIG POND EN VIJF
SCHELLINGEN, TOT DE BETALING WAARVAN ZIJ ZICH TE ZIJNEN BEHOEVE TE BRUSSEL MEDE
VERBONDEN HAD 1). 1331 Juni 30. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont ende
kenlijc allen denghenen, die desen brief sellen sien of horen lesen, dat wi
gheloeft hebben ende gheloven onsen rechter, scepenen, statraet ende onse
ghemeyne poerte van Wouderichem scadeloes te houden van twintich ponden ende
van vijf scillinghen ouder grote conincs tornoyse sjaers lijftochten, die si
mit ons tot Bruesel gheloeft hebben ende principaleec voer ons; daer die dach
af van der eenre helfte tot onser Vrouwen lichtmisse ende die ander helfte tot
sinte Petersmisse te ingaenden Oechst. In kennissen van desen so hebben wi desen brief open
beseghelt mit onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert. ende
een ende dertich des anders daghes na sinte Peters ende sinte Pauwelsdach der
apostelen. 1) Bevestigd door Willem V van Horne bij een oorkonde,
gedateerd 24 Augustus 1349 (zelfde reg. en fol.). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol 7. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 197 Litt.: Inleiding, blz.
78, 81 87. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EN RECHTER,
SCHEPENEN, GEZWOREN RAAD EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM VERKLAREN DEN GRAAF
VAN HOLLAND SCHADELOOS TE ZULLEN HOUDEN VAN DE VERPLICHTINGEN, DIE HIJ TEN BATE
VAN HEN AANGING TEGENOVER POORTERS VAN BRUSSEL. 1331 Juli 22. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 519. Litt.: Inleiding, blz. 78. 88. KEIZER LODEWIJK STAAT DEN GRAAF VAN HOLLAND TOE, GEDURENDE
TIEN JAREN TOL TE HEFFEN VAN DE GOEDEREN, WELKE TUSSCHEN HESINGEN EN CULEMBORCH
LANGS DE LEK EN BIJ WOUDRICHEM LANGS DE MAAS EN WAAL WORDEN VERVOERD. 1332 Januari 29. Gevidimeerd d.d. 16
Maart 1333. Dit vidimus gedrukt:
Van Mieris, II, blz. 526. Litt.: Prfschr., blz. 20,
38. 89. DIEDERIK, GRAAF VAN CLEVE, VERKLAART, DAT HIJ ALLE RECHTEN,
DIE HIJ HAD IN HET LAND VAN ALTENA, HEEFT VERKOCHT AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND EN
DAT HIJ DEN HEER VAN HORNE VAN DIENS EED EN VERPLICHTINGEN ALS LEENMAN HEEFT
ONTSLAGEN. HIJ BEVEELT DEN HEER VAN HORNE DEN GRAAF VAN HOLLAND MANSCHAP TE
DOEN. 1332 November 15. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 536. Litt.: Prfschr., blz.
I7. 90. DIEDERIK, GRAAF VAN CLEVE, GEEFT DEN GRAAF VAN HOLLAND
KWIJTING VOOR HETGEEN DEZE HEM VERSCHULDIGD WAS UIT HOOFDE VAN DEN KOOP VAN DE
HEERLIJKHEID ALTENA EN VERZOEKT DEN KEIZER DEZE TRANSACTIE TE CONFIRMEEREN. 1332 November 15. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 537 Litt.: Prfschr., blz.
17 91. OLIVERUS, ABT VAN HET KLOOSTER VAN ST. MARIE TE MIDDELBURG,
VIDIMEERT DE OORKONDE VAN 1332 JANUARI 29, WAARBIJ KEIZER LODEWIJK AAN DEN
GRAAF VAN HOLLAND TOESTAAT, GEDURENDE TIEN JAREN TOL TE HEFFEN VAN DE GOEDEREN,
WELKE TUSSCHEN HESINGEN EN CULEMBORCHI LANGS DE LEK EN BIJ WOUDRICHE;VI LANGS
DE MAAS EN WAAL WORDEN VERVOERD. 1333 Maart 16. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 526. 92. DIEDERIK, GRAAF VAN CLEVE, MAAKT BEKEND, DAT HET GOED, DAT
DE HEER VAN HORNE VAN HEM IN LEEN HAD GEHOUDEN, EEN RECHT MANLEEN WAS.
EVENTUEELE BIJZONDERE VOORWAARDEN WAREN DEN HEER VAN HORNE KWIJT GESCHOLDEN,
VOORDAT DE GRAAF VAN CLEVE ZIJN RECHTEN AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND HAD VERKOCHT.
DERHALVE VERZOEKT DE GRAAF VAN CLEVE DEN NIEUWEN LEENHEER, OM HET GOED ALS EEN
RECHT MANLEEN AAN DEN HEER VAN HORNE TE WILLEN GEVEN. 1333 October 1 . Wij Dydderyc, greve van Cleve, maken cond allen luden, die
desen brief saelen sien of hoeren lesen, dat al dat guoet, dat een edel man,
her Willam, here van Hoerne ende van Altenae, van ons hilt, hadde tot enen
rechten manleen van ons. Ende waren enygherhande sunderlinge vorwairden bij
onsen ouderen of bij onsen tiden up dat leen gemaeckt, of brieve dair gegeven
of, dye nye vairwarden hadde wij alle quyt gescouden vuer dyer tijt, dat wij
ons recht hebben vercoft enen hoghen, vermoghenden here, den greve van Hollant,
dat wij hadden an desen voirss. leen des heren van Hoernen. Dairom zoe bid wij
den greve van Hcllant voergenoemt, dat hij den voerscrevenen here van Hornen
dit vorsproken guoet belye ende beleen tot enen rechten manleen, des wij hem
desen brief geven, bezegelt mit onsen zegel. Gegeven in jair ons Heren dusent driehondcrt drie ende
dertich, up sinte Remigiusdaghe. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. rib', cap. Heusden, fol. ro verso. Onder het afschrift is
aangeteekend: collatio facta est cum originali littera. Vidimus:
Archief Altena, no. S. Regest: Muller,
Regesta Hannoncnsia, blz. 218. Litt.: Prfschr., blz. 27. 93. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND BELEENT WILLEM (IV) VAN HORNE MET HET LAND EN DE POORT VAN WOUDRICHEM C.A., OP
DEZELFDE WIJZE ALS DEZE HET TEVOREN VAN DEN GRAAF VAN CLEVE IN LEEN HIELD. 1334 November 4. Wij Wilhelm, grave van Henebouwe, van Hollant, van Zeelant
ende heer van Vrieslant, maeken condt allen luyden, dat wij heer Wilhelm, den
heere van Hoorne ende van Althena, onzen trouwen ridder ende man, verleent
hebben ende verleenen mits dezen brieffve van ons ende van onzen naecoemelingen
(te) houden dat lant ende die poorten van Woudrichem metter heerschapie ende
alle dat daertoe behoort in alle dier manieren ende rechte alzse haer Wilhelm,
heer van Hoornc ende van Althena voorss., helt van den grave van Cleve op den
zelven dach ende van dier tijt doen wij cochten tegens den grave van Cleve
vaorss. In oirconden dezen brieff bescgelt met onzen segel. Gegeven
tot Dordrecht, des Vreidaechs naer Allerheyligendach, int jaer ons Heeren
duysent dryhondert vier ende dertich. Afschr. - Archief
Altena, no. 10. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 228. Litt.: Inleiding, blz.
60. 94. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, MAAKT BEKEND, DAT DE
GRAAF VAN HOLLAND HEM HET LAND EN DE POORT VAN WOUDRICHEM MET ALLE ANDERE
GOEDEREN IN LEEN GAF OP DEZELFDE VOORWAARDEN, WAAROP HIJ DIE GOEDEREN VAN DEN
GRAAF VAN CLEVE IN LEEN HAD GEHAD. 1334 November 4. Gedrukt: Van Mieris,
II, blz. 569. Litt.: Inleiding, blz.
60; prfschr., blz. 7. 95. GRAAF WILLEM III VAN HOLLAND GEEFT ROELOF VAN DALEM EEN
HALVE HOEVE LAND MET WONING TE SLEEUWIJK IN LEEN, NADAT DE VORIGE LEENMAN,
TIELMAN WILLEMSZOON, DIT GOED AAN DEN GRAAF HEEFT OPGEDRAGEN. 1336 September 21. Wi Willaem, grave van Henegouwen, etc. maken cond etc., dat
Tielman Willems sone ons opghedraghen hevet die hem ane quamen van Jan Willems
sone, sinen broeder, die se van ons helt ten rechten erfliene tote Roelofs
behoef van Dalem die zate, die Jans voirss. was ende ene halve hoeve lands dair
die zate in staet, ligghende in Slewijc binnen descn mercken: des heren land van Hoirne ane die oestzide, jan
heren Gherardssoens land an die westzide, streckende ane den dijc nocrtwaerd
ende an die wateringhe zuutwaerd, wilke zate ende land wi verliet hebben ende
verlien Roelof voirss. ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen
nacomelinghen te houden ten rechten erfliene. In orconde etc. Ghegheven tote
sente Gheerdenberghe op sinte Matheusdach int jair ons Heren MeCCCe ses ende
dortich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 22, fol. 67 verso. In margine is
aargeteekend: per dominum et Johannem de Pollanen, Clays Stuuc. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz.161. 96. ARNOUD VAN UITWIJK VERKLAART AL ZIJN RECHTEN OP DE
GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA, WELKE HIJ VAN DEN HEER VAN ALTENA IN LEEN
HOUDT, AAN HEER WILLEM VAN DUVENVOORDE VERKOCHT TE HEBBEN. HIJ ZAL DIE RECHTEN,
TEN BEHOEVE VAN HEER WILLEM, AAN DEN HEER VAN ALTENA OPDRAGEN, EVENALS HET
GERECHT VAN UITWIJK, DEN MOLEN VAN UITWIJK EN WAARDUIZEN, EENIGE RENTEN EN
TWEE MORGEN LAND TE WAARDHUIZEN. DEN MOLEN EN DE RENTEN ZAL HIJ VAN HEER
WILLEM WEDEROM IN LEEN ONTVANGEN. HIJ BELOOFT, WANNEER HIJ DEZE VERPLICHTINGEN
NIET ZOU NAKOMEN, TE DORDRECHT IN LEISTING TE ZULLEN GAAN. 1337 Januari 24. Ic Arnout van Uutwike make cond ende kenlike allen luden,
die desen brief sellen sien of hoeren lesen, dat ic vercoft hebbe heren Willame
van Duvenvoerde, here van Oesterhout, alle mine leenmanne, die Ie hebbe, ware
dat si wonachtech sijn, roerende van alsulken goede als ic houde van minen
lieven here, den here van Hoerne ende van Altena; dat sijn omtrent hondertech
ende vive ende tseventech marghene lants, die gheleghen sijn in den lande van
Altena, met alle den recht, dat mi daeraf verschenen is. Ende dese leenmanne
ende goede voerscreven hebbe ic gheloeft ende gheloeve bi mire trouwen, bi mire
witten ende bi mire zekerheit, dat ie opdraghen sel minen lieven here van
Hoerne ende van Altena voerss. ende quite scelden voer sine manne als recht is,
tote heren Willaems behoef voerscreven, of desgheens die hl begheert, soe ie
alre eerst mach of wanneer dat hijs mi vermaent of yeman van sinen weghen,
sander arghen liste. Voerdaen gheloeve ic alse voerscreven is, dat te opdraghen
sel minen lieven here van Hoerne ende van Altena voerss., tote heren Willaems
behoef van Duvenvoerde mede voerss., tgherechte van Uutwike, dat Aernt
Wisscaert, mijn neve, van mi houd te leene, in al dien rechte dat hijt van mi
houd. Ende mede gheloeve ie hem noch op te draghen tote heren Willaems behoef
voerscreven die molen ende die molenstede van Uutwike ende van Warthusen met
alle den rechte, dat ics houde van minen lieven here van Hoerne voerss. te
leene, drie pcnd zwarter turnoise sjaers op dat vere te Warthusen, vijftech
scillinghe turnoise sjaers op die oeterdike te Uutwike ende te Warthusen ende
dertech scillinghe turno‘se sjaers, die ie hebbe op enen anderen dike, mare har
Willaem voerscreven sal mi weder verlyen tote enen eerfleene voer mi ende voer
mine nacomelinghe die molen ende die molenstede voerscreven, drie pond zwarter
turnoise sjaers op dat vere te Warthusen ende vijftech sc‘llinghe turnoise
sjaers op die oeterdike te Uutwike ende te Warthusen ende dertech scillinghe
turnoise sjaers op enen anderen dike voerscreven, van hem ende van sinen
nacomelinghen te houden alse voerscreven is. Vaerdaen soe sal ic mede opdraghen
heren Willame voerseit, of dien hijt beveelt, twee marghene lants, die Jan van
Warthusen van mi houd te leene ende gheleghen sijn in den lande van Altena,
oppe alsulke vorwaerde: ware dat sake dat ic niet en voldede alle die
vorwaerden ende elke besomder, die in desen brieve voerscreven staen, soe
gheloeve ic bi mire trouwen, bi mire witten ende bi mre sekerheit, dat ic
incomen sel te Dordrecht in een herberghe, die mi har Willaem voerss. of sijn
ghewaerde bode bewisen sal, binnen vier daghen na dien dat ics vermaent worde,
die ic mi selven winnen sal, ende vandaer niet ute sceyden, ie en hebbe heren
Willame voerss. alle vorwaerden voerscreven voldaen sonder arghen liste. In orconde desen brieve beseghelt met minen seghele.
Ghegheven int jaer ons Heren MCCC seven ende dertech, des Vriendaechs na sente
Agnetendach. Uithangend zegel
verloren. Oorspr. - Alg. Rijksarchief,
Nassausche domeinraad, inv, no. 687. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 252 (op 23 Jan. I338). Litt.: Inleiding, blz.
18. 97. BRIEN VAN HONSWIJC EN VIER BORGEN NEMEN EEN VRIJWARINGS-VERPLICITTING
OP ZICH JEGENS HEER WILLEM VAN DONGEN, TER ZAKE VAN DE ONROERENDE GOEDEREN TE
WOUDRICHEM, WELKE HEER WILLEM VAN BRIEN VAN HONSWIJC GEKOCHT HEEFT. MOCHTEN ZIJ
HUN VERPLICHTINGEN NIET NAKONTEN, ZOO ZULLEN ZIJ IN LEISTING GAAN OF IEMAND
ANDERS ZENDEN, TEN EINDE VOOR HEN IN LEISTING TE GAAN. 1342 Mei 31. Wi Brien van Honswijc, knape, Acrnt van Arkel, Otte van
Zuoelen, ridders, Hubrecht haren Ottenzoen voerss. ende Hubrecht Wouterszcen
van Zuoelen, knapen, maken cont ende kennclike allen luden, dat wi gheloeft
hebben ende gheloven met ghesamender hand, alse zacweldighe, haren Willaem van
Donghen, ridder, haren Willaems zoene van Duvenvoorde, heren van Oesterhout,
alle eyghen goed, dat Brien voerss, hadde in den gherechte van Wouderichem, dat
haer Willaem voerss. jeghen hem ghecoft heeft, te waren jaer ende dach, als men
erve sculdich is te waren binnen der vriheit van Wouderichem, ende alle
voerplecht ende voercommer of te doen twe jaer lanc. Ende waer dat zake dat
haer Willaem voerss. scade of commer daer of quame, die hl met scepen of met
scepenebrieve van Wouderichem betoghen mochte, die zel wi hem ghelden ende
oprechten tot dusent ponden toe. En dede wi des niet, ze ghelove wi ende hebben
gheloeft dien voerghencemden haren Willaem tot zijnre maninghe of zijns
ghewaerden boden in te comen bi onser zekerhede ende bi onser trouwen binnen
Wouderichem of binnen zente Gheertrudenberghe of binnen Mechelen, binnen welc
hl ons wisen zal of doen wisen, elc ridder met tween paerden, elc knape met
enen paerde, niet vandaen te sceiden wi en hebben van allen voersprokene
vorwaerden haren Willaem voerss. ghenoech ghedaen. Wacr dat zake dat a-i zelve
niet leisten en mochten, zo mach clc ridder enen ridder voer hem zeinden of twe
eersommiche knapen in zinen name ende in zijn stede, ende elc knape enen
eersammichen knape alse voorseit is. Ende opdat dat vaste ende ghestade zi, zo
hebbe wi desen brief open beseghelt met onsen zeghelen. Ende ic Brien van
Honswijc voorss. ghelove alle die andere, die met mi gheloeft hebben, scadeloes
te houden. Ghegheven int jaer ons Heren duscnt driehondert ende twe
ende viertich, opten lesten dach in Meye. Met de uithangende
zegels van Brien van Honswijk, Arend van Arkel, Otto van Zoelen, Hubrecht van
Zoelen Ottooszoon en Hubrecht van Zoelen Wouterszoon, het eerstbedoelde in
bruine, de overige in groene was, Oorspr. - Alg.
Rijksarchief, Nassausche Domeinraad, inv. no. 507. (In dorso: dits die
brief alse van warnisse van Bricns goede). 98. WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN TIELMAN VAN SLEEUWIJK EEN WAARD TE SLEEUWIJK IN ERFPACHT. 1343 Mei 8. Nos, Wilhelmus de Hoerne et de Althena dominus, notum
facimus universis presentes litteras visuris et audituris, quod nastra ac
heredum nnstrorum utilitate in hoc diligentius prepensata, concessimus et
concedimus per presentes Tilmanno dicto de Slewijck erga nos pro se et suis
heredibus conducenti et recipienti, insulam nostram Slewijck situatam cum
omnibus ejus augmentatlomibus et diminutionibus que sibi accidere poterint,
habendam, tenendam et possidendam per predictum Tilmannum et suos heredes pro
censu hereditario videlicet quadraginta solidis nigrorum thuror_ensium
parvorum, solvendis nobis vel nostris heredibus per prefatum Tilmannum et ejus
heredes perpetue et hereditarie singulis annis in festo beate Walburgis
virginis aut infra quindenam postea sine captione. Quod si non fecerint, extunc
dicta insula in omni modo et forma prout tempore seu termino illo quo predictus
Tilmannus vel ejus heredes solutionem prenotati census hereditarii nobis seu
nostris heredibus ut premittitur faciendam neglexerint, situata fuerit, nobis
vel nostris heredibus devoluta erit libere et solute, contradictione cujuslibet
non obstante, sic quod cum eadem insula nostram disponere poterimus quamlibet
voluntatem. Eciam est conditio natum quod idem Tilmannus vel ejus heredes nobis
seu nostris heredibus predictam insulam pro prefato censu quocumque ipsis
conveniens fuerit, dimittere poterint et resignare, soluto tamen nobis seu
nostris heredibus censu pro termino illius anni, in quo hujusmodi
resignatia-nem fecerint, competente, omni fraude et dolo exclusis penitus in
premissis. Hujus in testimonium sigillum nostrum presentibus est appensum. Datum feria quinta post festum beatorum Philippi et Jacobi
apostalorum, anno Domini MCCCmo quadragesimo tercio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. Sz, ze ged., fol. 30 verso (Aldaar ook een vertaling in het
Nederlandsch). Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. z88. 99. TEN OVERSTAAN VAN NOTARIS SELEKINUS VOS EN GETUIGEN VERZOEKT
GERARD VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, AAN KANUNNIKEN VAN HET KAPITTEL VAN
OUDMUNSTER TE UTRECHT, DAT HEM DE GOEDEREN IN PACHT GEGEVEN ZULLEN WORDEN,
WELKE ZIJN VOORVADEREN IN PACHT PLACHTEN TE HEBBEN. DE KANUNNIKEN WILLIGEN DIT
VERZOEK, OP ZEKERE VOORWAARDEN IN. GERARD VAN HORNE STELT BORGEN VOOR DE
NAKOMING VAN ZIJN VERPLICHTINGEN. BLIJFT HIJ DAARMEDE IN GEBREKE, DAN ZULLEN DE
BORGEN TE UTRECHT IN LEISTING GAAN. 1344 Juli 1. In Dei nomine, Amen. Anno nativitatis Ejusdem millesimo
trecentesimo quadragesimo quarto, indictione duodecima, prima die mensis Julii,
hora campletorii vel quasi, in venerabilium virorum dominorum Johannis de Hoy,
Johannis de Zande, Johannis Graward, Tielmanni ex Campo, Quirici de Aest,
Hermanni de Lutselenborch, Johannis uten Leen, Wilhelmi de Odenkercke, Wilhelmi
Cardinael et Bettonis Bliec, canonicorum capitularium ecclesie sancti
Salvatoris Trajectensis, meique notarii publici subscripti et testium
infrascriptorum, ad hoc specialiter vocatorum et rogatorumi), constitutus
nobilis vir, dominus Gerardus de Horne et de Altenae, idem nobilis eosdem
dominos humiliter requisivit ut sibi quedam bona que progenitores sul hactenus
a capitulo dicte ecclesie sancti Salvatoris sub annuo pacto tenere consueverunt
1), sub modo et forma quibus dicti sul progenitores ca tenuerunt,
concedere dignaverent. Qui domini, producta per eos quadam littera veris
sigillis ecclesie sancti Salvatoris predicte ac quondam domini Gerardi de
Altenae, dicti nobilis progenitoris, sigillata prout prima facie apparuit,
eidem responderunt in hunc modum, quad hujusmodi bona dicto nobili concedere
vellent, sub modo et forma quibus sul progenitores ca ab ipsis et corum
ecclesia hactenus tenuerunt et juxta littere predicte continenciam et tenorem,
cujus quidem littere tenarem transscribi et transsumi sub sigillis dicte
ecclesie et ejusdem nobilis mandaverunt, volentes ut due littere fierent sub
equali forma ex eadem, quarum unam idem nobilis retinerc deberet aliamque
eisdem dominis exhibere. Quibus sic actis idem nobilis se ad solvendum decem marcas
prout in dicta littera narratur et exhibicianem ejusdem littere dictis dominis
infra hinc et festum beate Marie virginis assumpcia-nis astrinxit, nisi medio
tempore legitimis litteris seu aliis documentis ostendere possit quod ad
solucionem dictarum decem marcarum minime teneatur, super quarum marcarum
solucionem et dicte littere exhibicionem, ut predictum est, dictus nobilis
discretos viros Engeibertum de Angle et Leonium ex Campo constituit suos
fidejussores sub tali modo et forma, quod si idem nobilis hujusmodi decem
marcas infra tempus predictum eisdem dominis non solveret nec litteram suo
sigillo sigillatam exhiberet, extunc dicti fidejussores ad requisicionem et
monicionem dictorum dominorum seu eorum certi nuncii intrare 2)
deberent civitatem Trajectensem, non exituri vel recessuri nisi prius dictis
dcminis dicte decem marce essent integraliter persolute et prefata littera
esset eis tradita cum effectu. Et hec premissa dicti fidejussores eisdem dominis legitime
stipulantibus fide prestita promiserunt. Insuper promisit idem nobilis fide
prestita corporali quod si aliquem suorum fidejussorum ab hac luce migrare
contingat, quod absit, dictis dominis de premissis non satisfactis, quod extunc
dictW fic‘cjussor superstes una cum dicto nobili ad monicioncm dictorum
dominorum seu ecrum certi nuncii civitatem Trajectensem intrabunt ut predictum
est, non recessuri donec alter fidejussor ydoneus in loco defuncti fuerit
constitutus. Deinde dicti domini una cum dicto
domino Gerardo nobili ad ecclesiam sancti Salvatoris predictam accesserunt et
prestito a nobili predicto in altari sancti Salvatoris ibidem juramento manu
sua dextera corpcraliter, tactis de premissis condicionibus per ipsum scrvandis
et quod ecclesiam sancti Salvatoris predictam in omne tempus sequens tamquam
fidelis pactionarius ecclesie predicte in bonis acquisitis seu
adhuc-acquirendis posxmodum pro suo passe et nosse fideliter promovebit, quibus
sic actis dicti domini eidem ncbili bona hujusmodi concesserunt. Acta fuerunt
hec Trajecti in domo dicti domini Johannis de Hoy et in choro ecclesie sancti
Salvatoris predicte sub anno, indictione, mense, die et hora supradictis,
presentibus ibidem discretis viris dominis Arnolda de Slusa, sancte Marie et
Godcfrido de Tuel, sancti Petri ecclesiarum T'rajectensium canonicis, Wilhelmo
de Risewijc, milite, Staeskino de Brakel, armigero et Johanne dicto Stael,
clerico, testibus ad premissa vocatis specia- ' liter et rogatis. Et ego Selekinus dictus Vos de
Embrica, clericus Trajectensis dyocesis, publicus imperiali auctoritate
notarius, premissis omnibus et singulis superius per me conscriptis et
narratis, una cum dictis testibus presens interfui, ca vidi et audivi et in
hanc formam publicam redegi meoque signo solito et consueto signavi rogatus. Met teeken van Selekinus
Vos. 1) De tekst heeft hier, klaarblijkelijk ten onrecht., ingevoegd:
concedere. 2) Het woord presentia is uitgevallen. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmunster, no. 140. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 293 100. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE
UTRECHT GEVEN DE GOEDEREN, WELKE WIJLEN WILLEM IV VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
VAN HEN IN ERFPACHT HIELD, AAN ZIJN ZOON GERARD IN ERFPACHT 1). 1344 Juli 1. Regest: Muller,
Regesta Hannonensia, blz. 293. 1) Deze oorkonde is vrijwel woordelijk gelijkluidend
aan die van 1301 Juni 28 en daarom niet in extenso afgedrukt. 101. KEIZER LODEWIJK BELEENT DIEDERIK VAN HORNE, ALS VOOGD OVER
DEN MINDERJARIGEN WILLEM VAN HORNE, MET HET KASTEEL ALTENA EN AL HETGEEN
DAARBIJ BEHOORT, OP VOORWAARDE DAT HIJ DEN EED VAN TROUW EN MANSCHAP AAN DIEDERIK
GRAAF VAN CLEVE ZAL ZWEREN. 1345 December 20. Nos Ludowicus, Dei gratia Romanorum imperator, semper
augustus, ad universorum notitiam valumus pervenire, quod nos, non solum
propter grata et accepta servicia, que nobis et imperio strenuus vir, Gerhardus
de Hurnein, bone memorie, fideliter exhibuit, verum eciam pro co, quod idem
spectabili Wilhelmo, pie recordationis, qnondam comiti Hollandie, sororio
nostro predilecto, cujus comitatus, dominierum seu terrarum, per ipsum
dimissorurri, serenissima domina Margaretha imperatrix, conthoralis nostra
liarissima, de jure ac terre consuetudine heres existit et successor generalis
sit, constanter apposuit ac suis adherebat serviciis, ut crudelitatem mortis
ejus amore et studio subire minime formidaret, Thericum de Hurnein, fidelem
nostrum dilectum, de castro Altena ac universis pertinenciis ipsius, quod
dictus Gerhar[du]s reliquit et de quo a prefato comite Hollandie infcodatus
fuit, quod eciam Wilhelmo, fratri prefati Gerhardi tanquam vero heredi et
proximiori jure successionis et hereditatis debetur, nomine ipsius Wilhelmi,
cum adhuc infra annos discretionis existat, infeodavimus et presentibus
infeodamus et contendimus quidquid sibi in hoc de jure vel racione imperii, seu
successionis dicti , comitatus, ut supra conferre possumus et debemus, non
obstante ejus absencia, cum ipsum presentem quoad actum infeodacionis istius
reputemus, ita tamen quod prefatus Thericus prenominatum castrum cum universis
suis pertinenciis et obvencionibus dicto Wilhelmo tamquam tutor legitimus
portat, teneat et conservat, tamdiu donec ipse Wilhelmus ad pubertatem et
temporis maturitatem, qua eadem feoda personaliter recipere valeat et tenere
deveniat et decurrat. Volumus eciam, quod sepedictus Thericus, nostro et
imperii nostri nobili viro, Therico, comiti Clevensi, fideli nostro dilecto,
fidelitatis et homagii prestet. juramentum. In cujus
rei testimonium presentes nostre majestatis sigillo jussimus communiri. Datum
in oppido nostro Monaci XX die mensis Decembris, anno Domini millesimo
trecentesimo quadragesimo quinto, regni nostri anno tricesimo secundo, imperio
ncstro decimo octavo. Met uithangend zegel
van Keizer Lodewijk in witte was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 34. 102. HEINRICUS, ABT VAN ST. PAULUS TE UTRECHT, VIDIMEERT DE
OORKONDE VAN 1292 OCTOBER 18, WAARBIJ WILLEM II VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
BEPAALT, DAT DE BEWONERS EN ERVEN VAN EENIGE DORPEN IN ALTENA VRIJ ZULLEN ZIJN
VAN HET MAKEN VAN DEN MERWEDEDIJK. 1347 Mei 29. Heinricus, Dei gratia abbas sancti Pauli T'rajectensis,
notum facimus universis, quod nos vidimus et cum diligentia perlegimus
litteras, sigillis nobilium virorum scilicet Wilhelmi de Hoern, domini de
Altenae, domini Wilhelmi, militis, et domini Theodrici, prepositi ecclesie
sancti Salvatoris Trajectensis, prout nobis apparuit, sigillatas, continentes
tenorem qui sequitur in hec verba: Nos Wilhelmus, de Hoern et de
Altenae dominus, etc. (caeteris omissis). Datum anno Domini millesimo
ducentesimo nonagesimo ze, in die Luce ewangeliste. Et nos Heinricus, Dei gracia abbas
sancti Pauli Trajectensis, presens transscriptum duximus sigillandum in
testimonium premissorum. Datum anno Domini millesimo ccce XL septimo, feria 3a.
proxima post festum Trinitatis. Afschr. -
Rijksarchief te Utrecht, cartularium St. Laurens abdij te Oostbroek, fol. 68-68
verso. 103. WILLEM V VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
EN ZIJN GEWEZEN VOOGD DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ EN CRANENBURCH, GEVEN
DECHARGE AAN STAESSKEN VAN BRAKEL ALS BALJUW EN RENTMEESTER VAN HET LAND VAN
ALTENA EN MONNIKENLAND. 1349 September 1. Afschn. -
Universiteitsbibliotheek Utrecht, Ms. no. 1646, P. C. Bockenberg, Annotationes
de nobilibus familiis Neerlandicis, fol: 178, no. 39.
104. GRAAF WILLEM V
VAN HOLLAND BELEENT WILLEM (V) VAN HORNE MET DE HEERLIJKHEID ALTENA 1). 1351 April 21. Willem, hertoghe van Beyeren, grave van Hollant, van Zelant
ende heer van Vryeslant, maken cond allen luden, dat wi verlyet hebben ende
verlyen bi onsen meynen rade ende bi onsen steden van Hollant, te weten die
stat van Dordrecht, van Delf, van Leyden, van Haerlem ende van Aemsterdam,
Willem, heer van Hoerne ende van Altena, die heerlijcheyden van Altena met
huse, met lande, met mannen ende met allen hoeren toebehoeren also alst zine
ouders plaghen te houden ende haerbracht hebben van ons ende van onsen ouders.
Hier waren over onse trouwe manne, te weten onse lieve neve, die heer van
Arkel, die heer van Egmonde, her Gheraet van Heemskerc, her Gheraet van Mercshem
ende anders vele goeder lude. Ende omdat wi willen, dat hem ende zinen nacoemelnghen dit
witteiijc ende wael werde ghehouden van ons ende van onsen nacoemelinghen, so
hebben wi hem desen brief daerop ghegheven tot enen betoene der waerheyt open
beseghelt met onsen zeghel, op den een ende twintichsten dach in Aprille int
jaer ons Heren MCCC een ende vijftich. 1) Reeds op 26 September 1 347 had Willem van
Rijswijk, namens Willem van Horne, den graaf om dit verlei verzocht (Leenkamer
Holland, no. 47, fol. 29 verso, no. 229). Met uithangend zegel
in groene was (los en geschonden).. Oorspr. - Archief
Altena, no. 35 Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini duels; presentibus domino Geraert de
Heemskerck, Geraert de Merxem et villa Dordrecht, Delf, Leiden, Haerlem et
Aemsterdam. Afschrift: Leenkamer
Holland, no. 34 fol. 4. Litt.: Inleiding, blz.
60. 105. WOUTER BOEKELEER VERKLAART VAN DEN HEER VAN ARKEL TEN
RECHTEN ERFLEENE ONTVANGEN TE HEBBEN EEN HUIS EN HOFSTAD TE ZANDWIJK MET TWEE MORGEN
LAND EN EEN STUK GROND BUITENDIJKS AAN DE ALM, "STRECKENDE VAN DEN DIJC
TEN DYEPEN TOE VAN DER ALME". 1352 April 17 Gedrukt: Codex
diplomaticus Neerlandicus, uitg. Hist. Gen. te Utrecht, ze serie, dl. I, blz. 70. 106. BURGERS VAN DORDRECHT "VINDEN", NA EEN
WAARHEIDSONDERZOEK, WAARBIJ DE OUDRAAD EN DE OUDSTE EN WIJSTE MANNEN DER STAD
GEHOORD ZIJN, DAT DE MERWEDE EN MAAS, VAN DE SLUIS TUSSCHEN VUREN EN DALEM AF
BENEDENWAARTS, AAN DEN GRAAF BEHOORT, BEHOUDENS DE RECHTEN, WELKE DOOR DEN
GRAAF OF DIENS VOORGANGERS AAN DERDEN VERLEEND MOCHTEN ZIJN. 1354 Maart 5. Aldus hebben die goede luyde van Dordrecht vonden in der
waerheyt, bi den ouden rade ende bi den ousten ende vroetsten cnapen van der stede,
die bi der Maze opwaerd ghevaren hebben, dat, van der sluus beneden Vuren, die
jeghen tland van Dalem leghet, nederwaerd ghaende, die Marwede ende die Maze,
uut toter halver zee, dat die stroem onsen lieven here, den grave, toebehoord,
ten waere of yement mit goeden brieven ende hantvesten betoghen mochte
claerlic, dat him onse here, die grave, jof sine vorvorders, enich recht hier
an verliet ende overghegheven hadden, des die goede luyde van der stede noch
niet en weten, noch verhoerd en hebben. Ende dit was ghedaen int jaer ons Heren, als men screef MCCC
drie ende vijftich, op den vijften dach van Marte. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 31, fol. 35. Gedrukt: Drs. W. A.
van der Donk, Gorcumsche oudheden (IV), Taxandria, 1941, blz. 291. Vergelijk: J. Smits en
G. D: J. Schotel, Beschrijving der stad Dordrecht, I, 1844, blz. 145. Litt.: Prfschr., blz.
19; J. F. Niermeyer, Dordrecht als handelsstad in de tweede helft van de
veertiende eeuw; B. V. G., 8e reeks, III, 1941, blz. 203 vlg. 107. TEN OVERSTAAN VAN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT MAURIJS
GRIEKE DEN EIGENDOM VAN EEN HALF ERF OVER AAN JAN WICKERSZ., DIE VAN ZIJN
RECHT VAN NAASTING GEBRUIK HEEFT GEMAAKT. JAN WICKERSZ. DRAAGT HET GOED
VERVOLGENS OVER AAN DE DOCHTERS VAN JAN PAPE, DIE HET VAN MAURIJS GRIEKE
GEKOCHT HEBBEN. 1354 Mei 4. Wi Didderic die Wolf ende Jan Loye, scepen tot Woudrichem,
oerconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat Jan Wickerssone
voer ons quam met sinen blikende penninghe ende boet den los ende den
naerrecope die Dielye ende Oede Jans Papen kynder ghecoft hadden tseghen
Maurijs Grieke, als van dien halven erve dat gheleghen is tusschen heren
Gielijs erve, persoen van Giecen, aen die een side ende Ghisebrecht sBrassers
erve aen die ander side. Doe quam Maurijs voersz. ende sloech 1) op
dit voersproken erve den voerghenaemden Jan Wickerssone tot eenen vrien eighendome.
Doe quam Jan Wickerssone ende ghaf Dellen ende Oeden voernoemt dien cope
voersz. ende verteech daerop ende verhalmeder na op tot Dellen ende Oeden
behoef voerscreven. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert ende vier ende
vijftich, des Sonnendaghes na Meyedach. 1) Men zal moeten lezen: droech i.p.v. sloech. Met de afhangende
zegels van Dirk de Wolf en Jan Loye in gele was. Oorspr. - Archief van
de abdij van Berne te Heeswijk, cart. I, no. 180 (XV, 15). Litt.:
Inleiding, blz. 89. 108. GRAAF WILLEM V VAN HOLLAND GELAST
DEN INWONERS VAN HET BALJUWSCHAP VAN ZUID-HOLLAND, HET LAND VAN ALTENA EN HET
LAND VAN PUTTEN, OM HETGEEN ZIJ SCHULDIG MOCHTEN ZIJN AAN INWONERS VAN HET
STICHT UTRECHT TE BETALEN AAN KERSTIAEN, KLERK VAN DEN BALJUW VAN ZUID-HOLLAND. 1356 Januari 11. Afschr.
- Leenkamer Holland, no. 25, fol. 12 verso-13.
109. WILLEM V VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN HANDVEST AAN
WOUDRICHEM 1). 1356 September 17. Wi Willem, here van Horne ende van Altena, maken cont ende
kenlijc allen denghenen, die desen brief selen sien of horen lesen, dat wi, bi
rade ende consent onser liever naester maghe ende hogher heren ende onser
ghetrouwer vriende ende manne, ghegheven hebben ende gheven voer ons ende onse
nacomelinghe met goder ghonsten ghemeenlijc onsen porteren van Woudrichem, die
nu sijn of wesen selen, die binnen der vriheit van Waudrichem wonechtich sijn
ende el niemant, alsulke vrieheit ende rechte al hierna bescreven staen,
ewelijc in goden trouwen te houden om hons lieve porte te meerren, te beteren
ende voert te setten in allen goeden saken. 1. In den iersten, dat ons porteren van
Woudrichem tallevri varen selen ende hoer goet overal in onser macht, te water
ende te lande. 2. (46) Voert gheven wi onsen porteren
voerscreven dese vriheit: waert, dat yemant yet te segghen hadde op enighen
porter van Woudrichem van saken, die ghevallen sijn of vallen binnen der
vriheit van Woudrichem, die en sal daeraf niet hebben dan vonnys der scepen,
noch wi en selen daeraf niet eysschen, noch onse nacomelinghe a). 3. (47) Voert gheven wi onsen porteren
van Woudrichem, dat van allen zaken, die ter scepenvonnisse ghestaen hebben tot
her to, daerof onsen poneren recht ende vonnisse te donen hebben sonder enich
wedersegghen of beswaernisse b). Ende waer dat sake, dat enighen
porter van Woudrichem recht ende vonnisse gheweighert worde, daeraf sal die
portere den balju ende den richter, die dan ter tijt sijn aan onsenweghen,
vermanen voer scepenen, dat men hem recht ende vonnisse doe. Ende waert dat die
balju ende richter den poerter dan gheen recht en deden, dat selen ons porteren
ons laten weten in onser teghenwordicheit of met horen brieven, so waer wi
sijn. Ende als dese weet ghedan is ende worde dan niet dat onrecht afghedaen
ende den poerter gheen recht noch vonnisse ghesciede, so wille wi ende setten
sterkelijc, dat voertaen ons scepenen ons, noch niemant, gheen recht te done
noch vonnisse en wisen tot diere tijt, dat dien poerter recht ghescie ende
onrecht bi ons of bi onse richter af wert ghedaen. Ende oft gheviel, dat ons
scepen daerom gheen recht noch vonnisse en wijsden, daerom en selen wi onsen
scepenen ende onsen porteren van Woudrichem gheen moysel noch letsel doen, noch
laten ghescien aen hoer lijf noch aen hoer goet. 4. (43) Voert waer yemant van den
omseteren, die ennighen poerter ghewelt dede aen sijn goet, dat hij met recht
ende sonder becroen besaet, dat onrecht sal ons richter van Woudrichem c)
bi vonnisse der scepenen berichten. 5. (49) Vort alle erfnisse der
poerteren, buten der vrihcit van Woudrichem gheleghen, sal binnen bants daert
gheleghen is, sijn dike, sijn slote, sijn weterynghe, sijn merghenghelt, sijn
sluseghelt ende sijn verwaernisse doen ghelijc den anderen erve also als
heercomen is. 6. (50) Voert dat men onsen poerteren
van Woudrichem hoer lijf, noch hoer goet, nerglient besetten noch becommeren en
mach binnen der tuunen ons lants d), et en waer dat si enich
gheloeft deden buten der vrijheit van Woudrichem, des si betughet worden als
daer recht is, daer si die gheloeft deden; ende daeraf selen si daer ghenoech
doen. 7. Voert misdeden enich poerter buten
der vrijheit van Woudrichem binnen onsen lande, dat sal hl beteren na den recht
ter stede daer hij misdede e). 8. (51) Voert waert dat een poerter of
yemant van buten int gherichte quaem van becroen ende die hemselven
onsculdigllen soude, die sal sijn anscout thans f) doen int
ghericht met hande ende met monde; meer sal hl hem ontsculdighen met orconden,
so hevet hi twee weken vorst hem te beraden, alsa dat poerter (over poerter)
tughen mach; ende een simpel poerter sal sveren dat bi tughet, maer scepen ende
ghesvoren tughen op hoer ede 2). 9. (52) Voert enghone porter van
Woudrichem en mache hogher tughen van scoude dan tot vijf ponten to. 10. (53) Voert wert yemant ghedaeghet van scoude van
ghelde, dat sal wesen bi den richter of bi den bode voer twe poerters ghemaent,
ende in die maninghe ende daghinghe sal men die somme groten. Ende dieghene die
ghedaicht is, en coemt hl niet voer op sinen dach, so vervolghet die clagher
also groet als hij en ghedaeghet hadde; ende diegheen, die ghedaeghet was, is
den richter sculdich III schillinghen ende der clagher twe scillinghe. 11. (54) Voert waer dat enich poerter int ghericht
quaem van scoude van ghelde ende gheen hantplicht ghedaen en hadde, noch voer
scepen niet ghelaeft en hadde, die sal hem met sijnre hant ende met sinen monde
ontsculdighen. 12. (55) Voert worde yemont van erfnisse ghedaecht als
recht is, ende quaem hl op den iersten dach niet, die hem met den recht gheset
waer, (so) sal men ghedaghen op den anderen dach; ende coomt hl dan niet, so
sal men ghedaghen op den derden dach; ende coemt hl dan niet voer, so sal hl
den richter ghenoech doen daeraf van tween daghen van elken twe scillinghe,
ende hl verliest sijn sake ende die arfenisse, daer hl af ghedaghet was, werdt
den clagher to ghewijst. Ende waer dat sake dat de clagher ennighen dach
versumede van den drien, so verloer hl sijn sake altemale. 13. (56) Voert waer dat yemant sveren sal van scoude van
ghelde, sveert hl na den woerden quellijc, die die staver voerseet, of teghen
die maniren van sveren, so verliest hl sijn sake. Maer sal hi sveren van
erfnisse, so mach hi hem eens of twewarf verhalen; maer sveert hi derdewerf
quelleec (of) teghen die maniren van sveren, so verliest hi sine sake, ende die
arfenisse, daer hi af ghedaghet was, wert hem afghewijst ende den clagher
toeghewijst. Ende alsoe dicke alse hi quelleec sveert, is hi den richter g)
sculdich twe scillinghe. 14. (57) Voert een rustelijc besittinghe van erve en mach
men met vesten noch proeven dan met, scepenen of met ghesvoren binnen vriheiden
3) h). 15. (58.) Vaert worde yemant binnen sijnre woninghe
ghesocht van luden; daer hi ghenen twyst tot dire tijt teghen ghehad en hadde,
hoe menich hier doet sloeghe hemselven mede te bescudden, van elken deden waer
hi ons sculdich mer penninghe of onsen nacomelinghen. 16. (59) Voert waer dat yemant begrepen worde, dat hi
ghedaen soude hebben graet svaer overdaet, waert in dieften of in brande of in
roven of in venijn te gheven oft in vrouwencraft of in vrede te breken of in
moerde of in valsche of in enighen punten, daer men tlijf mede verboren mach i),
daer selen onse richter ende ons scepenen van Woudrichem een heymelijc stille
waerheit af besitten ende recht ende vonnisse bi den scepenen af doen na der
waerheit; die si vinden over denghenen, die aenghesproken worde 4). 17. (60) Voert waer dat yemant enen dief grepe in sijn
huus, dien dief sal hi houden, mach hi, ende sal sijn ghebuer daerto ropen, soe
hi meeste mach, ende then dief sal houden ghebonden met sirien ghebueren, dat
hi en den richter leveren mach alst scoen dach is, ende tgoet, dat hi ghestolen
heeft op sinen rugghe ghebonden; ende dan salder die richter mede recht doen
met. den scepenen. Ende waer dat sake dat yemant enen dief, aldus ghevanghen,
willens liet gaen, ende daeraf verwonnen worde met scepene, die soade ons
beteren tot onsen ghenaden j). 18. (61) Voert waer dat ennich porter boten verboert int
ghericht, ende hi alsoe vele eyghens goets besit in die poertrecht k)
als die boeten draghen, die poerter mach ghaen van den ghericht sonder borghen;
maer en besaet hi also vele goets niet, als die boeten beliepen, die moest
borghen setten. 19. (62) Voert waer dat yemant di scepen verspraec int
ghericht of haer vonnis, die si wijsden met ghemeinen rade hoer scepen na der
porte recht, wedersede, is sculdich ons tien pont ende elken scepen een pont.
Maer waer dat yemant sede int ghericht voer die scepen daer sijt hoerden, dat
haer vonnis, dat si ghewijst hadden, valsche ende quaet waer, of diet ghericht
stoerde binnen der vierscaren, alsdat die richter gheen recht ghedoen en const,
die verboerde lijf ende goet 5). 20. (63) Voert waert dat yemant die met erren moede yerst
sloghe met der hant of stiet met den voet, ende daeraf verwonnen worde met
scepenen, (die) sal gheven voer sijn beteringhe vijftien scillinghen, van
welken vijftien schillinghen ons toebehoeren vijf schillinghen, der poerten
wijf schillinghen ende die daer gheslagen is wijf schillinghen. Ende waert dat
zake dat dieghene, die daer gheslaghen is, sonder beraet ten yersten wederslaet
sonder bloetreise ende sonder leemt, die en sal niet ghelden. 21. (64) Voert wie den anderen bloetreiset sonder wapen
verboert een pont. 22. (65) Voert met gheslepen wapen ghevochten is vive
ende viertich schillinghen. 23. (66) Voert gheslepen wapen ghetoghen is vive ende
viertich schillinghen. 24. (67) Voert een hofwonde is die boete vijfdalf pont. 25. (68) Voert huusstoetinghe is die boete tien pont. 26. (69) Voert wapendrenken sonder doet te bliven is die
boete tien pont. 27. (70) Voert waert dat yemant den anderen doedde
verboert teghen ons lijf ende goet. 28. (71) Veert waert dat yemant den anderen leemde sonder
leede af te slaen verboert teghen ons tien pont. Waert dat yemant den anderen
ontleedde aen ennighe leedde verboert teghen ons vive ende twintich pont. 29. (72) Voert waert dat yemant eens vrede weigherde
verboerde vive ende viertich schillinghen; ende alsoe dicke als hem die
vredenmer om weint tot driewerven toe, tot elken verboert hl vive ende
viertich schillinghen. Ende als hem die vredenemer driewerf om gheweint heeft
sal hl vrede ghebieden te houden op hoer lijf ende op hoer goet; ende die den
vrede darenboven braec verboerde teghen ons lijf ende goet. 30. (73) Voert die enen onrechten aenvanc doet verboert
vive ende viertich schillinghen. 31. (74) Voert wie enen poerter van Woudrichem of sijn
goet beset of becommert buten der vriheit te onrecht, verboert vijfdalf pont l). 32. (7S) Voert die eenen poerter of sijn goet beset
binnen der vriheit van Woudrichem verboert vive ende viertich schillinghen. 33. (76) Voert alle boeten sijn twyvout binnen
mercten. 34. Voert waert dat die poerter van Woudrichem vocht
teghen den anderen poerter van Woudrichem buten onsen lande, die verboerde
alsoe vele teghen ons of si binnen der vrijheit van Woudrichem vochten. 35. (78) Voert moghen ons scepenen van Woudrichem coren
legghen tot vive ende viertich schillinghen toe ende niet hoegher binnen der
vriheit van Woudrichem; ende die boeten, die daeraf quamen, soude wi half
hebben ende ons poerte half 6). 36. (79) Voert alle boeten, die hier niet in bescreven en
sijn, selen staen ende wesen alsoe als heercomen is. 37. (80) Voert waert dat yemant drincken ghinghe in een
taveerne, soe sal hem die wert wijn brenghen met rechter maten. Ende als hl
ghenoech ghedroncken heeft, is hl poerter, ende gherekent hevet, mach hijs
thans m) niet ghelden, soe mach hl ghaen tot des anders daghes ende
ghelden den wert sinen dranc voer den middaghe. Ende betaelde hl voer den
middaghe niet, als dat die wert den richter croent, soe saelt hem die richter
uutpanden; ende die richter sal drie schillinghen hebben n) ende die
weert twe schillinghen. Ende waert dat hem die drenker missakede dat hem die
weert hyessche, so macht die weert houden tot vijf schillinghen toe o)
met sinen ede; ende datselve recht is van mede ende van biere. 38. (81) Voert waert dat vele ghesellen tegader drancken
in wine, in mede of in biere, ende een gheselle gaen woude eer die anderen,
ende hi rekende ende dede ghenoech den weert van sinen aendeel, soe mach hi
vrien wech ghaen. 39. (82) Voert waer yemant begrepen worde of vonden met
onghebernder maten ende met scepen verwonnen worde, die is ons sculdich drie
pont voer sijn boete. 40. (83) Voert waert dat een man, die gheen wittighe
gheboert en hadde, nacm een wijf, die oec gheen wittighe gheboert en hadde,
ende storver een ende si gheen wittighe gheboert after hem en lieten, die
levende mach al ghereet goet ruerende, dat si beide besaten doe si leveden,
sinen vrien wille mede doen; mer onruerende goet ende effenisse, die si beiden
besaten, weder et is comen van den levenden of van den doden of dat sijt
tegader ghecreghen hadde, sal die levende besitten vrijleec sijn lijftocht p)
mar erfenisse, die die levende bracht ende half die erfenisse, die si beide vercreghen
hadden, die mach die levende vercopen ende versetten ende doen daer sinen vrien
wille mede; maer die ander helft van der erfenisse, tegader vercreghen, ende
alle arfenisse, die van den doden ruerende is, en mach die levende niet
vercopen noch versetten, maer na des levendes doet selen die erfenisse comen op
die recht arfnamen des doeden, die voer doet was. Ende waer dat sake, dat die
levende noet ende ghebrecke hadde; dat hl toebrenghen mocht met sinen
ghebueren, die wittighe lude waren ende dat svoeren, soe mach die levende die
erfnisse vercopen ende versetten, allencken sijn noetdorft af te nemen ende
sijn ghebrec mede te verlichten 7). Ende waer dat daer een storve
ende wittighe gheboert van hem beiden daer bleve, soen mach die levende gheen
arfenisse vercopen noch versetten, tenwaer in sijnre noet als voerscreven is. 41. (84) Voert waert dat sake dat die levende ennich goet
vercreghe in sinen wedustoel, etsi erfenisse of ghereet goet, daer mach hl
sinen vrien wil mede doen 7). 42. (85) Voert waert dat eens wijf, die enen man ghehad
hadde, die doet waer, ende van die man ghebuert behouden hadde, eenen anderen
man name ende daer gheboert bi creghe; ende dat wijf dan storve, soe soude die
ghebuert, die si bi den iersten man hadde, al hoer arfenisse, die si bi hoeren
iersten man besat, alleen hebben; maer die arfenisse, die die ander man aen dat
wijf bracht ende die helft van den goede, dat si tegader vercreghen hadde, sal
die nagheboert alleen hebben. Ende die ander helft van den ghecreghen goede
tegader sal die ierste ghebaert ende die nagheboert hoede ende hoede ghelijc
dellen. Ende datselve recht is, of een wijf nacm. den derden man of den vierden
of meer ende bi elken ghebuert creghe. Ende datselve recht is, waert dat een
man sijn wijf storve ende meer wiven nacm (ende) bi elken ghebuert creghe 8). 43. (86) Voert waert dat man en wijf soen of dochter
bestaedden in den helen bedde tot witteliken huweliken ende hom erfnisse
ghaven, die soen of die dochter, willen si deillen met susteren ende broederen
na haers vader ende moeder doet, soe selen si inbrenghen die erfnisse, die hem
in huwelijc ghegheven was. Ende willen si, so moghen si buten bliven sonder
wedersegghen hoere broederen ende hoere susteren 1). 44. (87) Voert waert dat sake dat ennich vleischouwer
coft een runt of een verken of een scaep, te slaen tusschen Bamis ende
Kersavondt, ende daer een pcerter van Woudrichem bi quaem, die dat hebben woude
tot sijns selves orbaer, die sal gheven den vleeschouwer van den runde acht
penninghe meer dan coste, van enen verken vier penninghe meer ende van enen
scaep twe penninghe meer dant coste q). 45. (15) Voert waert dat ghestolen goet worde vonden
onder enen wittighen man, diet wittelijc ghecoft hadde met orcunden, ende die
rechte besitter des goets dat goet sijn maeckte met ghetughe, die sal hem sincn
cost ghelden ende nemen dat goet na hem, of hl wil. Mer worde enich ghestolen
goet heimeliken vonden onder yema(n)t, die sal daeraf liden dat recht is, als
boven bescreven staet r). 46. (16) Voert gheve wi den voerghenoemden porteren, dat
niemant, noch van buten noch van binnen, noch ridder noch poerter, den porter
of wie hl si enighen poerter van Woudrichem te campe eyschen mach binnen der
poerten s) van Woudrichem, noch nerghent in onser machten, om
gl:eenrande zaken, hoe si waren. 47. (17) Voert niemant van buten en mach tughen over ene
poerter van zaken, die vallen binnen der vriheit van Woudrichem. 48. (18) Voert waert dat yemant ruerende goet te
pande hadde ende besaet dat goet ombecroent een jaer of langher, ende
veronrecht hem daer yemant in, soe sal hijt met sinen ede houden wat recht hl
aen dat goet heet. 49. (19) Voert vonnis eens scepen met rade ende ghevolch
sijnre medescepen en mach niemant teniet maken, noch wederropen, noch
wedersegghen; et en sal goet ende stantechtich bliven'). 50. (20) Voert ter scepenen rade en sal niemant comen, hi
en werde van scepene gheropen. Ende si moghen tot horen rade nemen. die si
wenen dat hem nut si. 51. (21) Voert waert dat ennich wijf croende op enen man,
dat hl hoer craft ende ghewout ghedaen hadde, ende dat met alsulke provinghe toebracht,
dat den scepenen docht dat die goet waer t), ende si die man
verwonnen int ghericht, die man waers op die hoechste boet. Ende ontviel dat
wijf van diere provinghe, dat soude si beteren tot onse ghenaden. 52. u) Voert sette wi, dat ons scepen van
Woudrichem hoer recht buten der vriheit niet sueken en selen, maer willen si
vonnis halen, die si niet vroet en sijn, moghen si halen tot tsErtoghenbosch 2). 53. (22) Voert papenkynder ende bastaert en moghen niet
tughen, dat cnighen poerter litten of deren mach aen sijn lijf of aen sijn
goet. 54. (23) Voert sae moeghen wi of ons balju v)
van onsenweghen tot allen tiden as wi willen scepenen ende ghesvoren tot
Waudrichem setten ende ontsetten. Ende soewie wi daertoe nemen of ons baelju
van onsenweghen, die poerter sijn tot Woudrichem ende daer gheghoedt ende
gheboren sijn w) als recht is, die en moghent niet wedersegghen 3). 55. (41) Voert en sal gheen scepen van Woudrichem tughen
metten monde buten brieven dan een jaer na den daghe dat hi ontset wert. 56. (42) Voert en sal geen scepenbrieve van Woudrichem
van sempelre scout stat of macht houden dan tien jaer na den daghe van der
betalinghe der brieve. 57. (43) Voert alle verwaerden ende gheloeften, die tot
Woudrichem voer scepen gheloeft is ende ghemaect werden in brieven of buten brieven
sal ons richter metten scepenen bi vonnis der scepen binnen alle onsen lande
van Altena buten der vriheit van Woudrichem uut varen richten; ende daer sal
die richter af hebben tien scillinghen ende die scepen tien schillinghen, ende
dat pont sa] ghelden dieghene, daer men aen richt; ende die rechts begheert die
salt uutlegghen. Ende met dire richtinghe sal men varen als recht is ende
heercamen tot Woudrichem is. 58. (44) Voert gheve wi onsen porteren van Woudrichem:
waer dat sake dat ennich twyst of vechteleec gheviel binnen der vriheit van
Woudrichem van onsen parteren of van anderen luden, daer niemant doet en bleve,
ende dat driewerf ghevreedt worde na der poerte x) recht ende
darenbinnen niet versuent en worde, so moghen ons baelju ende ons scepen van
Woudrichem dat suenen behoudelijc ons ons rechts. Ende als ons baelju ende ons
scepenen een soen gheseet ende ghemaect hebben, ghebieden wi y) den
'partijen aen beiden siden die sone wittelijc ende wael te houden ende te
voldoen. Ende waer dat yemant dese sone niet houden en woude, die selen buten
onse lande varen, ende wi selen hoer goet aenvaen ende ghebruken also langhe,
tent si die soen houden ende voldoen z). Ende wat wi van haren gode
opheffen *), dat en selen wi hem niet wedergheven teint si die soene
houden, uutghenomen allen punten voerscreven, bisonder alle arghelist. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 4 vlgg. Litt.: Inleiding, blz.
21 vlgg., en voorts passim. 1) De nummers van de artikelen tusschen haakjes zijn
die van de handvest van 1410 Januari 31 (Leenkamer Holland, no. 55, fol. 87
verso vlgg.); die handvest is verdeeld over drie brieven van denzelfden datum;
ter bevordering van de overzichtelijkheid nummerde ik de artikelen echter door.
Het tweede artikel van bovenstaande handvest is het eerste van den derden brief
van 1410. De voornaamste verschillen, waardoor die latere tekst zich van den
hier afgedrukten onderscheidt, vindt men weergegeven in de noten a)
en volgende. 2) Litt.: Inleiding, blz. 78 3) Litt.: Inleiding, blz. 78, 105 4) Litt.: Inleiding, blz. 71, noot 2; blz. 74, noot 2.
5) Litt.: Inleiding, blz. 75 6) Litt.: Inleiding, blz. 65. 7) Litt.: Inleiding, blz. 109-110. 8) Litt.: Inleiding, blz. 109-110. 9) Litt.: Inleiding, blz. 75. 10) Litt.: Inleiding, blz. 21 11) Litt.: Inleiding, blz. 77, 78, 82, 83. a) Ende wij en sullen dairof anders niet eysschen. b) dairof sullen onse poirteren voirscr. recht ende
vonness hebben sonder wederseggen van yemunde, na custume van boeren
poirtrecht. c) onse rechter aldair. d) nergent bezetten of becommeren mogen of recht
dairup vorderen buyten hoire vrijheit in onsen lande van Althena voirss. e) Dit artikel ontbreekt in de handvest van 1410. f) terstont. g) ons h) Item so en sal men
bynnen onser stede vriheit voirss. nyement mogen erven oft onterven dan bij
onsen scepenen ende gezwoeren aldair. i) in moerde, in moerdbrande, in vrouwencracbte, in
vredebreken, in dieften, in roven, in venijn te geven of in enigen punten dair
hi tlijf mede verbeurt muchte hebben. j) De laatste zin ontbreekt in den tekst van 1410 k) bezaete bynnen onser vrijheit voirscr. l) De tekst van 1410 heeft hier en bij eenge andere
dergelijke bepalingen ingevoegd: tegens ons. m) terstont, n) ende des sal hi ons betalen drie scellingen. o) De woorden: tot vijf schillinghen toe ontbreken in
den tekst van 1410. p) sal die levende bezitten sijn leven lang. q) Dit artikel is het laatste van den derden brief van
t½io. r) De laatste vier woorden ontbreken in den tekst van
1410 s) binnen onser stede (deze wijziging staat in verband
met de inmiddels plaats gehad hebbende ommuring der stad, vgl. nos. 167 en
168). t) datten scepenen
redelic dochte u) Dit artikel ontbreekt in de handvest van 1410. v) onse bailju aldair. w) van onzen poirteren voirseit, die bynnen onsen
lande van Althena voirss. gegoet ende geboeren sijn. x) onser stede. y) die sal onse bailju voirscr. gebieden van
onsenwegen. z) ende onse rechter voirn. sal hoir goeden aenvaerden
tot onser behoef. *) Ende so wes onse rechter tot onser behoef van
hoeren goeden dairom upbuert. 110. WILLEM V VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN PRIVILEGE
BETREFFENDE DE WEEKMARKT TE WOUDRICHEM 1). 1356 September 17. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont allen
denghenen, die desen brief sellen sien of horen lesen, dat wi die weeckmarct
tot Wouderichem ghemaect ende gheleet hebben altoes te houden opten
Solanendach, ende vrien die marct. Ende wi gheven een vast zeker gheleyde allen
-denghenen, die tot onser weeckmarct comen tot Wouderichem, alsdat men hem noch
haer goet voer scepenen, noch voer poerteren tot Wouderichem (sal besetten(?)),
uutghenomen alle dieghene, die teghen ons mitter hant verboert hadden. Voert soe ghebieden wi ende bevelen alsoe eernsteliken alse
wi moeghen allen onsen luden binnen onser poerten van Wouderichem ende
ghemeynliken allen onsen luden binnen onsen lande van Altena, dat sij alle haer
goet, dat si in weeckmarcten vercopen willen, sullen brenghen tot Wouderichem
drie merctdaghe, eer sijt buten onsen lande van Altena erghent voeren te cope.
Ende waer dat sake, dat yemant goet voerde te vercopen buten onsen lande van
Altena, eert tot Wouderichem drie merctdaghe gheweest hadde, die verboert
teghens ons alsoe dicke alse hijt dede, also dicke vijf ende,viertich
SCllllllghe. Ende dat ghebieden wi ende bevelen onsen baliul ende onsen
richter tot Wouderichem ende allen richteren binnen onsen lande van Altena, dat
si die boeten uutpanden ende niet en laten. Want wi onse poerte van Wouderichem
gheerne ghevordert zaghen. In kennissen der waerheyt beseghelt open mit onsen zeghel.
Ghebheven int jaer ons Heren dusent driehond:,rt zes ende vijftich, op sinte
Lambrechtsdach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, ze ged., fol. 7. Litt.: Inleiding, blz.
66. 1) Vergelijk den brief van 1388, September 28 (no. 179).
111. GRAAF WILLEM V
VAN HOLLAND SLUIT EEN OVEREENKOMST MET WILLEM (V) VAN HORNE, HEER VAN ALTENA,
IN VERBAND MET HET FEIT, DAT DEZE IN GEBREKE WAS GEBLEVEN, DEN GRAAF, ZIJN LEENHEER,
IN DIENS STRIJD TEGEN DEN BISSCHOP VAN UTRECHT TE STEUNEN. DE HEER VAN ALTENA
ZAL DEN GRAAF VOORTAAN MOETEN DIENEN MET TWINTIG WELGEBOREN MANNEN, GEDURENDE
TWEE MAANDEN. HET LAND VAN ALTENA ZAL 1200 OUDE SCHILDEN BETALEN. 1356 November 30. Hertoghe Willem van Beyeren, grave van Henegouwen, etc., dat
wij van alre broke, die wij te segghen mochten hebben tot desen daghe toe op
Willem, jonchere van Hoerne, omdat hl ende sijn lant ons in onsen oirloghe, dat
wij hadden jeghens den biscap van Utrecht, niet en dienden alse Willem ende
sijn lant van Altena ons sculdich zijn te dienen, na onsen brleve die wI) dalrol hebben, met
Willem voerss. overdraghen sjn in der manieren, als hiernae volcht: In den eersten, zal ons Willem voorss. dienen mid XX mannen,
welghebcren luden, II maende lang, buten lants, op sijns zelves cost, wanneer
ende waer wij willen, dairt Willem vorss. mid eren doen mach tot ere tijd, op
onse vermanen. Item, soe sal dat lant van Altcna: gheven XIIc oude scilde;
des zullen wij hebben IIIIe oude scilde ende Willem VII(I)c oude scilde. Item, soe zal Willem voerss. onsen dienstluden ende
bedeluden recht ende vonnesse doen. Item, soe zullen die lude quite wesen van Doorne, behoudelic
Willem sinen dienst van, den moniken aldair,. Ende hiermede zullen verlies ende dienste quite sijn. Ende
Willem sal ons voert doen na onser ouder brieven ende wi sullen him doen alle,
dat ene here sinen trouwen man sculdich is te doenen. In orkonde etc. Datum in den Haghe op sinte Andriesdach anno
LVI. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 25, fol. 19 verso. Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini comitis. Ad relationem domini Leo. de Campe, militis, H.
Popponis, presbiteri, et mgri. Th.
de Thenis; Jo, de Bueren. S. domini de IJselsteyn. - 112. GRAAF WILLEM V VAN HOLLAND MAAKT BEKEND, DAT DE TOL VAN NIEMANDSVRIEND
NAAR WOUDRICHEM IS OVERGEBRACHT. OPDAT WOUDRICHEM HIERVAN GEEN NADEEL MOGE
ONDERVINDEN, ZAL VAN DE GOEDEREN, WELKE DAAR TER MARKT WORDEN GEBRACHT, GEEN
TOL WORDEN GEHEVEN, MET UITZONDERING VAN DE VAN ELDERS LANGS DE RIVIER
AANGEVOERDE GOEDEREN. 1356 December 2. Hertoghe Willem van Beyeren, greve van Henegouwen, van
Hollant, van Zeelant ende heere van Vrieslant, doen cont allen luden, dat wi
onse tollen, die tot Nyemantsvrient te legghen plach, tot Wouderichem gheleyt
hebben, ende Willem, heere van Hoern, onsen trouwen man toegheseghet hebben,
dat wi niet en willen, dat ilire scade bi lide of sijn poerte van Wouderichem;
soe willen wi ende ontbieden onsen tolnaren aldaer, dat si gheen tollen en
nemen van goede, dat men op sijn marcte vercoept, tensij van wine, van stale,
van houte, van colen ende anders goet, dat op onsen stroem voerbi onse tollen
vaert. In orconde desen brieve beseghelt mit onsen zeghele.
Ghegheven in den Haghe des Vridaghes na sinte Andriesdach int jaer ons Heren
MCCC zes ende vijftich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 7 verso, Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini comitis; per Lon. de Campe, militem, et
H. Popponem, presbiterem, H. Ameronghen. Signavit dominus de Yselsteyn. Andere afschriften:
Leenkamer Holland, no. 25, fol, 19 verso; Leenkamer Holland, no. 27, fol. 1. Twee afschriften van
een vidimus: Archief Altena, no. 10. Litt.: Inleiding, blz.
61; prfschr., blz. 21. 113. GRAAF WILLEM V VAN HOLLAND BELEENT DIEDERIK LOEF VAN HORNE
MET HET LAND VAN ALTENA. 1357 April 3. Wi hertoghe Willem van Beyeren, grave van Henegouwen, van
Holland, van Zeeland ende here van Vriesland, doen cond allen luden, dat wi
verlyet hebben ende verlyen, verleent hebben ende verlenen jonchere Dirc Loef
van Hoerne die heerscappye mitten huse van Altenae ende mid allen den
toebehoren ende aenhanghen van hoghcn ende van laghen, te water ende te lande,
him ende sinen nacomelinghen van ons ende van onsen nacomelinghen te houden
toten rechten lene mid alsulken dienste, voerwaerden ende vervalle alsct sijn
ouders van onsen ouders, graven te Holland, te hcudene plaghen, behouden enen
ygheliken sijns rechts. In oirkonde desen brieve beseghelt mid onsen zeghele.
Ghegheven in Middelburch, des Manendaghs nae Palmensonnendach int jaer ons
Heren MCCC zesse ende vijftich, Met uithangend zegel
in bruine was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 36. Onder den eigenlijken
inhoud der oorkonde staat: Jussu domini comitis; per dominum Flor. de Bersalia
et dominum Johannem de Bruelis. Litt.: Inleiding, blz.
60. 114. RECHTER, SCHEPENEN, RAAD EN GEMEENE POORT VAN WOUDRICHEM VERSTAAN,
DAT VERKRACHTING - ALS GENOEMD IN ARTIKEL 51 VAN DE HANDVEST VAN 1356 - ZAL
WORDEN GESTRAFT MET DE VERBEURTE VAN LIJF EN GOED. DE ACCIJNZEN, GEMEENE
GRONDEN EN RENTEN, WELKE DE HEER VAN HORNE AAN DE POORT GESCHONKEN HEEFT,
ZULLEN TEN BATE VAN DE POORT WORDEN AANGEWEND. DE BURGEMEESTERS ZULLEN REKENING
EN VERANTWOORDING AFLEGGEN. 1357 Mei 25. Wi richter, scepen, raet ende die ghemeine poerte van
Woudrichem maken cont ende kenlijc allen denghenen, die desen brief selen sien
of horen lesen, dat dat punte, dat in die hantveste van Woudrichem staet, die
ons ons lieve jonchere Willem, here van Hoerne ende van Altena, ghegheven heeft
int jaer van ses ende vijftighen, als van vrouwencracht, waer dat zake dat
enich man verwonnen worde van vrouwencracht met den recht, dat hl verboerde die
hoechste boet, dat is te verstaen ende daer verwilcoer wi ons in, dat die man
verboert lijf ende goet. Voert heb wi ghelovet ende gheloven in goeden trouwen, dat
alle assijns, alle ghemeynten ende alle reynten, die ons lieve jonchere van
Hoerne dier poerten van Wcudrichem ghegheven heeft, dat wi die keren selen ende
legghen in der poerten orbaer; ende daer selen die borghermeester besceyden
rekcninghe af doen voer ons joncheren vriende van Hoerne, die hl daerbi set,
ende voer die scepenen van Woudrichem, ende alle dinc sonder arghclyst. In kennisse der waerheit soe hebben wi desen brief open
beseghelt met onser ghemeinre pocrten 'seghel van Woudrichem. Ghegheven int
jaer ons Heren dertienhondert seven ende vijftich, des Donrcdaghes na ons Heren
opvaet. Mlet uithangend zegel
van Woudrichem in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. zz. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 78; 79; 81. 115. TEN OVERSTAAN VAN SCHEPENEN VAN BRUSSEL. KOMEN DE ERFGENAMEN
VAN WILLEM IV VAN HORNE, DIE HUN GESCHILLEN HEBBEN ONDERWORPEN AAN DE UITSPRAAK
VAN DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ, EN JAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN
VAN BREDA, OVEREEN, DAT DIEDERIK, HEER VAN HORNE, ZIJN BROEDER ARNOUD EN ZIJN
ZUSTER LISEBET, DE HEERLIJKHEDEN HORNE, ALTENA, HERSTAL, HEEZE EN LEENDE,
MONTCORNET EN CORTESSEM ZULLEN BEHOUDEN. SWEDER VAN ABCOUDE ZAL GAESBEEK
BEHOUDEN ALSMEDE LOON OP ZAND. DIEDERIK, HEER VAN HORNE, ZAL DE DONCKHOEVEN IN
HET LAND VAN ALTENA VAN DEN HEER VAN ABCOUDE LOSSEN. 1357 October 10. Gedrukt:
Wolters, Notice historique sur l'ancien comι de Hornes, Annexes, no. 11, blz.
229-230. 116. JAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN
VAN BREDA, MACHTIGT WILLEM UTENCAMPE 8½ MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM,
WELK LAND DEZE TOT DUSVER VAN DEN HEER VAN POLANEN IN LEEN HIELD, IN VOLLEN
EIGENDOM OVER TE DRAGEN. 1358 Juni 8. Wi Jan van Pollanen, here van der Lecke ende van Breda,
maken cont allen luden, die desen brief selen sien of horen lesen, dat wi
machtich maken met desen openen brieve Willem uten Campe Tielmanssone een vrie
ghifte ende een eyghendom te -lieven van onserweghen van neghendalven merghen
lants, die gheleghen sijn in den -berichte van Woudrichem ende Willem voerss.
van ons te houden plach te leene. Voert soe hebbe wi quyt ghescouden ende
scelden quyt ons manscap, onsen cyghendom ende alle recht, dat wi hadden aen
dese neghendalf merghen lants voerscreven, van welken lande voerss. gheleghen
sijn vijf merghen int Creyenvelt tusschen Willem sBots lant aen die een side
ende Beele Jacobssoens kynderen lant aen die ander side, viertien hont lants in
die henghemcnghe tusschen des voerseyts Willems lant uten Campe aen die een
side ende den lande, dat der cappelrien toebehoert, die men heit sinte Jans
outaer, aen die ander side, ende scven bont lants, gheleghen apt Hoghe lant,
daer her Arnt Reynerssone, priester, ende Willem sijns broeder kynderen lant
gheleghen is aen beiden siden. In kennissen der waerheit soe hebben wi desen brief open
beseghelt met onsen seghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert
acht ende vijftich, des Vridaechs na sinte Bonifaesdach. Met afhangend zegel
van Jan van Polanen in groene was. Oorspr. - Archief Altena, no. 100. 117. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, GEEFT DEN POORTERS
VAN WOUDRICHEM TOLVRIJDOM IN GEHEEL HOLLAND, 1358 September 19. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 57. Litt.: Prfschr., blz.
21. 118. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT JAN VAN POLANEN, HEER
VAN DE LEK EN VAN BREDA, AAN LAURENS CLOETSZOON, ALS VERTEGENWOORDIGER VAN
GODEVAERT DE RIJKE, 8½ MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM, IN VRIJEN
EIGENDOM OVER, BEHOUDENS DAT JONKVROUW CREYNEN, WED. VAN GIELYS UTENCAMPE, HAAR
LIJFTOCHT ZAL BEHOUDEN. 1359 Maart 15. Wi Jan van den Campe ende Ghisebrecht Neyse, scepen tot
Woudrichem, oerconden met desen brieve, beseghelt met onsen scghelen, dat her
Jan van Palanen, here van der Lecke ende van Breda, droech op ende ghaf tot
eenen vrien eighendom Laurens Cloetsscme tot Godevaerts Riken behoef neghendalf
merghen lants, gheleghen in den ghericht van Woudrichem, van welken lande
voern. gheleghen sijn viertien hont in die henghemenghe tusschen sinte Jans
altaers lant aen die een side ende Willem Reynerssoens erfnamen lant ende seven
merghen lants, die Willem Wissen waren, aen die ander side, ende seven hont
lants apt Hoghe lant, gheleghen tusschen heren Arnts lant van den Zande ende
Willem Reynerssoens erfnamen lant aen beiden siden, ende twee merghen lants int
vorste Creyenvelt tusschen Willem Botslant aen die een side ende Willem jan
Neudensoens soens lant ende Willem Jacobssoens lant aen die ander side, ende
derdalf merghen lants, gheleghen int efterste Creyenvelt, tusschen Willem
Botslant aen die een side ende Arnt Claessoens lant ende Peter Badeloghensoens
lant aen die ander side, ende eenen halven merghen lants, gheleghen in den
enghe tusschen dghastuus lant van Wcudrichem aen die een side ende onser
Vrouwen altaers lant aen die ander side. Ende hl verteechter na op ende
verhalmeder na op tot Godevaerts Riken behoef, behoudelijc joncfrou Creymen
Gielys wijf was uten Campe hoere lijftochten ende hoers rechts. Voert soe quam
her Jan van Palanen, here van der Lecke ende van Breda, ende ghelovede den
voerghenoemden Laurens Cloetssone, tot Godevaerts Riken behoef, dit voersproken
lant te waren, in allen manieren als men tot Woudrichem erve sculdich is te
waren. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert neghen ende
vijftich, des Vridachs na Suite Gregorijsdach. Met de uithangende
zegels van Jan van den Campe en Gijsbrecht Neyse in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 101. Met transfix d.d. 1359 Maart 28. 119. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAAGT LAURENS CLOETSZOON 8½
MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM EN NADER OMSCHREVEN IN DEN SCHEPENBRIEF
VAN 1359 MAART 15, IN EIGENDOM OVER AAN GODEVAERT DE RIJKE. 1359 Maart 28. Wi Jan van den Campe ende Ghisebrecht Neyse, scepen tot
Woudrichem, oerconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat
Laurens Cloetssone opdroech ende ghaf tot eenen vrien eyghen-dom Godevaert den
Riken dien brief, daer desen brief doersteken is, ende neghendalf merghen
lants, die die brief begrepen heeft. Ende hi verteechter na op ende verhalmeder
na op tot Godeverts Riken behoef voern., behoudelijc joncfrau Creymen Gielys
wijf was van den Campe haere lijftochten ende hoers rechts. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert neghen ende
vijftich, des Donredaechs na onser Vrouwendach annunciatio. Met de uithangende
zegels van Jan van den Canzpe en Gijsbrecht Neyse in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. zor. Getransfigecrd door den brief van 1359 Maart is. 120. IN EEN OPSOMMING VAN DE GOEDEREN, WELKE DE HEER VAN ARKEL
VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND IN LEEN HOUDT, WORDEN O.M. GENOEMD: NEGEN MORGEN LAND
MET EEN HUIS, GELEGEN IN HET GERECHT VAN EMMICHOVEN EN WAARDHUIZEN, WELK LAND
EN HUIS AAN DEN HEER VAN ARKEL WAREN GEKOMEN VAN ZIJN OOM, CLAES VAN ARKEL. 1359 z. d. Gedrukt: Van Mieris, III,
blz. 95. 121. TEN OVERSTAAN VAN WILLEM DIE BORCHGRAVE, RECHTER, EN HEEMRADEN
VAN ALMKERK DRAAGT GHISEBRECHT VAN RODE (VAN RIEDE?) AAN DEN GEMACHTIGDE VAN
DEN HEER VAN ARKEL EEN ONROEREND GOED, DEN GHEERBEEMDT GEHEETEN EN GELEGEN IN
HET GERECHT VAN ALMKERK, IN EIGENDOM OVER. 1361 November 14. Gedrukt (in verkorten
vorm): Codex diplomaticus Neerlandicus, uitg. Hist. Gen. te Utrecht, 2e Serie,
dl. 2, blz. 187. 122. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT DEN POORTERS VAN WOUDRICHEM HET RECHT ZIJN VISCHWATEREN TE BEVISSCHEN,
TEGEN BETALING VAN DEN VIJFDEN PENNING. 1) 1362 Juni 3. Wij Dirc, here van Huerne ende van Althena, maken cond ende
kenlic allen luden, die desen brief sullen sien of horen lezen, dat wij
ghegheven hebben ende gheven onsen poirteren van Woudrichem ende onsen
poirterskinderen gemeenlic op onse visscherien te visschen op horen vijften
penninc, ende dat elc man houden mach een vierendeel van eenre zeghcn ende een
half vlu ende niet meer. In oirconde des briefs soc hebben wij desen brief open
besegelt mit onsen segele. Gegeven int 'are ons Heren MCCCLXII, drie dagen in
Wedemaent. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 248 verso. Litt.: Inleiding, blz.
66; prfschr., blz. 123, 125, 126. 1) Bevestigd door hertog Albrecht op 15 Augustus 1397
(Zie no. 219). 123. HESSELINUS VAN DRONGELEN, ONTVANGER VAN DE ABDIJ VAN ST.
TRUYEN, BEKLAAGT ZICH EROVER, DAT HILLINUS GHIER, BALJUW VAN ALTENA, DEN TIEND
VAN BABILONIENBROEK VERKOCHT AAN WOUTER, NATUURLIJKEN ZOON VAN HEER JOHANNES
VAN DRONGELEN. 1362 Augustus 29. Gedrukt: Ch.
Piot; Cartulaire de l'abbaye de Saint-Trond, I, p. 569. Litt.: Inleiding, blz.
16. 124. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, GEEFT HET HUIS
EN DE HOFSTEDE TE RIJSWIJK, GELEGEN TUSSCHEN DE STEDE ENDE DE MASE IN LEEN AAN
HEER WILLEM VAN RIJSWIJK, NADAT DEZE DIE GOEDEREN AAN DEN HERTOG TEN BEHOEVE
VAN DIENS BROEDER HAD OPGEDRAGEN. 1363 Juni 3. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 149.
125. ALBRECHT VAN
BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, OORKONDT, DAT HIJ DE EDELHOEVE ONDER DUSSEN EN DE
KETELDONCSE HOEVE IN HET LAND VAN ALTENA IN LEEN HEEFT GEGEVEN AAN GHERYT VAN
NEDERVEEN, OMDAT DEZE DOOR MIDDEL VAN EEN EED MET EEDHELPERS BEWEZEN BEEFT, DAT
HIJ DE RECHTE LEENVOLGER IS. DE HERTOG BELOOFT HEM IN HET BEZIT VAN DEZE
GOEDEREN TE ZULLEN HANDHAVEN, TOTDAT HIJ MET BETER RECHT ERUIT GEWONNEN ZAL
WORDEN. 1363 Juni 14. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 149. Litt.: J. Ph. de Monιt
ver Loren, De historische ontwikkeling van de begrippen bezit en eigendom, blz.
516. 126. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKOOPT AAN HEER JAN
VAN HEUKELUM DE HELFT VAN 49 MORGEN LAND TEGEN BETALING VAN HET BEDRAG VAN DE
BEDE, HETWELK DE VROEGERE EIGENAAR, HENDRIK VAN HEUKELUM, AAN DEN HEER WAS
SCHULDIG GEBLEVEN. 1363 November 7. Wi Didderic, here van Hoerne ende van Altena, make cont
ende kenlijc allen denghenen, die desen brief selen sien of horen lesen, dat
wi vercoft hebben metten recht heren jan, here van Hoekelem, die helft van
viertich merghen lants, gheleghen in den ghericht van Slewijc, ende die helft
van neghen merghen lants, gheleghen in den ghericht van Almkerc, die Heynrics
van Hoekelem waren, als voer ons beedc ende vcer ons wittighe scout, die ons
Heynric van Hoekelem voernoemt ende dat voerscr. lant metten recht sculdich
waren. Voert hebben wi gheloeft ende gheloven heren jan, here van Hoekelem
voerss., die helft van den voersprokenen neghen ende viertich merghen lants te
waren ende daerin te houden van anser heerlijcheyt weghen. Ende hierover waren onse manne in den lande van Altena ende
onse scepen van Woudrichem. In kennisse der waerheyt soe hebben wi desen brief
open beseghelt met onsen seghel. Ghegheven int jaer ons Heren dertienhondert
drie ende tsestich, op sinte Willibroerdsdach. Met uithangend zegel
in groene was (geschonden). Oorspr. - Archief
Altena, no. 19. Litt.: Inleiding, blz.
91. 127. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM
VERKLAREN RECHTER EN HEEMRADEN VAN SLEEUWIJK, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN HENDRIK
VAN HEUKELUM, HEER WILLEM VAN RIJSWIJK, BRIEN VAN WEYBORCH EN HENDRIK VAN DEN
ROEVE AAN HEER JAN VAN HEUKELUM HEBBEN OPGEDRAGEN DE HELFT VAN VEERTIG MORGEN
LAND, ONDER SLEEUWIJK GELEGEN. VERVOLGENS BELOOFT HENDRIK VAN HEUKELUM HEER JAN
VAN HEUKELUM GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1363 November 8. Wi Godevaert die Rijke ende Roelof die Taem, scepen tot
Woudrichem, orconden met desen brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat
Reyngout Tielmanssone uren Campe, als richter tot Slewijc, Brien van Weyborch,
Mathijs van Muulwijc, Wouter Boekeleer Peterssone, Maes Ghisebrechtssone ende
Godevaert die Vos, als heemraet tot Slewijc, ane ons brochten, dat si daerover
waren, als richter ende heemraet tot Slewijc, dat Heynric van Hoekelem, her
Willem van Risewijc, ridder, Brien van Weyborch, heemraet voerseid, ende
Heynric van den Roeve opdroeghen heren Jan, here van Hoekelem, die helft van
viertich merghen lants, alsoe alsi gheleghen sijn in den ghericht van Slewijc,
die Gyelijs van Ghellichems waren, ende dat si ute diere helft van den
voersproken viertich merghen lants ghebannet worden ende her jan, here van
Hoekelem voernoemt in, ende dat si daerop verteghen ende verhalmeden daerna op
tot sijnre behoef, als vonnis der heemraet voerss. wisede dat recht was. Voert quam
Heynric van Hoekelem voerss. voer ons, als voer scepen, ende ghelovede den
voerghenoemden heren jan, here van Hoekelem, die helft van den voersproken
viertich merghen lants te waren jaer ende dach, alse men erve sculdich is te
waren binnen vrieheyden, ende alle voerplicht ende alle voercommere af te doen,
behoudeliken der nonnen Claesdochter was van Ghellichem twelf pont tsjaers, die
si hevet op vijf merghen Iants ute desen voersprokenen lande tot hoere
lijftocht. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondcrt drie ende tsestich,
des Woensdaechs na sinte Willibroerdsdach. Met de uithangende
zegels van Godevaert de Rijke en Roelof de Taem in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 102, Litt.: Inleiding, blz.
86; 89; 90; 9z, noot I. 128. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET LAND VAN
ALTENA EEN HANDVEST MET BEPALINGEN BETREFFENDE DE RECHTSPLEGING IN STRAFZAKEN. 1365 Januari 22. Wi Dyderic, heere van Hoerne ende van Altena, doen cont ende
kenlijc allen luden, dat wi ghegheven hebben ende gheven allen onsen luden
ghemeenlijc in den lande van Altena alsulc recht als hierna ghescreven staet,
dat is te wetene: Waer dat zake dat wi of onse baljit of yemant van
onsenweghen yemant aentaelden in den lande van Altena van enighen bru‘eken, die
si teghens ons misdaen mochten hebben, waeraf si roerende waren, dat wi hem
daerof recht. ende vcnnisse doen zouden in den lande van Altena, na den recht
van den lande voerss., binnen den eersten tween maenden naestcomende dat hl
aenghetaelt worde van onsenwcghen. Ende deden wi des niet, so soude hl qwijt
wesen van alsulken brueken daer hl of aenghetaelt waer. Ende waer dat ons
kenlijc noetsaken deden, so souden wi hem recht ende vonnisse doen of doen doen
binnen der derder maent daerna nacstcomende, na den recht van den lande
voerscr., of hl soude qwijt wesen. Voert wacr dat sake dat yemant aenghctaelt wordc van
onsenweghen ende hem verborgen conde mit goeden borghen, dat den mannen van den
lande voerscr. dochte, dat hl wael ende zekerlijc verborcht waer, daermede
soude sijn lijf ende sijn goet verborcht sijr. ende die en soude men in gheenre
helden doen ende nerghent viteren buten den lande van Altena. Ende die hem niet
verborgen en conde, dien moegen wi in helden doen binnen den lande van Altena,
ende doen hem recht ende vonnisse in alsulker manyeren als voorscr. is. Voert hebben wi gheloeft ende gheloven voer ons ende voer
onsc nacomelinge, in goeden trouwen, den luden in den lande van flltena
ghemeenlijc, alle dese voerscr. punten ende vorwaerden te houden ende nerghent
daerteghen te doen. In kennisse der waerheyt so hebben wi desen brief open
beseghclt mit onsen zeghel. Gegheven int jaer ons Heren dusent driehondert vijf
ende tsestich, des anderen daghes na sinte Angnietendach. Afsch., - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 11 verso. Litt.: Inleiding, blz.
17, 37. 129. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET LAND VAN
ALTENA EEN HANDVEST MET BETREKKING TOT DE VOOGDIJ 1). 1365 Januari 24. Wi Didderic, heer van Haerne ende van Altena, maken cont
ende kenlijc allen luden, dat wij ghegheven heb[ben ende gheven] allen den
luden ghemeynlijc in den lande van Althena alsulc recht als hierna bescreven
staet, dat is te weten: Van [allen on]mondighen kinderen, die binnen twelf jaren
sijn, dat hore recht voecht penninghen ende ponden sal alle hoer tilbaer
[have], ende hore scout ende onscout rekenen sal, binnen den naesten ses weken,
als den voecht die voghedye verscenen is, bi [den richter] ende bi den heemraet
van binnen bans, daer die onmonc‘ighe kinder wonechtich sijn. Ende wes dat hem
boven hare scout bleve, dat sa1 hoer voecht be]egghen binnen den lande van
Altena op twiscatten erve, bij des heemraets prisinghe van binnen bans, daer
dat erve gheleghen is, binnen den iersten halven jaer. Ende waert dat hl des
niet en dcde, alsoe dicke als hl hoer goet aenvinghc, dat sonde wesen op die
hoechste boete van drie marke. Ende daeraf sal die voecht die jaerscaren bruken
tot sijnre nutscap ende die kindere houden ende hoer noedorft gheven. Ende tot
haren mondighen daghen soe sal se haer voecht weder setten op hoer erve ende op
hoer goet sonder scout. Ende waert des sake dat haer recht voecht der voghedyen
afghinghe of dat si ghenen rechten voecht en hadden, soe moghe wi se
vervoechden in allen manieren al., voerscreven is. Voert soe hebben wi gheloeft
ende gheloven voor ons ende voer ons nacomelinghen, in goeden trouwen, alle
dese voerscr. punten ende voerwaerden te houden ende daer nerghent teghen te
doen. In kennisse der waerheit soc hebben wi desen brief open
beseghelt met onsen seghelen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert
vive ende tsestich, op sinte Pauwelsavont conversio. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 13 Afschrift: Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol, 12 Litt.: Inleiding, blz.
17, 37. 1) Het tusschen [ ] geplaatste is in het
oorspronkelijk onleesbaar en aangevuld naar het afschrift. 130. DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART DE
BESLISSING VAN HET GESCHIL, HETWELK HIJ MET DEN ABT EN HET CONVENT VAN ST.
TRUYEN HEEFT OVER EEN TIEND IN BABILONIENBROEK IN HET LAND VAN ALTENA, OVER TE
LATEN AAN ZIJN OOM DIEDERIK VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ EN CRANENBURCH, AAN
WIENS SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK HIJ BELOOFT ZICH TE ZULLEN HOUDEN. 1365 Maart 5 Gedrukt: Ch. Piot,
Cartulaire de l'abbaye de Saint-Trond, I, p. 598 Litt.: Inleiding, blz.
16. 131. DIEDERIK, HEER VAN PERWEZ, CRANENBURCH EN HERLAER, DOET, NA
EEN WAARHEIDSONDERZOEK, UITSPRAAK IN HET GESCHIL OVER EEN TIEND TE
BABILONIENBROEK, TUSSCHEN DEN HEER VAN ALTENA EN DEN ABT EN HET CONVENT VAN ST.
TRUYEN, EN WIJST DEN TIEND AAN LAATSTGENOEMDEN TOE. HIJ BEHOUDT ZICH VOOR DE
UITSPRAAK OVER DE VRAAG, AAN WIE VAN BEIDE PARTIJEN DE OPBRENGSTEN VAN DEN
TIEND OVER DE LAATSTE DRIE JAREN, WELKE OPBRENGSTEN TEN ONRECHTE DOOR OF
VANWEGE DEN HEER VAN ALTENA ZIJN GEIND, UITEINDELIJK ZULLEN TEN GOEDE KOMEN. 1365 Maart 9. Gedrukt: Ch. Piot,
Cartulaire de l'abbaye de Saint-Trond, I, p. 599 Litt.: Inleiding, blz.
16. 132. DIEDERIK LOEF VAN HORNE VERKLAART TER ZAKE VAN ALLE
KLACHTEN, WELKE HERTOG ALBRECHT OVER HEM HEEFT, "GEBLEVEN" TE ZIJN
AAN HERTOG ALBRECHT EN ZIJN GEMALIN, TEN EINDE DAAROVER EEN "ZEGGEN"
UIT TE SPREKEN, HETWELK HIJ BELOOFT TE ZULLEN HOUDEN. 1368 Februari 25. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. 383. Litt.: Inleiding, blz.
I6. 133. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, EN ZIJN GEMALIN
DOEN UITSPRAAK OVER DIEDERIK LOEF VAN HORNE. DE TOLHEFFING TE WOUDRICHEM IS
ZONDER RECHT GESCHIED. DE OPBRENGST VAN DE BEDEN, WELKE DIEDERIK LOEF MET
GEWELD VAN WAPENEN IN HET LAND VAN ALTENA GEVORDERD HEEFT, ZAL ONDER 'S GRAVEN
BALJUW MOETEN WORDEN GEDEPONEERD. ALBRECHT ZAL NADER MET ZIJN RAAD BESLISSEN,
WAT MET DIT GELD ZAL MOETEN GEBEUREN. DIEDERIK LOEF HEEFT ZIJN RECHTEN OP
WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA VERBEURD, DOORDAT HIJ NIET DE DIENSTEN HEEFT
BEWEZEN, WELKE HERTOG ALBRECHT VAN HEM HAD GEVORDERD. HIJ ZAL DOOR EEN
ONSCHULDSEED MOGEN BEWIJZEN, DAT HIJ NIET WIST, DAT DE DOOR HEM IN BRAND
GESTOKEN GOEDEREN VAN DEN HEER VAN ARKEL, VAN DE GRAFELIJKHEID VAN HOLLAND IN
LEEN WERDEN GEHOUDEN. VOORTS ZAL HIJ DE INWONERS VAN ALTENA MOETEN ONTSLAAN VAN
DEN AAN HEM GEZWOREN EED, DAAR NIET HIJ, MAAR ZIJNS BROEDERS ZOON, DE
RECHTMATIGE HEER VAN ALTENA WAS. DE INWONERS VAN ALTENA ZULLEN AAN DE LOMBARDEN
MOETEN TERUGBETALEN HETGEEN ZIJ VAN HEN GELEEND HEBBEN. HEEFT DIEDERIK LOEF HUN
ECHTER DIT GELEENDE GELD AFGENOMEN, DAN ZAL HIJ HET AAN DE LOMBARDEN MOETEN
TERUG BETALEN. DE BENDEN VAN DIEDERIK LOEF HEBBEN EEN AANTAL SOLDATEN VAN
HERTOG ALBRECHT GEVANGEN GENOMEN, TOEN DEZE TEGEN EDINGEN OPTROK. DIEDERIK LOEF
ZAL DEZE GEVANGENEN AAN DEN HERTOG MOETEN UITLEVEREN VOOR I6 APRIL, OF, BIJ
GEBREKE DAARVAN, 2000 MOTTOENEN MOETEN BETALEN. HIJ ZAL AAN VASTRAAD VAN
GIESSEN MOETEN BETALEN HETGEEN HIJ AAN DEZEN NOG SCHULDIG IS. OVER DE KLACHTEN,
DOOR VERSCHEIDENE PARTICULIEREN GEDAAN, ZAL DE HERTOG LATER UITSPRAAK DOEN.
DIEDERIK LOEF ZAL ZEKERHEID MOETEN STELLEN, DAT HIJ ZIJN VERPLICHTINGEN UIT
DEZE UITSPRAAK ZAL NAKOMEN. HIJ ZAL MIDDELBURG NIET MOGEN VERLATEN, VOORDAT HIJ
DEZE ZEKERHEID GESTELD HEEFT. 1368 Maart 28. Dit is mijns heren, hertoghe Aelbrechts, segghen ende mijne
vrouwen der hertoghinnen, also alse hair Dirc Loef van Huerne aen hun ghebleven
is mit sinen open brieven, van alzulken punten ende croenen, alse mijn here die
hertoghe heren Dirc of besculticht heeft tot desen daghe toe. Eerst, want mijn here vindt, dat sinen ouderen die stroem
van Hollant toe den stroem toe van Ghelreland toebehoirt ende men die
graeflicheit van Hollant houdt van den Keyser, soe ne mach die KeVser dat lien
niet bezwaren, noch tolne daerin legghen buten consente des graven van Hollant.
Aldus seide mijn here, dat hair Dirc Loef die tolne, die hij te Woudrichem
leghet, mit onrechte upgheheven heeft ende gheno‘nen. Ende want alle tolne, die
up den stroem gheleyt worden, mijnen heren billicker toebehoeren dan yemand
anders, so seyde mijn here ende mijn vrouwe die tolne an hun te bliven, ter
tijt toe dat ment hun mit enen beteren besceyde bewijst ende aenghebracht wort,
so dats mijnen heere ende sijnen rade ghenoecht. Item van de bede, die hair Dirc den luden van Altena of
ghereden heeft ghewapender hand, ende die lude veel croent hebben, dat sij hun
mit dwanghe of ghenomen is, ende daer hair Dircs boden mijnen here of loveden,
dat alsulc gheld alse ontfaen was, onder mijns heren bal ju soude leydt worden,
ende dat andere den luden bliven solide, des niet gheschiet en es, so is mijns
heren segghen ende mijnre vrouwen, (lat hij alle dat hij dairof ontfaen heeft,
noch onder mijns heren balju bringhen sal twuschen nu ende sinte Jansdach te
middesomer in den jare achte ende tsestich, om mijnen here dairof te ordinieren
dat him ende sinen rade bescheydelic duncken sal. Item van den dienste, die de heren van Altena mijnen heren
sculdich zijn te doen, jof dat verliesen, ende hair Dirc toe vermaent.was van
mijnen here, hertoghe Aelbrecht, ende him hair Dirc of ontsculdichtde ende dies
diensts niet en dede, so seyt mijn here ende mijn vrcuwe, dat hij dairmede verboirt
heeft alle recht, dat hij heeft an den landen van Woudrichem ende van Altena,
alsc die verbandbrieve houden. Item van den brande, die hij dede uut mijns heren lande
end,- an mijns heren eyghen, dat die here van Arkel van mijnen here houdt, des
hij an mijnen here ghebleven is, is mijns heren segghen ende mijnre vrouwen,
dat hij him ontschuldighen zal met sinen eede, dat hij niet en wiste, dat men
dat van mijnen here helt, dat hij baernde; ende hadde hijt gheweten, dat hijs
niet ghedaen en hadde. Ende en woude hij des niet doen, so zal hijt beteren tot
mijns heren wille. Item van den eede, die hij van den luden van Altena ghenomen
heeft ende den briefven dairup, alse dat sij him voir here houden zellen, is
mijns heren segghen ende mijnre vrouwen: wanter een recht oer is van Huerne,
alse zijns broder soen, ende hij mids dien ghien recht here billic dair of
wesen en mach, also langhe alse die oer levet, dat hij den luden dies eeds
verdraghen ende quite schelden zal ende hun hoir brieve weder ghcven, die hij heeft
van dien stucken, ende sekeren ende loven, dat hij him mit dien eede ende
brieven nymmermeer behelpen en sal. Item van dien ghelde, dat hair Dirc van Huerne den luden van
Altena afghenomen scude hebben ende die lumberdens weder anderwerve heyschen,
'of ycmand van horen weghen, so is mijns heren segghen ende mijnre vrouwen, dat
die lude sculdich zijn te betaelne ende betalen zullen elc also veel alse die
lumberde kenlike maken moghen, dat die lude hoeftghelds eerst van hun gheleent
hebben, ende niet meer. Ende so wat hair Dirc van den Iuden ontfaen heeft van desen
ghelde rorende, van also veel sel hij elken man, dair hijt of ontfaen heeft,
ontheffen tueghen die lumberde voirss. Ende van dien en sullen die lumberde die
lude niet moeyen moghen, noch enghien here van Woudrichem jof van Altena en sal
hun vorder recht af doen. Item van den luden, die sine soudeniers ende sijn
gheselscap, dair hij hoeftman was, venghen in mijns heren reyse ende oerloghe
van Adinghem, die mijns heren waeren na der voirwerde, wairt zij dienden up
mijns heren ghewin ende verlies, die wilke mijne here gheheyscht heeft ende him
hair Dirc niet ghelevert en hevet, so is mijns heren segghen ende mijne
vrouwen, dat hij mijnen here dairvoir gheven zal tweedusent mott(oenen), of die
vanghen te leveren twuschen dit ende beloken Paeschen. Ende wat vanghen hij
mijnen here levere hierenbinnen, die sal him mijn here of corten vair also veel
als zij ghescadt worden. Item van Vastrate van Ghiesen, dien hij niet voldaen en
heeft, alse mijns heren segghen was, so seydt mijn here ende mijne vrouwe, dat
hij him voldoen zal, na alle dat mijns heren segghen inhoudt, so wat Vastraet
dairof noch ghebreect van der scoude ende brieven, die Vastraet hevet, alse van
der helft alse mijns heren segghen inhoudt. Item van alrehande punte ende claghen, die mijnen here
gheclaghet zijn ende overghegheven van alrcnande singhularen luden, sal mijn
here om doen besien om dat ghestant ende om twair; ende dairentenden houtet
mijn here an him, te sinen segghen ende verclaren. Item is mijns heren zegghen ende mijnre vrouwen, dat hair
Dirc van Huerne gheloven ende sekeren sal an mijns heren handt bij sinre eeren,
eede, trouwen ende sekerheit, uuter stede van Middelburch niet te sceyden, noch
te varen, vair dier tijt, dat hij mijnen here alsulke sekerhede ende vestichede
ghedaen heeft, dit segghen in al ende in deel te houden ende te voldoen, so
dats mijnen here ende sinen rade ghenoecht. Ende ware dat sake dat hierin enich gheschil jof twivcl
vyele in alle jof in deel, dat houden wij tot onsen verclaren. Ende want wij,
hertoghe ende hertoghinne vairss., dit segghen gheseydt hebben bij der macht,
die wij hebben mitten brieven, die ons hair Dirc voirss. ghegheven heeft ende
ghelevert onse segghen te houden, so hebben wij in kennisse van dien dit
segghen ende desen brief beseghelt mit onsen seghelen. Ende hierover waren onse
lieve ende ghetrouwe rade, die here van Arkel, die here van Putte, hair Florens
van Bersel, hair Daniel van der Marwede, hair Gherart van der Maelstede, hair Aernout
van Cruninghen, hair Vrancke van Borsel, hair Boudijn van Remerswael, die here
van Haemsteden. Dit was gheseyt ende ghedaen in Middelburch, des Dynxdaghes na
onser Vrouwendach annuncitionis, int jair ons Heren MCCC seven ende tsestich. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. 383. Onder het afschrift is
aangeteekend: Ghecollacioneert jegens zijnen originaelen, bezegelt mit twee
groene uuythangende zegelen. Is bevonden accorderende van woorde te woorde. Bij
mij, Buys. Litt.: Inleiding, blz.
16; prfschr., blz. 21, 29. 134. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, EN ZIJN GEMALIN DOEN
NADER UITSPRAAK OVER DIEDERIK LOEF VAN HORNE. DEZE ZAL IN EEN OPEN BRIEF MOETEN
VERKLAREN, DAT HIJ AFZIET VAN DEN DAGELIJKSCHEN TOL TE WOUDRICHEM EN DAT HIJ
ERKENT, DIEN TOL ZONDER RECHT TE HEBBEN GEHEVEN. SLECHTS DEN MARKTTOL ZULLEN HIJ
EN ZIJN OPVOLGERS MOGEN BEHOUDEN. HIJ ZAL VOORTS BIJ OPEN BRIEF MOETEN
ERKENNEN, ALS VOOGD VERPLICHT TE ZIJN AAN DEN HERTOG DE DIENSTEN TE BEWIJZEN, WAARTOE
DE HEER VAN ALTENA KRACHTENS DE LEENBRIEVEN GEHOUDEN IS, EN DAT HIJ TEVOREN TEN
ONRECHTE DE VAN HEM GEVORDERDE DIENSTEN GEWEIGERD HAD. ZIJN ONDERDANEN ZULLEN
AAN DE LOMBARDEN MOETEN BETALEN, HETGEEN ZIJ DEZEN SCHULDIG WAREN OP HET
OOGENBLIK, DAT DIEDERIK LOEF HUN VERBOOD TE BETALEN. DE RENTE, WELKE VAN DAT
OOGENBLIK AF VERSCHULDIGD IS, ZULLEN ZIJ NIET BEHOEVEN TE BETALEN. DIEDERIK LOEF
ZAL ZEKERHEID MOETEN STELLEN VOOR DE 2000 MOTTOENEN, DIE HIJ AAN DEN HERTOG ZAL
MOETEN BETALEN. OOK VOOR HETGEEN HIJ AAN VASTRAAD VAN GIESSEN SCHULDIG IS, ZAL
HIJ ZEKERHEID MOETEN STELLEN. WANNEER DIEDERIK LOEF DE UITSPRAAK IN ALLE
OPZICHTEN NAKOMT, ZAL HIJ, TOT WEDEROPZEGGENS, IN HET GENOT MOGEN BLIJVEN VAN
ALLE INKOMSTEN UIT WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA. DE HERTOG ZAL ER
AMBTENAREN AANSTELLEN, DIE DE NETTO OPBRENGSTEN AAN DIEDERIK LOEF ZULLEN UITKEEREN. 1368 April 2 . Aelbrecht, bij Gods ghenade hertoghe in Beyeren, palensgrave
bij den Rijn, ruwaert van Henegouwen, van Hollandt, van Zeeland ende van
Vriesland, ende Margriete, bij der zelver ghenaden hertoghinne van Beyeren,
palensgravinne bij den Rijn, doen cond allen luden, dat wij alsulc zegghen alse
wij gheseit hebben over heren Dirc Loef van Huerne, bij der macht, die hij ons
ghegheven hadde met sinen open brieve, bezegelt mit zijnen zeghele ende mit
zeghelen ons l‘eves neven, heren Jans van Bloys, here van Schoenhoven ende van
der Goude, des heren van Brcderode ende heren Philps van Polanen, alse orcande,
daer hijs mede an ons ghebleven was van allen punten, daer wine af besculdicht
hadden, te dien daghe toe, verclaret hebben ende verclaren mit desen brieve bij
der macht van enen punte, dat in onsen zegghen staet, alse dat wij onsen
verclaren belden, waer dat enich stoet jof ghescil jof twivel viele. In den eersten, van den punte van der tolne te Woudrichem,
zel her Dirc mit zine open brieve quite scelden die tolne, die tot Woudrichem
leget, ende loven, dat hij daeran nimmermacls heischcn noch talen en zal, noch
negh‘emant van zijnre weghen. Ende dat hij bekent, dat hijse mit onrechte
voertijts ontfaen hevet te desen daghe toe, macr die heren van Huerne ende here
Dirc, also langhe als hij in der bruceRrare van den goede ende lande van Altena
wesen zel, zellen behouden ende hebben de rechte maercttolne, also alse zij
plaghen te wesen bij ouden tijden, eer de Keyser sine brieve ghaf van der tolne
scadelickc te nemen. Item van der bede, die haer Dirc onder onsen baelju brenghen
zoude voer sinte Jans dach int jare achtendetsestich, verclaren wij, dat hij
dacr af onbelast ze1 wcsen tot enre maent toe na onsen vermanen, solider
arghelist. Item van den punte van den dienste is onse verclaren, dat
haer Dirc ons sinen brief -heven zcl, dat hij alse voecht ons dien dienst
bekent schuldich te wesen, zoe wele tjt hijs vermaent wort dien dienst te
doene, alse de verbande begrijpen; ende dat lij voertijts ons weygherde te
doenc, dat dat was bij wanen weten ende mit onrechte. Item up dat punt van den brande is onse verclaren, dat hij'
sine onscoude daeraf doen zel, sonder vertrec, als hijs van ons vermaent wort,
na dier tijt dat ons de here van Arckel betoent hevet, dat men dat van ons
helt, daer hij den brand an dede. Item van den punte van den eede, die him de lude van
Woudrichem ende van den lande van Altena ghezworen hebben, is onse verclaren,
dat hij dat doen zcl sonder vertrec, alst zegghen inhout. Item van den punte van den luden, die den lumberden sculdich
waren, is onse verclaren, dat sij den lumberden, lof demghenen, dies machtich
is tontfane van der lumberden weghen, betalen zellen also vele also de scoude
ende de vorwerde beloept lof upgedragen was ter tijt toe, dat hun haer Dirc
verboet den lumberden te betalen, wantet tot dier tilt toe stont bij hoers
zelves vorwerde, wille jof verzumenisse, maar wattet daerna upghelopen ware,
daer en zellen zij niet af gheven. Ende so wat haer Dirc van desen stucken
ontfacn hevet, voer lof na, dat zel hij den Inden af doen corten, diet him
gheghevcn hebben. Item zel ons her Dirc kenlihe zekerhedc doen voer de
t.wedusent mottoene van den ghevanghen te betalen tot enen termijn, dien wij
daertoe zetten zellen. Item zal hij Vastrade van Ghiesen aisulcke zekerheide doen,
dats ons ghenocht, voer dat -helt dat him noch ghebrect na onsen zegghen, te
betalen tot sulcken termine als wij ordineren zellen. Ende van der ander
helfte, daer wij noch niet af verclaert en hebben, zel haer Dirc doen, alsc wij
noch zegghen zellen. Item van den goede ende lande van Woudrichem ende van
Altena, daer wij gheseit hebben dattet verboert is ende an ons ghehouden hebben,
so verclaren wij: also verre alse haer Dirc voldoet alle stucken, alse zij voer
verclaert zijn, den anderen punten van den zegghen, die niet verclaert en zijn
in hore macht blivende, so verclaren wij, dat haer Dirc van Huerne bij gracien,
niet van rechte, hebben ende ghebruken zel alle der renten ende der vervalle,
die mit rechte ende mit vonnisse verscinen zellen in den lande van Woudrichem
ende van Altena, sonder iemand te belasten )of te bezwaren boven rechte ende
vonnisse. Ende dat haer Dirc in der bruicwaer daeraf bliven zel, dat zel
ghedueren tot onsen wederzegghen ende dat zel hij bekennen mit sinen open
bricve, dien hij ons dacraf gheven zel. Ende wij zellen in der stede ende lande
van Woudrichem ende van Altena ambochtsluden zetten van onser hant, die die
ambechtc bedriven ende bewaren zellen om redelicke wedden. Ende die ambt- luden zellen rekenen voer heren Dirc ende zellen him
uytreiken so wat daer af coemt boven den wedden ende boven dien datter van
rechte sculdich is u(te) te gane, durende totte onsen wederzegghen. Maer die
daghelics tolne zel bliven an ons, alse voerscreven es. Ende ghevielc hierin jof in den zegghen namaels enich twivel
jof glaescil, dat houden wij an ons ende tot onsen verclaren. Ende omdat wij
willen, dat onse eerste zegghen m‘t desen verclaren ghecorrigiert ende
verwandelt zij, ende dese punten voerscreven also stade ende vaste bliven, als
jof wijse mit onsen eersten zegghen gheseit hadden, so hebben wij in kennisse
van dien desen brief open ghezeghelt mit onsen zeghelen. Ghedaen ende ghegheven
in Middelborch, up der Palmenzonnendach int jare ons Heren dusent dr‘ehondcrt
zeven ende tsestich. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. .383. Onder het afschrift is
aangeteekend: Ghecollacioneert jegens de originaele, uuythangende bezegelt mit
twee zegelen in dobble steerte. Accordeert van woorde te woorde. Bij mij, Buys. Ander afschrift:
Archief Altena, no. 37. Litt.: Prfschr., blz. 21, 29. 135. DIEDERIK LOEF VAN HORNE LEGT VERSCHEIDENE VERKLARINGEN EN
BELOFTEN AF, TER VOLDOENING AAN HET "ZEGGEN" VAN HERTOG ALBRECHT VAN
BEIEREN EN ZIJN GEMALIN. ALS VOOGD DOET HIJ AFSTAND VAN DEN DAGELIJKSCHEN TOL
TE WOUDHICHEM EN ERKENT HIJ, DIEN TOL ZONDER HECHT TE HEBBEN GEHEVEN. HIJ
ERKENT, ALS VOOGD AAN DEN GRAAF VAN HOLLAND DE DIENSTEN SCHULDIG TE ZIJN,
WAARTOE ZIJN VOORVADEREN JEGENS DEN GRAAF VAN CLEVE GEHOUDEN WAREN. HEEFT HIJ
DIE DIENSTEN OOIT GEWEIGERD, DAN IS ZULKS TEN ONRECHTE GESCHIED. WANNEER DE
HEER VAN ARKEL AANTOONT, DAT HIJ DE DOOR DIEDERIK LOEF IN BRAND GESTOKEN HUIZEN
IN LEEN HIELD VAN DE GRAFELIJKHEID VAN HOLLAND, DAN ZAL, HIJ, DIEDERIK LOEF,
DAT BETEREN OF DOOR EEN ONSCHULDSEED BEWIJZEN, DAT HIJ NIET WIST, DAT DIE
HUIZEN VAN DE GRAFELIJKHEID IN LEEN WERDEN GEHOUDEN, EN DAT, ALS HIJ DAT WEL
HAD GEWETEN, HIJ ZE NIET IN BRAND ZOU HEBBEN GESTOKEN. DE INWONERS VAN
WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA ONTSLAAT HIJ VAN DEN AAN HEM GEZWOREN EED. HIJ
ZAL AAN DEN HERTOG 2000 MOTTOENEN SCHADEVERGOEDING BETALEN, WEGENS HET
GEVANGEN NEMEN VAN EEN AANTAL SOLDATEN VOOR EDINGEN, EN VOOR DAT BEDRAG
ZEKERHEID STELLEN. HIJ BELOOFT AAN VASTRAAD VAN GIESSEN 1TE ZULLEN VOLDOEN
HETGEEN HIJ AAN DEZEN NOG SCHULDIG IS. HIJ ERKENT ZIJN RECHTEN OP WOUDRICHEM
EN HET LAND VAN ALTENA VERBEURD TE HEBBEN, DOORDAT HIJ DE VAN HEM GEVORDERDE
DIENSTEN NIET AAN DEN HERTOG HEEFT BEWEZEN. HIJ ZAL DEN HERTOG IN HET BEZIT
STELLEN VAN DE HEERLIJKHEID VOOR DEN TIJD, DAT ZIJN VOOGDIJ NOG VOORTDUURT. HET
IS EEN GUNST, DAT HIJ TOT WEDEROPZEGGING IN HET GENOT VAN DE NETTOINKOMSTEN GELATEN
WORDT. 1368 Mei 28. Allen denghenen, die desen brief zullen zien of horen lezen,
doe ic, Dirc Loef van Huerne cond ende kenlic, dat ic eens segghens ghebleven
was an mijnen lieven ende gheduchten here, herteghc Aelbrechte van Beyeren,
ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van Vrieslant, ende
mijnre vrouwen, der hertoginnen, van allen zaeken ende punten, die ic, alse
Dirc Loef, of alse voecht ende mombaer mijns lieve neven van Huerne jeghens
mijnen here ende mijnen vrouwen vorss. of hore heerlicheit ghebreket mochtv
hebben, of die mijn here ende mijn vrouwe up mij ghetoecht hadden tot den daghe
toe des blivens, ghelikerwijs dat mijn brief inhout dien ic mijnen here ende
mijne vrouwen vorscr, daeraf over gaf onder mijnen zeghele ende onder zeghele
heren Jans van Blois, des heren van Brcderode, ende heren Phillips van
Pollanen, alse ghetuge. Ende ii;ant ie in dien brieve ghelovet hebbc bij mijne
trouwen ende eeren te houden ende te voldoen alsulc segghen, als mijn
voernoemde ghec‘uchte here ende vrouwe daerof segghen soude, die welke hoer
segghen gheseit hebben ende dacrin alrande punte ghezeghet hebben, die ic loven
soude te houden ende te voldoen met mijnen openen brieve, soc love ic ende
zekere bij mijne zekerheit, trouwen ende eerc ende bekenne alsulcke punte, alse
hierna ghescreven staen. In den eersten, soe sceldic, alse voecht, quite tot mijns
heren behoef vorss. die tolne, die ic daghelix tote Woudrichem plach up te
boeren ende te nemen, ende love daeran nymmermeer te eyschen, noch te antalen,
noch mijns heren tolne daeromme of daeran te deercn of te hinderen, noch
nyemant van mijne weghen. Ende helle end2 bekenne, dat ic dien daghelixen tol
met onrechte daer gheleghet ende upgheboert hebbe te desen daghe toe,
behoudelic mij, also lange als ie voghet bin mijns neven vorseit, ende daerna den
rechten ore van Huerne ende van Altena, den marctolne, als men dien te nemen
plach, eer des Keysers brieven van den daghelixen tol ghegheven waren. Voert ghelie ic ende bekenne, alse voecht, mijnen here
vorss. of den rechten grave van Hollant sculdich te wesen alsulken dienst, als
mijne vorvorder den grave van Cleve ghelovet hadden ende mijn here met openen
brieven of met uutscriften onder des graven zeghel van Cleve bewijsen mach, in
allen manieren alse die brieve begrijpen. Ende bekenne: is dat sake dat ic hem
dien dienst tot enigher tijt ghewcighert hebbe, dat helft gheweest bij wanen
weten ende met onrechte. Voert ghelovic mijnen here vorss., dat soe wanneer die here
van Arkel kenlic maect, dat hij dat van mijnen here houdende was, daer ic of
mijnen helpen brand an daden vor den huuse te Gorinchem, soe lovic mijnen here
dat te beteren of mij te ontsculdighen met mijnen eede, dat ic niet en wiste,
dat ment van hem helt; ende haddict gheweten, datics niet ghedaen en hadde. Voert sce sceldic quite ende vrij alle de lude van
Woudrichem ende van den lande van Altena van allen eeden ende beloeften, die
zij mij ghedaen hebben, met monde of met brieven, als dat zij mij vor rechte
here van Woudrichem ende van den lande van Altena houden souden ter tijt toe
dat ick met rechte uut ghewonnen worde. Voert ghelove ic mijnen here vorss. te betalen tot eenen
termijne, die mijn here daerof ordineren sel, vor die ghevanghen, die mijn
ghesinde venghen voer Adinghem, twee dusint mottone ende hem daer alsulke
bcloefte ende zekerheit vor te doene dats hem ghenoecht. Vort sce ghelovic Vastrade van Ghiesen te voldoen ende te
betalen so wes hem aen mij ghebrekct na sinen brieven boven seshondert
mottonen, die ic hem betaelt hebbe van der helften van dien, dat die brieve
begrijpen, also alse mijn here vorss. sijn segghen daerof gheseit helft, alsoc
dats mijnen here ghenoecht. Voert want ic mijnen here vorss. niet te dienste en quam
alse hij mij vermaende ende ic hem schuldich was te doene na den beloeften, die
mijne vorvorders den grave van Cleve vortijts verbonden waren te doen, dacr dat
ander punt vorscr. mensie of macet, ende ie daermede vervallen was van allen
rechte, die ic hadde tote goede ende lande van Woudrichem ende van Altena, soe
bekenne (ic), dat 1) mijne her, vorss, daerin setten sel sinen ambochtluden,
bailluwen ende castellainen, rentemeesters ende rechters, ghelikerwijs als ic plach
te doene, also langhe als den tijt van mijnre voechdien duren sal. Ende hij
hevet mij ghegheven van gracien, ende niet van rechte, dat ic hebben ende
ghebruken sal alle der renten ende vervalle, die met rechte ende mit vonnisse
verscinen zullen in der stede ende lande van Woudrichem ende van Altena, binnen
der tijt dat mijne voechdie duren sal, twelke duren sal tot mijns heren
wedersegghen. Ende dien hijt bevelen sel, daer en sel ic niet jeghen doen ruit
rade, noch met dade, noch niemant van mijnen weghen, bij mijne trouwen ende zekerheit.
Ende die ambochtluden, die mijn here in den lande setten sal, die zullen daerof
hebben uuten renten ende vervalle redelicke wedden ende mij van horen ambochten
rekenynghe doen ende uutreiken soe wes daer of compt boven dien, datter met
rechte uut gaen sel. Ende daer en boven en sel ic hem niet eysken. Oec en
zullen die ambochtlude nyemant bedrucken, noch niet af nemen, dan met rechte
ende met vonnisse ende van rechten renten ende na den lantrechte verscinen sal;
ende niet meer en sel ic eysken, noch mij bewinden van den goeden ende landen
vorscr. Ende ommedat mijn lieven here ende vrouwe vorss. de punte
vorss. over mij gheseit hebben bij crachte van alsulken bliven als ic aen hem
ghebleven was, ende van zulken brieven als ic hem daeraf ghegheven hebbe, alse
vorscr. is, soe hebbic ghelovet ende love bij mijne trouwen, eeren ende
zekerheit, alle dese vorscr. punte wel trouwelic ende wittelick te houden ende
te voldoen ende daer jeghens nymmermeer te commen, noch mij der slote des lants
noch der steden varss. niet meer te bewinden dan voer verclaert is, noch
niemant van mijne weghen, tenware dat mij mijn heere vorss, bij gracien meer
ontrumen woude. Ende waer dat ic daer jegens dede, in allen of in deele, soe
kennic mij selven zekerhcitlocs, trouwcloes ende eereloes vor allen goeden
luden. In orconde van allen desen hebbic desen brief bezeghelt met
mijnen zeghel. Ende omme die meer zekerheit so hebbic ghebeden den abt van
Middelburch, heren Phillips van Pollanen, heren Vranke van Borsele, heren Huge
Bloc ende Gheraide van Borsele, dat zij dit met mij bezeghelen willen alse
orconden. Ende wij, abt van Middelburch, here Phillips van Polanen,
here Vranke van Borsele, here Huge Bloc, ridder, ende Gherart van Barsele,
knape vornoemt, hebben omme bede wille ende versoecs heren Dirc Loefs van
Huerne vorss., alse tughe desen brief met hem bezeghelt met onsen zeghele. Ghegheven in Middelburch,
achte ende twintich daghe in Meye, int jaer ons Heren MCCC achte ende tsestich. Afschr. - Algemeen
rijksarchief 's-Gravenhage, Handschriften, 3e afd., no. 383. Onder het afschrift is
aangeteekend: Ghecollationeert jegens zijnen originaelen, uuythangende bezegelt
met zes groene zegelen. Accordeert van woorde te woorde. Bij mij, Buys. 1)
De tekst heeft hier het woord ic ingevoegd, hetwelk voor dat ontbreekt. 136. JAN VAN ARKEL, BISSCHOP VAN LUIK EN GRAAF VAN LOON, DIEDERIK
VAN HORNE, HEER VAN PERWEZ EN DUFFEL, JAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN VAN
BREDA, EN JAN, HEER VAN PETERSHEM, BESLISSEN DE ERFENISGESCHILLEN TUSSCHEN
DIEDERIK LOEF VAN HORNE EN ZIJN BROEDER ARNOUD EENERZIJDS EN WILLEM (VI) VAN
HORNE ANDERZIJDS. DE HEERLIJKHEDEN HERSTAL, HEEZE EN LEENDE, MONTCORNET EN
BEAUCIGNIES ZULLEN AAN DIEDERIK LOEF EN ARNOUD KOMEN. DIEDERIK LOEF ZAL HET
HUIS LOEVESTEIN HEBBEN ONDER ENKELE BEPERKENDE BEPALINGEN. WILLEM VAN HORNE
KRIJGT DE HEERLIJKHEDEN HORNE, WEERT, WESSENI, CORTESSEM EN ALTENA, BENEVENS
HET MONNIKENLAND. 1368 October 31. Gedrukt:
Felix-Victor Goethals, Dictionnaire genealogique et heraldique des familles
nobles du royaume de Belgique, III, 1850, blz. 219-222. Litt.: Inleiding, blz.
16. 137. DIEDERIK LOEF VAN HORNE, HEER VAN
HERSTAL, MONTCORNET EN HEEZE, BELOOFT ZICH TE ZULLEN HOUDEN AAN DE
SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK VAN 1368 OCTOBER 31. 1369 Februari 20. Gedrukt: Als boven,
blz. 222. Litt.: Inleiding, blz.
16. 138. DIEDERIK LOEF VAN HORNE EN ZIJN NEEF WILLEM KOMEN OVEREEN,
DAT LAATSTGENOEMDE ALTENA BEZITTEN ZAL OP DE WIJZE, ZOOALS IS BESCHREVEN IN DEN
BRIEF D.D. 1368 OCTOBER 31, DOOR JAN VAN ARKEL C.S. OP DIT STUK GEGEVEN.
DIEDERIK VERZOEKT HERTOG ALBRECHT, WILLEM MET DE HEERLIJKHEID TE BELEENEN. 1369 Mei 3. Wi Dyric Loef van Hoerne, here van Heerstal ende van
Monkoernet, doen kont allen luden mit desen openen brieve, dat wi ghescheiden
ende verliket sijn mit onsen lieven neve Willam, here van Hoerne ende van
Altenae, van zulken heerlicheiden ende goeden, alse onse ouders, heren van
Hoerne ende van Altenae, achterghelaeten hebben, :n zulken manyeren dat Willam,
onse neve voerss., hebben ende bezitten sal die heerlicheit van Hoerne ende van
Altenae mit hoeren toebehoeren in allen dier vueghen als die brief inhoudt, die
onser twyer heren ende maghen daerap beseghelt hebben, dat is te weten onse
lieve here, her Johan van Arkel, bisscop tot Ludic ende greve van Loen, her
Dyric van Hoerne, here van Perweys ende van Duffle, her Johan van Polanen, here
van der Lecke ende van Breda, ende her Johan, here van Petershem. Waerom wi
verzueken ende vriendcliken bidden enen hoeghen edelen vorste, onsen lieven
here, hertoghc Aelbrecht van Beyeren, ruwart van Heneghouwen, van Hollant ende
van Zelant, d[at] hi Willam, here van Hoerne ende van Altenae, onsen neve
voerss., belenen ende verlyen wille die heerlicheit ende landt van Altenae mit
alle hoeren toebehoeren, alse men si houdende is van der graeflicheit van
Hollant, ende dat onse lieve here, hertoghe Aelbrecht voerss., daerin doen wil
als een here zinen man sculdich is te doen. In kennisse der waerheit hebben wi onse zegel aen desen
brief ghedaen. Ghegeven tot Curingen, int jaer ons Heren duscnt dryehondert
neghen ende tsestich; op des Heilichs Cruysdach invencio. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 38. Litt.: Inleiding, blz.
16. 139. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN VASTRAET VAN
GIESSEN VERSCHEIDENE GOEDEREN IN LEEN, WAARONDER DIE HOFSTAT, DAER DAT HUUS TOT
GHIESSEN OP TE STAEN PLACH, MET SINEN GRAFTEN, DAT VEERE TOT ANDEL TUSSCHEN
VEENREGRAVEN ENDE DIE KERC VAN RIJSWIJC, ENDE DAT HOGHE GHERICHT ENDE DAT LEEGHE
GHERICHT IN POEDEROYEN". 1369 Juni zq.. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 24. 140. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM VERKLAREN RECHTER EN HEEMRADEN
VAN ANDEL, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN DIEDERIK NOUDENZ. VAN ANDEL AAN DE ABDIJ
VAN BERNE EEN HUIS MET ERF EN BOOMGAARD EN VIJF MORGEN LAND ONDER ANDEL IN
EIGENDOM OVERDROEG EN DAT DIEDERIK, ALSMEDE ZIJN VROUW, DOCHTER EN ZOON,
BELOOFDEN DE ABDIJ GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. VERVOLGENS GAF DE ABT
DIE GOEDEREN AAN DIEDERIK IN RECHTEN ERFTINS. 1369 November 19. Geοnsereerd
in de oorkonden van 1369 November 25 en van 1416 Maart 17. 141. TEN OVERSTAAN VAN NOTARIS HENDRIK ARNOUDSZ. HAC EN
GETUIGEN BEKRACHTIGEN WILLEM, NATUURLIJKE ZOON VAN HUGEMAN VAN POEDEROYEN, EN
GERARD, ZOON VAN DIEDERIK NOUDENZ. VAN ANDEL, DEN VERKOOP DOOR LAATSTGENOEMDE
AAN DE ABDIJ VAN BERNE VAN EEN ERFTINS UIT ONROERENDE GOEDEREN TE ANDEL, WELKE
VERKOOP IS GESCHIED BLIJKENS EEN WOUDRICHEMSCHEN SCHEPENBRIEF D.D. 1369
NOVEMBER 19, WAARVAN DE INHOUD WORDT INGELASCHT. 1369 November 25. In nomine Dcmini, amen. Per hoc presens publicum
instrumentum cunctis pateat evidenter, quod anno a nativitate Dommi millesimo
trecentesimo sexagesimo nono, indictione septima, mensis Novembris die vicesima
quinta, hora none vel quasi, Pontificatus sanctissimi in Christo patris ac
domini nostri, domini Urbani, divina providentia Pape quinti anno septimo, in
mei notarii publici infrascripti testiumque subscriptorum ad (hoc) vocatorum et
rogatorum presentia personaliter constituti viri discreti et honesti Wilhelmus
filius naturalis Hughemanni de Poederoyen et Gerardus filius Thcoderici
Noudonis de Anle, non ad hoc inducti maliciose vel coacti, sed spontanie, ut
apparere videbatur, effestucando resignaverunt omni modo et forma quibus melius
et forcius potuerunt, ad et supra viginti duas libras annuatim et
hereditarie.census, ad opus domini abbatis et conventus monasterii beate Marie
Bernensis, Premonstratensis ordinis, et ad eorum petanciam, quas dictus dominus
abbas ad opus sul et conventus ad eorum petanciam erga Theodericum filium
Noudonis de Anle emir ad et supra domum et mansionem atque pemerium, necnon
supra quinque jugera terre in villa seu in parochia de Anle situata, cum
omnibus earum attinentiis, secundum formam et tenorem litterarum scabinorum de
Woudrichem, ad informacionem judicis et heemradorum de Anle confectarum, quarum
tenor talis est: Wi (Jan) 1) Aernt Wysschaertsoen van Honswijc,
Severijn Wiilemssoen ende Liebrecht Godevaertssoen, scepen tot Woudrichem,
orconden met desen brieve beseghelt met onsen seghelen, dat Melijs die Vos,
richter van Andel, Wouter Aernts soen, Wouter Jacopssoen, Jan Todeman ende
Steesken j Ricoutssoen, heemraet tot Andel, aen ons brochten alse aen scepen,
dat si daer over ende aen waren alse richter ende heemraet tot Andel, dat
Didderic Ncudensoen van Andel opdroech ende gaf tot enen vrien j eygendom den
abt van Berne, tot behoef des ghemeyns convents van Berne tot hoerre pitancien
behoef een huys ende een ghezeete gheleghen tot Andel mit sinen bogaert binnen
graften ende buten graften ende met allen sinen toebehoren, daer Noude
Willemssoens lant gheleghen is aen die een side ende Jacops lant van Boemel aen
die ander zide, ende ; dat Didderic voerseeght den voerghenoemden abt van Berne
tot 1 behoef des ghemeyns convents van Berne tot hoerre pitancien behoef ; voert
opdroech ende gaf tot enen vrijen eyghendom vijf marghen lants gheleghen in den
ghericht van Andel in den Binant 2) tuschen ~ die twee weteringhen,
daer Noude Willemssoens lant gheleghen is aen die een zide ende Noude
Rutgherssoens lant aen die ander zide, ende dat hl daerop verteech ende
verhalmde daerna op totter pitancien behoef des ghemeyns convents van Berne,
ende dat Didderic voerseegt uten voersprokenen goede ghebannen waert ende die
abt van Berne in, tot behoef dier pytancien des ghemeyns convents van Berne,
ende dat Didderic Noudensoen voernoemt, joncfrouwe Heylwich sijn wittich wijf,
joncfrouwe Rijswijnt sijn dochter ende Gheraet Diddericssoen voerscreven
gheloefden met ghcsamender hant ah.e zakewoude den voorghenocmden abt van Berne
tot [b]choef dier pitancien des ghemeyns convents van Berne die voersproken
huys ende gheseete ende die voersproken vijf marghen lants in allen manieren
alse voerscreven staet te waren jaer ende dach, als men erve sculdich is te
waren binnen lants daer die voersproken goede gheleghen sijn, ende alle
voerplicht ende alle voercommer af te doen. Ende doe quam die abt van Berne
voerghenoemt ende gaf den voerseyden Didderic Noudensoen die voersproken goede
weder tot enen rechten erftijns, eles jaers om twee ende twyntich pont, ende te
betalen allen jaer tot sente Mertensmisse in den wynter of binnen veertien
daghen daerna. Ende waert dat zake, dat hl hem sinen tijns niet en gave elcs
jaers tot dien voerghenoemden daghe der betalinghen, sce mach die abt van Berne
tot behoef der pitancien des ghemeyns convents van Bcrne die voersproken huys
ende gheseete ende boghaerde ende vijf merghen lants voerscr, aenvaen alse dier
pitancien des ghemeyns canvents van Berne eyghen goet ende keeren in haer
orbaer, scnder yemants wederzegghen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent
driehondert ende neghen ende tsestich, des Maendaghes na sente Lebuinsdach in
den wynter - promittentesque contra premissa seu eorum aliqua per se vel per
alios non venire seu procurare quomodolibet in futurum, omnibus exceptionibus
doli mali et fraud‘s, juris et facti, canon‘ci et civ‘lis et omnibus aliis
quibus premissa ‘mpediri potuerint renunciando. Et super premissis dictus dominus
abbas peCHT sibi fieri publicum instrumentum. Acta sunt hec in monaster‘c
Bernensi, in aula dict‘ domini abbatis, sub anno, indictione, mense, die, hora,
loco ac pontificatu quibus supra, presentibus ibidem viris discretis Walthero
dicto Scutte, clerica, Johanne de Mol de Andel et Wilhelma de Hedechusen dicto
Sloetmaker, testibus fide dignis ad premissa vocatis specialiter et rogatis. Et
ego Heinricus Arnoldi dicti Hac, clericus Trajectensis Dyocesis, publicus
imperiali auctoritate notarius, resignatione, promissione et omnibus aliis
prout superius scripta sunt una cum testibus antedictis 122 presens interfui eaque fieri vidi et
audivi, hoc presens publicum instrumentum exinde confeci, diversis negociis
impeditus per alium fidelem scribere feci meaque propria manu litteram
subscripsi et in hanc publicam formam redegi et signo meo solito et consueto
signavi in testimonium omnium premissorum rogatus. Met handmerk van den
notaris. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart. 1, no. 232 (XV, 1). In dorso staat: XXII Ц in Andel, solvitur Martini. Chijns van 22 pont tot
Andel op een huys en geseet en 5 merge lants voor de pytancie van Berne, Ao,
1369. Litt.: Inleiding, blz.
87, 89, 90. 1)
Dit woord is aangevuld naar de lezing in de oorkonde van 1416 Maart 17 (no. z63). 2)
De oorkonde van 1416 Maart 17 heeft: Bivant i.p.v. Binant. Waarschijnlijk moet
men lezen: Bivanc. 142. TEN OVERSTAAN VAN WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, EN
LEENMANNEN VAN ALTENA, DRAAGT CLAES VAN DE MERWEDE AAN LAMBRECHT MILLINC TWEE DERDE
VAN DE GROOTE TIENDEN TE UPPEL OVER, ALSMEDE DEN BRIEF VAN 1217 APRIL 25. 1371 Augustus 15. Wij Willem, heere van Huerne ende van Althena, doen cond
allen Iuden, dat voer ons comen is her Claes van der Merweyde, ridder, ende
droech op heren Lambrecht Millinc, ridder, dat tweedeel van den greeter tienden
tot Uppel, met alzulken pacht, als op die twedeel stact ende alzulke brieve als
hij daeraf hadde, sprekende van woerde te woerde als hiernae bescreven staet: Wilhelmus de Althena et de Horne, et
(caeteris amissis), Datum anno MCC LXXVII, in die beati Marci Ewangeliste;
behoudelic Willem van Borchoven, heren Claes zuster zoen voerscr, een derder deel
van der voernoemder tienden met zulken pacht als op dat dordcndeel staet. Ende
hierop heeft hl voer ons vertegen tot heren Lambrechts behoef voerss., als
recht is, ende ons gebeden, dat wij dit besegelen wouden ende heren Lambrecht
daerin houden om zijnen pacht als voerscr, is, dat wij gherne ghedaen hebben
ende doen willen om haerc beyde wille. Hierover waren onse lieve ende getrouwe manne, her Jan van
Kessel, ridder, Lambrecht van Goer, Jan die Borchgrave ende Bryen van Weyborch,
knapen. In kennisse der waerheit soe hebben wi desen brief open besegelt met
onsen segel. Ghegeven tsinte Ghertrudenberge int jacr ons Heren MCCC een ende
tseventich, op onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - Papier,
Archief Altena, no. 83. Onder het afschrift is
aangeteekend: Gecollacioneert tegens den originalen brieff, in franchijn
gescreven, met eenen gruenen uuythangenden segel van Hoerne, gans gave ende
ongecancelleert. Ende is dese copie daermede accorderende. Bij mij, secretaris
tot Ethen ende Meuwen, W. J. Rogge. 143. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART VOOR ZICH EN
ZIJN NAASTEN LEENVOLGER OP BEPAALDE VOORWAARDEN EENIGE TIENDEN EN VISSCHERIJEN
IN PACHT TE HEBBEN GEKREGEN VAN HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT. 1372 April 30. Allen denghenen, die desen brief sullen sien of horen iesen,
doe wij verstaen, Willam, heer van Hoerne ende van Althena, dat wij ontfanghen
hebben voir onss ende voir onsen naestcn navolgher, heer van Althena, van
cersamen luden ende besceiden deken ende capittel der kerken van Oudemr,nster
tUtrecht alsulc goet, tienden ende vischerijen, als in den lande van Althena
geiegen sijn ende hiernac ghenoemt sijn, die hem ende horen G-odshuysc
toebehoren, ende onse ouders ende voirvaders, heeren van Althena, van hem in
pachte hebben gehouden, als: die tienden van Rijswijc, van Uutwijc, van
Zandwijc, van Weerthuysen, van Emmychoven, van Uppel, van Upalme ende van der
Werken, item die vischerijen van der zeghenwcrpe tot Woudrichem, die vludreve
tot Woudrichem, ende die vludreve tot Rijswije, omme enen jaerlijcschen pacht
als omme dertien marcken goets fijns zilvers van ghewichte der statt van Utricht,
of die weerde daervoir in anderen paymente, dat in der tijt der betalinghen
binnen Utricht ghengh ende -have sijn sal, die wij' betalen sullen den voirscr,
hcercn alle jaer op onsen cost, anxt ende arbeit, in haerre kerken tot
Oudemnmster tUtricht, up sinte Jhansdach Baptiste te midsomer, of binnen
veertien daghen daerna, onbegrepen. Ende waert dat wij een maent beiden, dat
wij niet en betaelden na den voirss. viertien daghen, so waren wij sculdich
dubbelen pacht, ende beiden wij twee maende, so waren wij sculdich drie pacht,
ende also voirt, van maende te maende, tot enen jaer toe. Ende waer dat sake
dat wij binnen dienselven jaer dien vorescr. pach mitter peynen niet en
betaelden, so vallen wij ende onse navolgher voirss., die na onss comen sal,
van allen recht, dat wij aen dese voirss. goede hadden, ende alsulc goet,
tienden ende vischerijen quame dan vrij ende ledich weder den heeren van
Oudemunstcr voirss., horen vrijen wille daermede te doen, behouden hem haers
versetens pachts, die hem dan afterstadich ware. Voert sijnt vorwaerde, dat onse navolgher voirscr., die
volgher ende besitter wesen sel van desen voirss. goeden, binnen jaers na onsen
doot comen sal binnen Utricht in sijns selfs persoen met sinen eyghenen live
ende versuecken dit vairss, goet, tienden ende vischerijen van den deken ende
capittel voirscr.; ende in kennissen daeraf, dattet hem verleent is, so sal hl
gheven den voirss. heeren te wijn vijf marck silvers, of die weerde daervoer
als voirss. is, eer hi hem des goets voirscr. onderwynden sal. Ende waer dat
sake dat hi des niet en dede, so velle hi van allen recht, dat hem daer
aenbestorven waer overmids onsen doot ende deser brieve, ende dat goet quame
dan vrij ende ledich aen den heren voirscr., ten waer dattet hem benamen
wittelike kenlike ncotsaken, die hl dan den deken ende den capittel voirss. ter
goeder tijt sel laten weten. Voirt hebben wij gheloeft den heeren voirss. ende onss ende
onsen voirss. navolgher daerin verbonden, dat wij ende onse navolgher voirss.,
eer wij ons des voirscr. goets sullen anderwynden, comen sullen binnen Utricht
in onss selfs persoen, ende zweren daer up sinte Salvatoers altaer, voor dat
capittel, alle puynten ende vorwaerden vairscr, witteliken te houden ende te
vitldoen, ende mede nyewe brieve nemen ende gheven, sprekende in allen manieren
alse dese spreken, ende den deken ende capittel, haer kerke ende hoer goet,
ghewonnen ende onghewonnen, so waer dattet geleghen is, daer wij macht over
hebben, tot allen tiden als een trouwe pachter bescermen sullen ende gehulpich
wesen na alle onser macht, ende hem ghene hinder daeraen te doen, met rade noch
met dade, noch nyement van onsenwegen, noch oec ghene scattinghe, commer noch
onraet up ennych goet, dat: haerre kerken toebehoert, doen sullen noch laten
doen, na alle onser macht. In oirconden des briefs bcsegelt met onsen segle; ende
hebben ghebeden onsen lieven heer ende onsen oem, heren Arndt van Hoerne,
biscop tUtrecht, descn brief mede met cnss te beseglen. Ende wij Arndt, biscop tUtrecht, omme beden wille Willams,
onss neven voirgenoemt, hebben onsen zegle voer aen desen brief gehanghen in
kennissen der waerheit. Gegheven int jaer ons Heren dusent drichondert twee
ende tseventich, upten lesten dach van Aprille. Afschr-. - Leenkamer-
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 24 verso,
144. WILLEM VI VAN
HORNE, HEER VAN ALTENA, SCHENKT HET LAND VAN ALTENA EEN HANDVEST, HOUDENDE
BEPALINGEN OVER DE BEDEN, VOOGDIJ, SCHOUW EN PANDKEERING. 1373 November 24. Wi Willem, heere van Hoerne ende van Aitena, maken cont ende
ker.lijc allen denghenen, die desen brief soelen sien of horen lesen, dat wi
ghegheven hebben ende gheven mit goeder gunsten, bi rade ende consent onsr
hogher maghe ende liever vriende, ghemeenlijc onsen goeden luden in den lande
van Altena, die nu sijn of namaels comen moeghen, alsulc recht ende punten alst
hierna bescreven staen, dat is te weten: 1. Dat wi se nyet scatten noch beden
sullen, uutgheset als wi ridder werden, als wi wittelijc hylic doen, als wi een
w‘ttaftige dochter bestaden, ende of dat wi ghevangen worden - des ons God
verbieden moet -, dat si ons dan gheven sullen een moeghelike bede. 2. Voert gheven wi hem, dat men der
onmondiger kynder gherede goet die rechte voecht binnen eenre maent, nadat hem
die voechdie verscenen is, penningen ende ponden zal, bi den richter ende bi
den ghebueren binnen bans, daer dat goet ghcleghen is. Ende wat van dien
ghereden goede over die scout comen mach, dat sal hl belegghen op erve in den
lande van Altena, bi den rechter ende bi den heemraeds, daer dat erve gheleghen
is. Ende vaaert dat die ve-echt gheen erve en hadde, so soudc hl dat ghelt
verborghen bi den richter, tots kynts mondighen daghen uut te reyken, soedat
dat zeker waer. Ende dit sal die v’ceht doen binnen enen halven jaer na der
tijt, dat dat gherede goct ghepenningt is. Ende die voecht sal den kynde zijn noetorft
gheven ende des goets ghebruken tots kynts mandighen daghen toe ende dan dat
kynt commervrij op sijn goet zetten. 3. Voert gheven wi onse luden voerss.;
alle scouwen, die onse rechter ende heemraet scouwen binnen bans, dat onse
richter die niet nemen, noch hogher bestaden en soelen dan totter heemrader
scieringhe; ende daerof sal die richter nemen twiscat ghelt. Ende gheven si dat
ghelt ter goeder tijt niet, daer mach hl hem voer of panden vierscatte pande. 4. 4. Voert hebben wi hem ghegheven:
waer dat sake dat yemant pande verwilcoerde scout ende dat die pande ghekeert
werden, ende dieghene, die se keerde, aen den onrechte bleve, so hadde hl sijn
pande verloren ende hl verboerde jeghens ons twewerf vijftalf pont; ende die
pande sal die pander hebben, of wi sellen hem sijn eenscat ghelt gheven ten
eersten dat dat recht gheeynt is. 5. Voert gheven wi onsen luden voerss.:
waer dat zake dat yemant aenghesproken worde mit recht van scoude, binnen onsen
lande voerss., die mach tot sinen recht comen sonder vancheyligen Ende alle dese voerscr. gheloften
ende punten hebben wi ghelocft ende gheloven in goeden trouwen te houden ende
te voldoen, voer ons ende voer anse nacomelingen, onsen goeden luden voerscr.,
tot ewcliken daghen. Ende waer dat sake dat dese brief verloren worde ende
verderft, so hebben wi gheloeft ende gheloven een vidimus, dat hieruut ghemaect
is, beseghelt onder enichs goets mans zeghel, te houden ende te voldoen in
allen punten voerss., ghelijc oft dese selve brief waer. In kennissen der waerheit ende ommedat wi willen, dat alle
punten voerscr. vast ende ghestade ghehouden werden, van ons ende van onsen
nacomelinghen, ende onverbrocken, sa hebben wi desen brief open beseghelt mit
onsen zeghel. Ende omme die meerre vestenissen wille so hebben wi ghebeden
onsen lieven oemen, Jan van Arkel, bisscop te Ludic ende greve te Loen, ende
Otten, heere van Arkel, desen brief open mit ons te zeghelen. Ende wi, Jan van Arkel, bisscop te Ludic ende greve te Loen,
ende Otte, heere van Arkel, om beden wille Willems, ons neven, heere van
Hoerne ende van Altena, hebben desen brief open beseghelt mit onsen zeghellen.
Gegheven int jaer ons Heren dusent driehondert drie ende tseventich, op sinte
Katrinenavont. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 11. Litt.: Inleiding, blz. 37. 145. WILLEM VI VAN HORVE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN HANDVEST
AAN WOUDRICHEM 1). 1373 November 24. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont ende
kenlijc allen denghenen, die desen brief zoelen zien of horen lesen, dat wi bi
consente ende bi rade onser hogher maghe ende onser liever vriende ghegheven
hebben ende gheven mit goeder gonsten onser poerten van Wouderichem ende onsen
poerteren van Wouderichem, die nu sijn of namaels wesen zoelen alle punten,
alle vorwaerden ende alle zaken, die hierna bescreven staen, tot eweliken
rechte te houden ende te hebben. 1. (I) In den eersten, so wie in
erfnissen of in jaerghelde coemt, daer hl een ghifte of heeft voer scepen tot
Wouderichem, dat gheen tochtgoet en is, ende jaer ende dach in besit, dat is te
weten een jaer ende zes weken, onbestoert ende onbecroent van yemant als recht
is, dat erve ende dat jaerghelt sel erfliken ende eweliken ghewaert bliven
sonder enich wedersegghen 2). 2. (2) Voert waer dat sake dat yemant
quame in erfnissen of in jaerghelde dat tochtgoet waer, ende die tochter ende
alle dieghene, die ment in tochten verhielt op die tijt als hijt afghinghe ende
alle dieghene mede of ghinghen, die men tot diere tijt in tochten verhielt ende
verghiften voer scepene, ende dat erve of jaerghelt jaer ende dach ghewaert
werde onbestoert of onbecroent van yemant als recht is, dat erve ende jaerghelt
soude erfliken ende eweliken ghewaert bliven sonder enich wedersegghen a). 3. (3) Voert gheven wi onsen poerteren
van Wcuderichem, dat die richter van Wouderichem mitten daghelicschen heemraet
binnen bans van Wouderichem sal scouwen die hoecsloten b) aen beyden
eynden in die Oude Broeke int Slewijcs ghericht tot Wolfaertsweteringhe toe
ende veert Wolfaertsweteringhe al uut ende neven Blomensteghe totter Werken
toe, ghelijc dat si binnen den ban van Wouderichem scouwen. Ende die richter
van Wouderichem sal weet doen des Sonnendaghes tevoeren c), daer hl
se sculdich is te doen. 4. Voert hebben wi ghegheven hem, dat
alle scouwen, die de richter van Wcuderichem mitten scepen van Wouderichem
scouwet binnen der vriheyt van Wouderichem, dat en sal die richter niet hogher
bestaden noch nemen te maken dan d) totter scepene scieringhe; ende
daerof sullen wi hebben twyscat ghelt, uutghenomen die zeewaerde van den
werven. Ende voert alle scouwen, die de richter van Wouderichem mitten
daghelixschen heemraet van Wouderichem scouwet, die en sal hl niet hogher
bestaden noch nemen te maken dan totter heemraet scieringhe; ende daeraf sullen
wi hebben twyscat ghelt e). 5. (4) Voert gheven wi onsen poerteren
van Wouderichem voerscr. ende den ghemeynen lande van Altena, dat wi se niet
beden noch scatten en zcelen tot gheenre tilt, dan alse wi ridder werden, alse
wi witteliken hylijc doen of een wittaftige dochter bestaden, of dat wi
ghevangen werden - des ons God verbieden moet -; dan souden si ons gheven een
moeghelijc bede. 6. (5) Veert gheven wi hem, dat alle
weet, al inghebieden ende alle los te bieden van rechtsweghen, dat valt voer
scepen tot Wouderichem allen denghenen, die buten den lande van Altena gheseten
sijn, dat sal die ghesworen bode tot Wouderichem doen op sinen eed. Ende die
bode voernoemt zal van elker mile hebben twe groet payments; ende dat sellen
ghelden die de scout sculdich zijn. 7. . (6) Voert hebben wi ghegheven ende
gheven onser poerten van Wouderichem ende den scepenen van Wouder‘chem: waert
dat yemant in des anders goet quaem mit allen volcomeliken rechte, dat sellen drie
scepen of meer beseghelen 4). 8. (7) Voert gheven wi onser poerten
ende poerteren voerscr., dat die scepene van Wouder‘chem, die nu sijn of
namaels wesen zullen, enighe vonnisse, die si drie gheecht ghedraghen hebben
ende niet vreet en sijn, die vonnissen en zal men tsHertoghenbossche f)
niet halen. Ende die scepen sullen kiesen een herberghe tot Wouderichem; dacr
sullen si opten derden dach in gaen nadien dat sijs niet vreet en sijn; ende
die scepene en selen uter herberghe niet sceyden ten dede naetsaken van heer of
van brande of tenwaer bi des baljuwes g) oerlove. Ende die scepen
sellen inlegghen drie daghe opter partien cost; ende sijn sijs binnen drien
daghen niet vreet, se soelen si also langhe voert inlegghen op haers selfs cost
theynt sijs vroet sijn 5). 9. (8) Voert sullen die partijen aen
beyden siden der scepen cost verpanden eer si in gaen ligghen. Ende alle punten, alle vorwaerden ende alle saken voerscr,
hebben wi gheloeft ende gheloven in goeden trouwen onsen poerteren van
Wouderichem, die nu sijn of namaels wesen zullen, te houden ende te veldoen ten
ewelijken daghen sonder enich wedersegghen. Ende omdat wi willen, dat alle dese
voerscr. punten, alle vorwaerden ende alle zaken, witteliken ende wael
ghehouden werden van ons ende van onsen nacornelinghen, ende onverbroeken, sec
hebben wi in kennissen der waerheyt desen brief open beseghclt met onsen
zeghel. Ende omme die meerre vestenissen wille, sec hebben wi ghebieden onsen
lieven oemen Jan van Arkel, bisscop tot Ludicke ende greve tot Leen, ende Otten,
heere van Arkel, desen brief open mit ons te seghellen. Ende wi, Jan van Arkel, bisscop tot Ludick ende greve tot
Loon, ende Otte, heere van Arkel, om beden wil Willems, ons neven, heere van
Hoerne ende van Altena, hebben desen brief open mit hem beseghelt mit onsen
zeghellen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert drie ende
tseventich, op sinte Katrinenavont. Afschr. - Leenka;ner
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 6 en 6 verso. Litt.: Inleiding, blz.
37 vlgg. 1) De nummers van de artikelen tusschen haakjes zijn
die van het privilege van 1410 Januari 31 (Leenkamer Holland, no. 55, fol. 87
verso vlgg.); de voor'naamste verschillen, waardoor die latere tekst zich van
den hier afgedrukten onderscheidt, vindt men weergegeven in de noten a)
en volgende. 2) Litt.: Inleiding, blz. 106 3) Litt.: Inleiding, blz. 106, noot 2. 4) Litt.: Inleiding, blz 101. 5) Litt.: Inleiding, blz. 37. a) De tekst van dit artikel is ongetwijfeld corrupt.
Wellicht moet men lezen: Voert waer dat sake dat yemant quame in erfnissen of
in jaerghelde dat tochtgoet waer, ende die tochter of ghinghe ende alle
dicghene mede of ghinghen, die ment op die tijt als hijt af ghinghe in tochten
verhielt ende verbhifte voer scepene, etc. b) boo f sloten. c) De tekst van t4ro heeft hier aangevuld: in der
kercken. d) Het handschrift heeft in plaats van dan
abusievelijk dat. e) Dit artikel ontbreekt in de handvesten van i4to; men
vgl. echter de artikelen io (= art, m van de handvest van 1388) en 14 van die
handvesten. f) die en sullen sij nergent buyten balen. g) ons rechters oirlove. 146. JOHANNA, VROUWE VAN GENNEP EN VAN DER EEM, EN HAAR
ECHTGENOOT REINOUD VAN BREDERODE, HEER VAN GENNEP EN VAN DER EEM, VERPANDEN AAN
JOHAN VAN POLANEN, HEER VAN DE LEK EN VAN BREDA, DE HEERLIJKHEID VAN DE ALM EN
DE EEM MET TOEBEHOOREN. GELEGEN IN ZUID-HOLLAND, HET LAND VAN ALTENA EN HET
LAND VAN HEUSDEN, MET HET HUIS TE ALMSTEYN EN NIET DE IN DIE HEERLIJKHEID
GELEGEN GERECHTEN VAN EEMKERK, OP-ALM, UIT-ALM EN VORENZATERWAARD, ZULKS VOOR
HET DOOR HEN VAN JOHAN VAN POLANEN GELEENDE BEDRAG VAN DERTIENDUIZEND OUDE
SCHILDEN. z. j. e. d. (1374) Gedrukt: A. F. van
Beurden, Eenige charters betreffende Almkerk, uitg. Prov. Gen. v. K. en W. in
Noord-Brabant, blz. 62 vlg. 147. VROUWE VAN GENNEP EN VAN DER EEM, EN HAAR ECHTGENOOT REINOUD
VAN BREDERODE, HEER VAN GENNEP, BELOVEN, DAT ZIJ HEER JOHAN VAN POLANEN, HEER
VAN DE LEK EN VAN BREDA, VRIJELIJK DE INKOMSTEN ZULLEN LATEN INNEN UIT DE DOOR
HEM IN PAND GENOMEN HEERLIJKHEID VAN DE ALM EN DE EEM. ZIJ NEMEN EEN
VRIJWARINGSVERPLICHTING OP ZICH GEDURENDE JAAR EN DAG EN ZULLEN HEM IN HET
BEZIT STELLEN VAN DE TOT DE HEERLIJKHEID BEHOORENDE GOEDEREN, GELIJK DAT
RECHTENS BEHOORT, D.W.Z. TEN AANZIEN VAN DE LEENGOEDEREN DOOR HET VERKRIJGEN
VAN DE BELEENING DOOR DEN LEENHEER EN TEN AANZIEN VAN DE ALLODIA DOOR
OVERDRACHT VAN DEN EIGENDOM. VOORTS ZULLEN JOHANNA EN REINOUD VAN BREDERODE
HEER VAN JOHAN VAN POLANLN SCHADELOOS HOUDEN VAN ALLE AANSPRAKEN DIE DERDEN OP
DE VERPANDE GOEDEREN MOCHTEN HEBBEN OF KRIJGEN UIT HOOFDE VAN DOOR HEN OF HUN
ERVEN GESLOTEN OVEREENKOMSTEN. ZIJ ZULLEN DEN HEER VAN POLANEN VOOR PASCHEN EEN
BRIEF VERSCHAFFEN VAN DEN HEER EN DE VROUWE VAN LIENDEN, DIE EEN VORDERING VAN VIJFHONDERD POND HADDEN WAARVOOR DE
HEERLIJKHEID VAN DE ALM VERBONDEN WAS, INHOUDENDE, DAT DEZEN NAAR HUN GENOEGEN
"BEWISINGE" IS GEDAAN OP ANDERE GOEDEREN. 1374 Februari 12. Gedrukt: Als boven,
blz. 67 vlg. 148. JOHANNA, VROUWE VAN GENNEP, EN HAAR ECHTGENOOT REINOUD VAN
BREDERODE, HEER VAN GENNEP, ERKENNEN, DAT ZIJ HEER JOHAN VAN POLANEN, HEER VAN
DE LEK EN VAN BREDA, VERSCHEIDENE BEDRAGEN SCHULDIG ZIJN WEGENS DOOR HEN
ONTVANGEN PACHTEN, TIJNSEN EN TIENDEN, WELKE DEN HEER VAN POLANEN TOEKWAMEN UIT
HOOFDE VAN HET FEIT DAT HIJ DE HEERLIJKHEID VAN DE ALM EN DE EEM IN PAND NAM. 1374 October 10. Gedrukt: Als boven,
blz. 70-71 149. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, MAAKT BEKEND,
DAT DE HEER VAN ALTENA HEEFT DOEN HELPEN BIJ EEN DIJKDOORBRAAK TE WERKENDAM.
OM DIE REDEN BELOOFT HIJ, DAT OMGEKEERD OOK DE BEVOLKING VAN ZUID-HOLLAND DEN
HEER VAN ALTENA ZAL HELPEN, WANNEER ER IN DIENS GEBIED EEN DIJKDOORBRAAK MOCHT
PLAATS HEBBEN. 1374 October 28. Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave upten Rijn, hertoge
in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende van
Vrieslant, doen cont allen luden, dat Willem, heere van Hoernc ende van Altena,
onse neve, ende sijn ghemeyn lant van Altena ons hebben helpen diken in den
wiel tot Werkendam, acht daghe lang mit vijftich mannen tsdaghes ende mit
twalef scepen tsdaghes op haers selfs cost om gunsten wille ende gracien ende
om anser bede wille ende niet van rechtsweghen. Daerom hebben wi hem gheloeft
ende loven: of si onser te doen hadden in gheliken saken - des God verbieden moet
- dat waer of daer een wiel scaerde jof noet van water hadden, daer si ons op
vermaenden, so sullen wi ende Zuuthollant hem weder te helpen comen op onsen
cost in allen manyeren alse voerscr. is, van gracien ende van gitnsten ende
niet van rechtsweghen. In orcande desen brieve beseghelt mit onsen zeghel.
Ghegheven in den Haghe op sinte Symon (ende) Judendach int jacr ons Heren MCCC
vier ende tseventich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. fz, ze ged., fol, 8. Litt.: Prfschr., blz. 23.
150. VOOR SCHEPENEN
VAN WOLiDRICHED-I SCHELDT HEI;R OT1'0 VAN ARKEL DE MANSCHAP KWIJT VAN EEN HUIS
NIET ERF, GELEGEN TL SSCHEN HET ERF VAN CLAES VAN DEN CAMPE EN DE GRACHT VAN
WOUDRICHEM. VERVOLGENS DRAAGT OTTO VAN ARKEL DIT HUIS MET ERF OVER AAN DEN
GEMACHTIGDE VAN CLAES VAN DEN CAMPE. HIJ NEEMT DE VERPLICHTING OP ZICH, DEN
NIEUWEN EIGENAAR GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1375 Juli 14, Gedrukt: Codex
diplomaticus Neerlandicus, uitg. Hist. Gen. te Utrecht, 2e serie, dl. 1, blz.
84 (met foutieven kop). Litt.: Inleiding, blz.
64. 151. NADAT TEN GEVOLGE VAN DE DIJKDOORBRAKEN IN DE GROOTE WAARD
OOK HET LAND VAN HEUSDEN EN WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA GEVAAR LIEPEN
OVERSTROOMD TE WORDEN, VERPLICHTTEN DE INWONERS DIER LANDEN ZICH BIJ DE HERDIJKING
TE HELPEN. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, BEVEELT DEN DIJKGRAAF EN
HEEMRADEN VAN DE GROOTE WAARD, VOOR HET GEVAL DE LIEDEN VAN DE LANDEN VAN
HEUSDEN EN VAN ALTENA IN GEBREKE ZOUDEN BLIJVEN DE VEREISCHTE HULP TE, BIEDEN,
HEN NAAR LAND- EN DIJKRECHT DAARTOE TE DWINGEN. 1375 November 14. Gedrukt: Van Mieris,
HI, blz. 316; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 308, blz. 369-371. 152. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN VIER HEEMRADEN VAN ALMKERK
DRAAGT WILLEM DUKINC, ALS VOOGD OVER DE KINDEREN VAN HERMAN VAN UTWIJC, AAN DIDDERIC
VAN BRAKEL DRIE MORGEN LAND, GELEGEN TE ZANDWIJK, IN EIGENDOM OVER. 1375 December 5. Regest: P. N. v.
Doorninck, Inventaris van het oud archief der heerlijkheid en gemeente
Neder-Hemert, no. 17.
153. VOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM GEEFT CLAES VAN DEN CAMPE AAN OTTO VAN ARKEL DEN SCHEPENBRIEF
D.D. 1315 JULI 14, BENEVENS HET IN DIEN BRIEF GENOEMDE HUIS MET ERF. 1376 December 10. Gedrukt: Codex
diplomaticus Neerlandicus, uit~. Hist. Gen., 2.c serie, dl. I, blz. 84. 154. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAGEN BURGEMEESTERS VAN WOUDRICHEM
AAN CLAES VAN HAESTENBERCH ALLE RECHTEN OVER, WELKE DE POORT HEEFT OP EEN HUIS
EN ERF IN DE OUDE STEENSTRAAT, DAT VAN LIEBRECHT LIEBRECHTS WAS EN DAT VOOR EEN
SCHULD VAN DEZEN VAN 52 POND KRACHTENS SCHEPENVONNIS AAN DE POORT WAS GEKOMEN 1) 1381 Januari 7. Wi Claes van den Campe, Jan Lonis, Jan Doedijn, Godevaert de
Ryede Liebrechts soen 2), Claes de Wolf, Ghisebrecht van Riede ende
Jan Koye, scepene tot Wouderichem, orconden mit desen brieve, beseghelt mit
onsen zeghellen, dat Jan van den Campe Willems soen ende Severijn Willems soen,
alse borghermeysters tot Wouderichem, van der poerte weghen van Wouderichem, bi
rade ende goetduncken der goeder lude van Wouderichem, veer ons quamen alse
voer scepen ende droeghen op ende gaven Claese van Haestenberch alle recht, dat
si hadden aen die husinge ende ghescet mit horen toebehoren, die gheleghen sijn
in die oude Steenstrate, dat Liebrecht Liebrechts Pelsers soens plach te wesen,
daer Aleyde Liebrecht Godevaerts soens wijf was ende hare kynder huus ende
hcfstat gheleghen sijn aen die een side ende Liebrecht Peter Helvoerts soens
huus ende hofstat aen die ander side, in welc husinge ende gheseet vaerss, die
poerte van Wouderichem comen was met allen volcomenen rechte ende bi vonnisse
der scepenen van Woudrichem, als voer twe ende vijftich pont, die Liebrecht
Liebrechts Pelsers soen sculdich was der poerten voerss., welc twe ende
vijftich pont die voerss. Liebrecht Liebrechts Pelsers sone den
borghermeesteren van Wouderichem gheloeft hadde voer scepene tot Wouderichem,
ende si verteghen daer op ende verhalmeden daer na tot Claes van Haestenberchs
behoef voernoemt. Ghegheven int jaer ons Heren MCCC een ende tachtich, des
Manendaghes na Dertiendendach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 14. Litt.: Inleiding, blz.
17; 79; 81, noot 4. 1) Vermoedelijk was Liebrecht Liebrechts eigenaar
geweest van het huis en was de heer van Altena eigenaar van den grond.
Aanvaardt men deze oplossing niet, dan is de inhoud van deze oorkonde moeilijk
te combineeren met dien van de volbende, welke kennelijk hetzelfde huis
betreft. De daar genoemde Claes van Zevender is ongetwijfeld dezelfde persoon
als Claes van Haestenberch. Op verzoek van den rechter te Almkerk bezegelde hij
als Claes Oeke van Haestenberch, baljuw van het land van Altena, de oorkonde
van 5 Dec. 1375 (no. 152). Vergelijk hiermede no. 163. 2) Men zal waarschijnlijk moeten lezen: Godevaert de
Rijke. 155. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET HUIS IN DE
OUDE STEENSTRAAT TE WOUDRICHEM, GENOEMD IN DEN SCHEPENBRIEF VAN 1381 JANUARI 7
AAN CLAES VAN ZEVENDER TEN RECHTEN ERFLEEN, TEGEN BETALING VAN TWEE HOENDERS
PER JAAR. HIET HUIS IS AAN DEN HEER GEKOMEN BIJ SCHEPENVONNIS, OP GROND VAN HET
FEIT, DAT DEGENE, DIE HET IN TINS HAD, DEN TINS NIET BETAALDE. 1381 Februari 9. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, doen cont allen
luden mit desen open brieve, dat wi ghegheven hebben ende gheven Claes van der
Zevender, onsen neve, ende hebben hem verlijt van ons ende van onse
nacomelinghen te houden, hem ende sinen nacomelinghen tot enen rechten erfleen
een huus ende een hofstat mit allen sinen toebehoren, dat gheleghen is in onser
poerten tot Wouderichem in die oude Steenstrate, dat wesen plach Liebken
Liebrechts Pelsers soen, daer aen die een side gheleghen is mit huus ende mit
erve Alijt Liebrechts ende hoer kynder ende aen die ander side mit huus ende
mit erve Liebrecht Peter Helvoerts soen, behoudelijc twe hoenre sjaers, alle
jaer te betalen op sinte Lambrechtsdach. Ende gave Hi se ons niet, of sijn
nacomelinghen, op desen dach voerss., so moeghen wi se hem twiscat of doen
panden bi der scepen prisinghe van onser poerten voerss., sonder enigherhande
meerre versumenisse, welc huus ende hofstat voerss, onse ouder in voertiden
uutghegheven hadden te tinse in descr manieren ende vc-rwaerden, als dat men
jaerlix desen tins vorghenoemt betalen soude op sinte Lambertsdach. Ende en
deden si des niet, so mochten wi weder onse hant slaen of doen slaen aen dit
huus ende hofstat voerscr. als aen anse eyghen erve ende goct. Des en werdt
desen tins vorghenoemt niet betaelt in menighen jaren, also dat onse
rentemeyster van onsen weghen dat huus ende hofstat voerss. aenvinc voer enen
verseten verloren tijns als ons eyghen erve tot onsen behoef mit allen rechte
alse die scepen van onser poerten vorg. wijsden dat recht was. Hier waren over
ende aen onse lieve ghetrcuwe manne Brien van Weyborch, Vastraet van Ghiessen
Jans soen ende Heriric van Andel. In kennissen der waerheyt so hebben wi Willem, heere van
Hoern ende van Altena, desen brief open beseghelt mit onsen zeghel. Ghegheven
int jaer ons Heren MCCC ende tachtich, des Zaterdaghes na onser Vrouwendach
purificacio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol.14. Litt.: Inleiding, blz.
17. 156. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN HERBEREN VAN
RIEDE IN LEEN: "DIE BEDRACH, TGHERECHT, DIE TIENDEN ENDE DIE MOELEN MET HOREN
TOEBEHOREN TOT WERKENDAM", "DEN MIDDELWEERT, GHELEGHEN VOER
WERKENDAM, VOERT EEN VISSCHERIE ENDE EEN OPTOEGHE OP DEN WEERT VOERNOEMT, WELKE
VISSCHERIE GHELEGHEN IS TUSSCHEN DEN WEERT VOERSCR. ENDE DEN MERWEYDEDIJC,
STRECKENDE VAN DER HAVEN TOT WERKENDAM WESTWAERT TOTTEN AMBOCHT VAN
HOUWENINGHEN TOE". "VOERT DAT CORTE AMBOCHT, DAT GHELEGHEN IS TUSSCHEN
DEN AMBOCHT VAN HOUWENINGHEN ENDE DEN AMBOCHT VAN SLIERECHT". 1381 November II. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 18. 157. DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT EN HENDRIK VAN
ANDEL VERKLAREN TE ZIJN OVEREENGEKOMEN, DAT DE KAPEL TE NEERANDEL VOORTAAN EEN
PAROCHIEKERK ZAL ZIJN. HET HUN GEZAMENLIJK TOEKOMENDE PATRONAATSRECHT ZAL IN
DIER VOEGE WORDEN UITGEOEFEND, DAT DEKEN EN KAPITTEL EN DE HEER VAN ANDEL OM
BEURTEN EEN PRIESTER ZULLEN AANWIJZEN. 1382 April 1. Wij, deken ende capitel der kerken van Oudemunster tUtrecht
ende Henric van Andle, knape, maken cont ende kenlic allen Inden, dat wi om
ghemene oorbaer ende nootzake overdraghen sijn van der capellen tot Uutandle,
als dat die voerss. capelle voertaen een kerspelkerke wesen zel, daertoe
behoren zel dat derp tot Uutandele mit alle sinen toebehoren alst gheleghen is.
Ende wanneer her Gherijt Bloem, die nu die eerste cureyt wesen zel van den
vorss. kerken, oflivich wert of die voerseyde kerke oflaet, zo zellen wi, deken
ende capitel vorss. enen goeden man, die ons gheniteghet, kiesen ende dien
goeden man dien zellen wi, deken ende capitel ende Henric voorss. tesamc.n
presenteren. Ende wanneer dat dan die voerscr. kerke daer naest open valt, zo
zcl ic Henric voorss. enen goeden man kiesen, dien mi ghenueghet, ende dien
goeden man zellen wi, deken ende capitel ende Henric vorss. dan tesamen
presenteren. Ende voertaen zellen wi in ewighen tiden alternatis vicibus kiesen
ende presenteren in allen manycren als vorss. is. Voert, wanneer enich cureyt
c‘eser vorss. kerke permuteren wil, die zel consent nemen van ons, deken ende
capitel ende Henric vorss. ghemeenlic. Ende overmits des consents ende der
permutacien en zel die naeste ghifter nyet ververret wcsen zijns rechts van der
ghifte der vorss. kerke, als dieghene stervet of oflaet, die overmits dier
permutacien die vorss. kerke ghecreghen heeft. Voert wanneer enich man tot
deser vorss. kerke presenteert wert ende een institucie vercrighet van der
vorss. kerken, zo zel hi ons, deken ende capitel, ende Henric voerss. copien van
rijnre presentacen, proclamacien ende institucie gheven op sinen cost, als wi
se van hem eyschende zijn. Ende als ic, Henric vorss., oflivich werde, zo zel
tot ewighen daghen een, mijn oudste naeste manlike erfnaem alleen, mit den
vorss. heren ghifter wesen van der vorss. kerken, in allen manyeren ais vorss.
is. Alle dese vorss. vorwaerde gheloven wi, deken ende capitel
ende Henr:c voerss., voer ons ende voer onse nacomelinghe vast ende stade te
houden ende nyet te verbreken. In kennisse der wareyt hebbe wi, deken ende
capitel ende Henric voerghenoemt, desen brief bezeghelt mit onsen zeghelen.
Deser brieve zijn twe sprekende alleens ghegheven int jaer ons Heren dusent
dryehondert twe ende tachtich, opten eersten dach van Aprille. Met
uithangende zegels van deken en kapittel van Oudmurtster en van Henric van
Andel in bruine was. Oorspr.
- Rijksarchief te Utrecht, Oudmunster, 1e afd., no. 1035. 138. BISSCHOP FLORIS VAN UTRECHT MAAKT DE KAPEL TE NEER-ANDEL,
MET TOESTEMMING VAN DEKEN EN KAPITTEL VAN OUDMUNSTER, DE KERK TE GIESSEN EN
HENDRIK VAN ANDEL, TEZAMEN PATRONEN DER KAPEL, TOT EEN AFZONDERLIJKE
PAROCHIEKERK EN INSTITUEERT GERARDUS BLOEME, TOT DUSVER RECTOR VAN DE KAPEL,
ALS RECTOR VAN DE NIEUWE PAROCHIEKERK. 1382 April 3. In nomine Dommi, amen. Ad pcrpetuam
rei memoriam Florensius, Dei gratia episcopus Trajectensis, universis presentes
litt:.ras ‘nspecturis salutem in Domino sempiternam. Inter alias nostri pas~ toralis
curas officii sacrorum canonum ammonicione precepti constringimur et debemus
ecclesias per congrua et utilia loca erigere 'divin‘s precibus sacrandas, ne
deficient‘bus pastoris moderaminc gubernante, celestibusque disciplinis et
ecclesiasticis sacr mentis eidem ministrandis populus Dominici gregis per
injuria 1) fidei hostis callidi rapiatur insidiis aut
ab unitate, quod absit, ecclesie per dessuetudinem frequentacionis ejus quam
aliter non commode posset attingere periculosius evagetur. Hujus ergo rei
sollicitudine moti dilectorum nobis in Christo incolarum districtus seu ville
dicte UytAndle, site in parochia de Ghesen, nostre diocesis, asserentum, quod
villa predicta tantum distat ab ecclesia parochiali, ut tempore hyemali
inundantibus aquis et aliis impedimentis legitimis obsistentibus candem
nequeant ecclesiam sine magna difficultate adire, neque congruis temporibus pro
sua devocione officiis interesse divinis, nec posse necessitatis tempore
propter longi itineris intervallum ecclesiastica consequi sacramenta in grave
suarum periculum animarum, quodque dicta ecclesia tantis aliis competentibus
habundet redditibus salvis infratactis in illorum augmentum addendis, quod
preter illius ville proventus minister ejus sufficientem valebit sustentacionem
habere, nobisque devote supplicancium, ut cappellam in dicta villa constructam
de patronatu honorabilis viri Henrici de Andle, armigeri, aut 2)
fundatoris existentem in parochialem ecclesiam erigere ac parochialem ecclesiam
inde facere et sacerdotem in ca canonica forma instituere dignaremur,
supplicacionem rationabilem duximus admittendam. Hinc est, quod nos super
premissis et eorundem veritate assertorum recepta informacione diligenti
suadente utilitate publica, de consensu venerabilium virorum, dominorum decani
et capituli ecclesie sancti Salvatoris Trajectensis, predicte matricis
ecclesie, et ipsius Henrici de Andle, armigeri, ejusdem capelle patronorum, in
et ad infrascripta sub moderacione concordie de jure patronatus ipsius nove
ecclesie necnon limitacione finium ejusdem nove parochie et competenti
provisione dicte matricis ecclesie, mediantibus certis bonis eidem matrici
ecclesie in recompensam assignatis vel assignandis per et inter ipsos patronos
rationabiliter ardinatis et conventis prestito, capellam antedictam
sufficienter, ut accepimus ciotatam in novam parochialem ecclesiam, per
presentes erigimus, et erectam ab ipsius olim matricis ecclesie subjectione
qualibet separamus, venerabilem virum, dominum Gerardum Bloeme alias dicte
capelle nunc vero dicte nove ecclesie rectorem modernum in ipsam novam
ecclesiam erectam pro presenti sacerdotem instituentes dicte ville obvenciones
ecclesiasticas percepturum, decernentes in eadem nova parochiali ecclesia sic
erecta exnunc inantea curam animarum, custodiam reliquiarum, conservacionem et
m‘nistracionem sacramentorum, liberam ecclesiasticam sepulturam et quaevis alla
insignia parochialia exercenda fore et exerceri debere fontemque baptismalem
in‘bi tenendam premissa et gubernacioncm plebis dcte nove parochie cum
regimine animarum et aliis ad curam parochialem spectantibus sacerdoti predicto
committentes ac universa et singula bona ad dotem predicte capelle ab olim
pertinencia in dotem ipsius nove eeelesie assignantes, illis cum dictis aliis
obvenc‘onibus et proventibus ecclesiasticis ad ejusdem vite suffragia
sacerdotis pro temporis usu de cetero applicandis. In quorum omnium testimonium
s‘gillum nostrum ad causas duximus presentibus appendendum. Datum anno a
nativitate Domini millesimo tricentesimo octuagesimo secundo, mensis Aprilis
die tercia. Met
uithangend zegel ad causas van den bisschop in roode was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Oudmunster, 1e afd., no. 1036. Met onderschrift:
Johannes de Loe, per dominum vicarium. 1) De in den tekst voorkomende letters geven den
indruk, dat er staat "mia", met een afkortingsteeken boven deze drie
letters, Men zou hiervoor willen lezen "misericordia", doch dit geeft
geen zin. Mej. Dr. A. J. Maris, chartermeester bij het rijksarchief te Utrecht,
was zoo vriendelijk mij de hier gevolgde oplossing aan de hand te doen, waarbij
men "injuria" als pluralis neutrum moet opvatten. 2)
Dit woord is later bijgeschreven. Mogelijkerwijs moet men lezen: et i.p.v. aut. 159. DE RECHTER VAN ANDEL OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN
HEEMRADEN, 1e. HENDRIK VAN ANDEL AAN JACOB UTER COKEN VEERTIEN HONT LAND IN
EIGENDOM OVERDROEG; 2e. HENDRIK VAN ANDEL EN STEESKEN DIRKSZOON VAN ANDEL AAN
JACOB UTER COKEN, TEN BEHOEVE VAN HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER, DE
PASTOORSPREBENDE EN DE KERK TE GIESSEN, IEDER EEN HOFSTEDE IN EIGENDOM
OVERDROEGEN, WELKE HOFSTEDEN DE VOORMALIGE EIGENAARS VERVOLGENS WEDEROM IN
RECHTEN ERFTINS KREGEN. HENDRIK EN STEESKEN VAN ANDEL BELOOFDEN JACOB UTER
COKEN q.q. GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1382 April 4. Ic Herberen Jacobs soen, richter tot Andel, doe kont ende
kenlijc allen luden, die desen brief zullen zien of horen lesen, dat ic daer
over gheroepen was van rechts weghen, als een ghewaert richter tot Andel ende
met mi Neude Willems soen, Roeloef Melijs soen, Jan Todeman ende Ricout Steeskens
soen, als heemraders tot Andel, daer Heynric van Andel gaf Jacob uter Coken een
vrie ghifte van viertien hont lands, ghcleghen in die afterste henghemenghe
tusschen Jacob Hermans soen lant ocstwaert ende Bruusten sVoghets soen lant
weestwaert, alsoe groet ende alsoe cleyne alsi daer gheleghen sijn. Voert soe
quam dese vorscreven Heynric ende gaf desen vorss. Jacob een vrie ghifte van
eenre hoefstaet, gheleghen an den dijc tusschen Lisebete Danckaerts hoefstact
oestwaert ende Willem Metten soens hoefstact weestwaert, tot behoef des
capittels van Oudemonster ende der papenliker proven ende der kerken te
Ghyesen. Voert soe quam dese voerss. Jacob van des capittcls weghen vorss. ende
van der papenliker proven ende kerken van Ghiesen weghen ende gaf desen vorss.
Heynric dese vorss. hoefstaet weder tot enen rechten eerftijns om anderhalf
pont goets ghelds sjaers, te betalen tot sente Petersmisse in den Zulle. Voert
soe ghelocfde Heynric vorss. dit vorss. erve ende hoefstact te waren jaer ende
dach alse men erve seuldich is te waren binnen den banne van Andc1, ende af te
doen alle vorplicht. Voert soc quam Stceskcn Dirx socn van Andel ende gaf een
vrie ghyfte van eenre hoefstat, gheleghen tot Andel tusschen Jacobs Jacobs
soens kynderen lant ocstwaert ende erfghenamen Jans van Vlimen wcestwaert,
Jacob uter Koken tot behoef des capittels van Oudemonster ende der papenliker
proven ende der kerken behoef van Ghyesen. Voert soc quam dese voerss. Jacob
van des capittels ende der papenliker proven ende der kerken weghen vorss. ende
gaf Steesken vorss. dcsc vorss. hocfstaet weder tot enen rechten eerftijns, om
twee pont goeds ghelds sjaers, te betalen tot sentc Petersmisse in den Zulle.
Voert soc gheloefde dese vorss. Stcesken dese voerss. hoefstact te waren jaer
ende dach, alse men erve sculdich is te waren binnen den banne van Andel, ende
af te doen alle voerplicht. Want wi, Neude, Roeloef, Jan Todeman ende Ricout
Stceskens soen, heemraders vorss., ghenen seghel en hebben, soe hebben wi
ghebeden Herberen Jacobs soen voerss., dat hij dcsen brief over ons beseghclen
wil. Ende ic, Herberen voerss., om beden wil der heemraet vorss.,
ende in orconden der waerhcyt, soe heb ic desen brief open bescghelt met minen
seghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twcentachtentich, up
den goeden Vridach. Met uithangend zegel in gele was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Oudfnunster, 1e afd., no. 1038. Litt.: inleiding, blz.
87; 95, noot 1. 160. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, WAS VERTOORND OP
DE STAD DORDRECHT EN OP DE AMBACHTSHEEREN EN INGEZETENEN VAN DE GROOTE WAARD,
HET LAND VAN ALTENA EN HET LAND VAN HEUSDEN, OMDAT DE DIJK, DIEN MEN BEGONNEN
WAS TE MAKEN OVER DE GORS, GENAAMD DE OVERDRAGE, WAS DOORGESTOKEN. HERTOGIN
MARGARETHA DOET NU UITSPRAAK IN HET ALDUS ONTSTANE GESCHIL EN BEPAALT ONDER
MEER, DAT ALLEN, DIE ONROERENDE GOEDEREN, RENTEN OF TIENDEN HEBBEN IN DE LANDEN
VAN ALTENA EN HEUSDEN, ALS BOETE EN SCHADEVERGOEDING ZULLEN BETALEN ZES
GROOTEN VAN ELK MORGEN LAND, VAN ELK POND ERFRENTE 'S JAARS EN VAN ELK MORGEN
TIENDEN. VAN DEZE ZES GROOTEN ZAL EEN VIERDE DEEL BETAALD MOETEN WORDEN OP 1
OCTOBER A.S. EN ELKEN VOLGENDEN EERSTEN OCTOBER TELKENS WEDEROM EEN VIERDE
DEEL, TOTDAT ALLES BETAALD IS. DIJKGRAAF EN HEEMRADEN ZULLEN DEZE GELDEN ZOO
NOODIG INNEN NAAR DIJKRECHT. OVER DE KOMST VAN LUDEKIJN DEN WILDE TE DORDRECHT
ZAL DE HERTOGIN NADER BESLISSEN. 1382 April 12. Gedrukt: P. h. van de
Wall, Handvesten en privilegeλn der stad Dordrecht, I, blz. 325; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van Delfland,
Bewijsstukken, no. 326, blz. 391-392. 161. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, VERKLAART ZICH TE
ZULLEN HOUDEN AAN DE SCHEIDSRECHTERLIJKE UITSPRAAK ZIJNER GEMALIN VAN
DENZELFDEN DATUM. 1382 April 12. Gedrukt: P. H. van de
Wall, Handvesten en privilegieλn der stad Dordrecht, I, blz. 327; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 327, blz. 392-393. 162. WILLEM V I VAN HORNE, HEER VAN ALTENA; GEEFT AAN JAN VAN
RAAMSDONK HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN WAARDHUIZEN IN LEEN, INGAANDE NA DEN
DOOD VAN AREND VAN UITWIJK. 1382 Juli 12. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, doen cont ende
kenlijc allen Inden, dat wi verlijt hebben ende verlien Jan van Raemsdonc,
onsen neve, dat daghclics gherecht tot Wecrthusen mit sincn toebehoren, alsa
groet ende alsoe cleyn alst Gelijs van Uutwijc van ons houdende was, hem ende
sinen nacomelingen, van ons ende van onsen nacomelinghen te houden tot enen
erfleen na dode Aernts , van Uutwijc. Hier over waren onse trouwe manne Claes van der
Zevender, onse neve, Dyrc van Uutwijc, Henric van Andel ende Brien van
Weyborch. In kennissen der waerheyt soe hebben wi desen brief open beseghelt
mit onsen zeghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twe ende
tachtich, op sinte Margrieten avont. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25. 163. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART 1500 OUDE ;
SCHILDEN GELEEND TE HEBBEN VAN CLAES VAN ZEVENDER, EN BELOOFT HEM, OF ZIJN
ERFGENAMEN NIET TE ONTZETTEN UIT ZIJN AMBTEN VAN KASTELEIN, BALJUW,
RENTMEESTER EN DIJKGRAAF VAN ALTENA, UIT DE MARKTTOLLEN VAN ALTENA EN HET
RENTMEESTERSCHAP VAN MONNIKENLAND, ZOOLANG DIT BEDRAG HEM NIET TERUGBETAALD IS. 1382 November 8. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 391. 164. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EENIGE VOORSCHRIFTEN
MET BETREKKING TOT HET SCHOUWEN VAN DEN HOOGENDIJK, EN VERGUNT DEN INWONERS VAN
HET LAND VAN ALTENA HUN KOREN TE DOEN MALEN OP WELKEN MOLEN ZIJ WILLEN, TEGEN
BETALING VAN HET ZESTIENDE GEDEELTE. 1382 December 12. Wi Willem, heere van Hoerne ende van Altena, maken cont ende
kennelijc allen luden mit desen open brieve, dat wi ghegheven hebben ende
gheven voer ons, voer onse erven ende nacomelingen, onsen goeden ende
ghetrot.iwen luden, ondersaten ende die ghcerft zijn in onsen lande van Altena,
tot enen ewcliken rechte te ghebruhen ende te bcsitten: Of dat zake waer dat
cnich dike, die si opten Hogl:cndike ligghendc hebben, niet verborcht en worde
in de eerste ,. scouwc of in aic ander scouwc niet glxenomen en worde te
maken, als recht waer opeen dihe voerscr., also dat die dike mit vonnisse ons
heemracds acn ons ghewijst wordc, dien soelen, noch dien moe-hen wi, onse
dijcgreven, noch nyemant, hegher bestaden, noch nemen te maken, dan tots
hoechsheemraets scicrnghe. Ende so wat ccse hoglse hecmraet vorghenoemt
schiert, dat die dijc voorss. costen zal te maken, als wi of onse dijcgreve van
onsenweghen dat uutghcleecht hebben of ghdocve daervoer ghedaen hebben, soe
moeghen wi, of onse dijcgreve in der tijt, dat ghelt van desgheens ghercetste
Pet, dat hl in onsen lande van Altena heeft, dies dien dijc voerscr. sijn is,
die tot des heemraeds schieringe bestaet is als voerscr. staet, weder nemen aen
twiseatten -helde of aen vierscatten panden. Ende en waer sijn rede goet niet
goet ghenoech voer den cost als: voerscr. stact, soe sullen ende moeghen wi, of
onse dijcgreve van onsenweghen, dat ghebrec voert verpanden aen sijn erve in
allen manyeren als voerscr, staet. Voert hebben Nvi ghegheven ende gheven onsen goeden Inden
voerscr., hem ende haren nacomelinghen ghemeenliken, voer een ewelike recht te
besitten ende te ghebruken, dat si malen moegen binnen onsen lande van Altena
aen wat moelen dat si willen, die onse is, zonder enighe boeten ofte brueken te
verboeren daeraf teghens ons of onsen erven ende nacomelinghen, om horen
rechten molster, dat is te weten dat zestiendendeel. Ende ommedat wi willen, dat alle dese voerscr. punten ende
zaken wel ghehouden werden van ons ende van onsen nacomelingen ende
onverbroeken, soe hebben wi desen brief tot eenre kennissen der waerheyt open
beseghelt mit onsen zeghel. Gegeven int jaer ons Heren dusent driehondert twe
ende tachtich, op sinte Lucyenavont. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 11 verso. 165. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN PRIVILEGE
BETREFFENDE HET WATERSCHAPSRECHT AAN DE STAD WOUDRICHEM. 1382 December 12. Wi Willem, heere van Hoern ende van Altena, maken cont ende
henlijc allen luden mit desen open brieve, dat wi ghegheven hebben ende gheven
voer ons, voer ons erven ende nacomelinghen, tot enen cwighen recht te besitten
ende te ghebruken onsen lieven ende ghetrouwen luden ende ondersaten onser
poerten van Woudrichem: Of tot enighen tiden dier werve enich opter Merweyde, also
verre alse die scout mitten scepenen van Wouderichem scouwen mit scouwerecht,
aen ons of acn onsen nacomelinghen quamen, dien sullen, noch en moeghen wi,
onse scout, noch nyemant, hogher bestaden, noch nemen te maken, dan totter
scepen schieringhe van onser poerter voerss. Ende so wat dese scepen vornoemt
schieren, dat die voerseyde dijc of werf costen sal te maken, als wi of onse
scout vornoemt van onsenweghen dat uutgheleet hebben of gheloeve daervoer
ghedaen hebben, soe moeghen wi of onse scout in der tijt dat ghelt van
desgheens ghereetste goede weder nemen aen twyscatten ghelde of aen vierscatten
panden, dies die dijc sijn is. Ende en waer sijn rede goet niet goet ghenoech
voer den cost alse voerscr. is, so sellen ende moeghen wi of onse scout van
onsenweghen dat ghebreck voert verpanden aen sijn erve in allen manieren alse
voerscr, is. Ende dese werve voerscr. sellen die scout ende scepene voernoemt
voertaen scouwen in allen recht ende manyeren alse die dijcgreve ende hoghe
heemraet den Hoghendijc in onsen lande van Altena scouwen sellen, dies wi onsen
ghemeynen lande vornoemt een recht ende hantvesten daerof ghegheven hebben. Ende omdat wi willen, dat alle dese voerscr. punten ende
zaken wel ghehouden werden van ons ende van onsen nacomelingen, ende
onverbroken, soe hebben wi tot eenre kennissen der waerheyt dcsen brief open
beseghelt mit onsen zcghel. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twe
ende tachtich, op sinte Lucyenavont. Afschr. Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 6 verso en 7. 166. WILLEM VI VAN HORPNE, HEER VAN ALTENA, VERKLAART EEN
PERCEEL BUITENDIJKSCHEN GROND ONDER ALMKERK VERKOCHT TE HEBBEN AAN DE ABDIJ VAN
BERNE. 1386 Februari 21. Wi Willem, here van Hilern, van Althena ende van Kurterssem,
maken kimt allen luden, dat wi quijt ghescouden hebben ende quijt scelden tot
behoef des goedshuys van Beern alle alsulc recht ende toesegghen, als wi tot
desen daghe toe ghehadt mogen hebben aen een uutlant dat gheleghen is in den
ghericht van Almkerc in die Hoeven buten der straten ter Almen waert, alsoe
groet ende alsoe cleyn als dat dacr gheleghen is, met allen sinen toebehoren,
dacr lant gheleghen is alre naest oestwert Gyelijs van Eten ende westwert Arnt
van Heesbeen. Ende gheloven dit voirscr. erve te waren voer ons ende voer onse
nacomelinghe den goedshuyse voirscr. ten ewighen daghen, bellaudelijc
mutegheliken waterganc, want ons dit voirscr. erve wittelijc ende wael betaelt
is den iersten penninc met den lesten. In kennesse der waerheit soe hebben wij onsen zeghel aen
desen openen brief ghehanghen int jaer ons Heren MCCC LXXXVI, op sente Petersavent
ad cathedram. Met uithangend zegel
van Willem van Horne in groene was. Oorspr, - Archief der
Abdij van Berne te Heeswijk, Cart. I, no. 277 (1, 35). 167. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, SCHENKT AAN WOUDRICHEM
EENIGE VOORRECHTEN TEN BEHOEVE VAN DE OMMURING. 1386 Mei 10. Wi Willem, heere van Hoern, van Altena ende van Kurtersem,
doen cont ende kenlijc allen Iuden, dat wi een overdracht ghemaect hebben met
onsen goeden luden van onser poerte van Wouderichem, dat is te weten: dat wi
hem verdraghen hebben paerde te houden zes jaer lang naestcomende in manieren,
dat elc man, die te peerde gheset was of die rijc ghenoech waren of werden
peerde te houden, dat si dat ghelt van dien peerden, dat is te weten elc peert
vijftien oude scilde, der poerten van Wouderichem gheven sullen, hoer mueren
ende vesten mede te maken; ende een yghelijc van der poerten van Wouderichem
daerna na beloep helden selen van horen goede. Ende dit ghelt sal men setten bi
den richter, scepen ende borghermeysters van Wouderichem ende bi tween van
onsen vrienden, die wi daerbi scicken. Voert hebben wi ghegheven ende gheven onser poerten van
Wouderichem voerscr. alle gruutghelt ende assijns, die ons toebehoerden binnen
onser vrihede van Wouderchem dese voersproken zes jaer uut. Voert hebben wi hem ghegheven, dat si alle assijns binnen
der vrihede van Wouderichem hoghen moeghen op hemselven bi den vorghcnoemden
luden dese zes jaer uut vo::rss. Oec hebben wi hem gheghevcn, dat si moeghen enen steenoven
ende tychelrye setten in onsen lande van der Monickelant buten dijes opt scoer
boven den Golchweert, te minster scade, ende daer oerde te graven steen af te
backen tot hare nutscap. Ende alle dit ghelt voerscr. sal men een derden deel gheven
tot pinxsteren naestcomende, dandcr derdeel tot Bamisse daernaestcomende ende
dat derde derdeel tot sinte Petersmisse in Zulle daernaestcomende. Ende tenden
desen jaer so sal onse pocrte van Wouderichcm bi ons comen ende sellen ons
tesamen beraden, waer men meer ghelts nemen sal mede te muercn ende te vesten;
soe soelen wi hem te hulpc comen, ghelijc ons nutte ende orbaer dunct sijn. In kennissen der waerheyt so hebben wi desen brief open
beseghelt mit onsen zcghel. Ende want haer Mathijs van Kessel, ridder, Dyrc van
Uutwijc, Roelof van Emmichoven, pastoer van Mareys, ende Henric die Borchgreve,
knapen, onse ghetrou raed, hierbi over ende aen gheweest hebben, soe hebben si
desen brief mit ons beseghelt mit horen zeghelen om onser bede wille. Ghegheven
int jaer ons Heren MCCC zes ende tachtich, opten tienden dach van Meye. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. fr, ze ged., fol. 7 verso. Litt.: Inleiding, blz.
65, 79, 81 168. RECHTER, SCHEPENEN EN RAAD DER "POERT'' VAN WOUDRICHEM
VERKLAREN ZICH TE ZULLEN HOUDEN AAN DE BEPALINGEN, VERVAT IN DEN BRIEF VAN DEN
HEER VAN HORNE (VAN DENZELFDEN DATUM). 1386 Mei 10. Wi richter, scepen ende raet der poerten van Woudrichem
maken cont ende kenlijc allen luden, dat wi gheloeft hebben ende gh.eloven van
der poert weghen van Woudrichem onse lieven ghenadighen here, den here van
Huern, van Althena ende van Kurtersern, alle vorwaerden, die hl ons gheloeft
ende beseghelt heeft, ghelijc als die brief inhoudt, die wi hebben van onsen
lieven ghenadighen here voorscreven, wael te houden ende te voldoen ende
onghebreekelijc. In kennissen der waerheyt soe hebben wi desen brief open
beseghelt met onser ghemeynre poerte seghel van Woudrichem. Ende om die meerre zekerheit ende vestenisse onsen lieven
ghenadighen here voorscr. hieraf te hebben om te voldoen, soe hebben wie
ghebeden ende bidden heren Mathijs van Kessel, ridder, Didderic van Uutwijc,
Roelof van Emmichoven, pastoer van Mareys ende Heynric die Borchgreve, ons
liefs heren raet van Huern voerscr., want si hicrbi, over ende aen ghewcest
hebben, dat si desen brief met ons beseghelen willen met horen segllelen. Ende wi Mathijs van Kessel, ridder, Diddcric van Uutwijc,
Roelof van Emmichoven, pastoer van Mareyis, ende Heynric die I3orchgreve,
knapen, want wi bier over ende aen gheweest hebben, soc hebben wi desen brief
om der poert beden wille voerss, open beseghelt mee onsen seghelen. Ghegheven
int jaer ons Heren MCCC ses ende tachtich, op den tienden dach van Meye. Met de uithangende
zegels van Woudrichem, Matthijs van Kessel, Diederik van Uitwijk, Roelof van
Emmichoven en Hendrik de i; Borchgrave in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 12. Litt.: Inleiding, blz.
55, noot 4; 65; 79; 81. 169. ALBRECHT VAN BEIEREN, RUWAARD VAN HOLLAND, OORKONDT, DAT
HIJ, NU HET LAND VAN ALTENA BIJ VONNIS VAN LEENMANNEN VAN ZUID-HOLLAND AAN HEM
IS TOEGEWEZEN, AERNT VAN WEIENBURCH (WEYBURCH) ALLE BREUKEN EN MISDADEN HEEFT
VERGEVEN, DIE DEZE IN HET LAND VAN ALTENA BEGAAN HEEFT. DE HERTOG GEEFT AERNT
TEVENS ZIJN GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA TERUG, WELKE HEM DOOR DEN HEER VAN
HORNE WAREN ONTNOMEN. 1386 September 9. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 446. Litt.: Inleiding, blz.
65; prfschr., blz. 22.
170. TARIEF VAN DE
VIER MARKTTOLLEN TE WOUDRICHEM EN DEN MARKTTOL TE GIESSEN. z. j. e. d. (voor 1387) tRecht van den vier marcttollen tot Woudrichem, die den here
van Hoern toehoerden, ende van der marcttol van Ghiesen. van enen groten sac vlas xij g. van iiij tonnen staels i ouden scilt. van ic weghens ijsers ij d.holls. van iiijc nestken 1) staels voer i tanne. van i sac wollen vj oude g. van i vlet houts van den knye ij oude g. van i craken van den overganc iiij oude g. van houte dat in een scip gheladen is v½ vls. g. van i paer moelensteen xiij oude g. van i last querensteen iij vls, g. van i kerren weden ix oude g. van i vaet asschen i VIS. g. van i last harinx iiij vls. g. van c kesen iiij vls. g. van i tonne boteren i vls. g. van i last biers xij g. vls. van i vat olyen i vls. g. van i tonnen harinxsmouts i vls. g. van i pac bontwercs vj oude g. van vj Cuels voeder wijns i ouden scilt. van i bael meden i vls. g. van i corf visch lij vls. g. van i corf cabelliaus vj vls. g. van i scepe ghegotens visch vr/2 vls. g. van i zalm i ouden holl. van i tonnen visch i vls. g. van i stoer lij vls.g. van i mande witinx i vls. g. van i meze buckincs ij g. van i coppel froyts xij d. holl. van i bosch kenneps lij vls. g. van enen wollen laken iiij d. hol. van enen ijdel scepe i vls. g. van i scuyt iii j d. hol. van i gheladen scepe van opwaert xxvj oude hol. van enen gheladen scepe met enen hantroeder ghelike. van e1ken rende ij d. holl. van i perde iiij d. hol. van i gheladen scrlyte xxij hol. van i hoet gaghels ilij oude g. van i pac vacht vj oude g. van i sentenaer herssen ij oude hol. van i hoede arweten of boenen vl/'z vls. g. van i tafel loets ij vls. g. van allen goede van ghewichte, zidc of zidewerc ix oude g. van i hoet haveren i g., weyt of
rogge ij g., gherst 1½ g 2). van i rijs leyen xij d. hol. Item in die vier mercten tot Woudrichem is niemont vri te
lande dan die poerter tot Woudrichem is. Alst merct 3)van beesten
is, dan sal men nemen, als daer ghecreyiert is, van enen perde iiij wit, van i runde
ij wit, van i verken 1 ~2 witten, van i scaep i doytken, diet coept half ende
diet vercoept half. Item die van Dordrecht, oec wat si gheladen hebben, gheven
van den scepe i vls. g. ende niet meer. Item tot Ghiesen is niemont vri te lande dan die poerter tot
Woudrichem ende tot Hoesden is. Ende van allen goede sa1 men ontfaen van der
tollen als men tot Woudrichem doet; ende dat hier niet bescreven en staet is
als heercomen is. Item die marct tot Wouderichem van Palmen gaet in des
Dinxdages tavontide na halfvasten. Item die marct van Wouderichem tot sinte Jacobsmisse gaet in
drie daghe voer sinte Jacobsavont. Item die marct van Wouderichem tot onser Vrouwenmisse
nativitas gaet in drie daghe voer onser Vrouwenavont. Item die coude marct gaet in drie daghe voer sinte
Lucasavont. Item op sinte Margrietenavont, op sintc Jacobsavont, op onser
Vrouwenavont nativitas ende op sinte Lucasavont so ist vol marct ende dan
creyicr men die marcten zoalst payment gaen sel ende wanneer men ghewant sniden
sal van marcte te marcte. Item die marct tot Ghicssen mact in drie daghe voer sinte
Margrietenavont. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 45, fol. 22 verso-23. Ander afschrift:
Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 33 verso en 34. 1)
Mogelijk moet belezen worden: neseken. 2)
De woorden "weyt" en volgende zijn bijgeschreven. In het tweede
afschrift staan zij in den tekst, doch daar is voor de drie soorten
veldvruchten hetzelfde bedrag van 1½ gr, genoemd. 3)
De tekst heeft hier nogmaals het woord "marct". 171. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN JAN VAN GOER TWEE ONROERENDE GOEDEREN, "DEN WENVAERT" EN
"DEN INSCIT", IN ERFLEEN. 1387 April 15. Regest: Verslagen R.
O. A., 1897, XX, blz. 125, no. I3.
172. VOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM LEGGEN, WILLEM DE HOGHE EN ZIJN ZONEN ZEGER EN GILLIS GEZAMENDERHAND
AAN LUDEKEN DEN WILDE, TEN BEHOEVE VAN HERTOG ALBRECHT, DE BELOFTE AF, DAT ZIJ
WILLEM DE HOGHE WILLEMSZOON, ZOODRA DEZE BINNENSLANDS KOMT OF BINNEN EEN HALF
JAAR DAARNA, AFSTAND ZULLEN LATEN DOEN VAN EEN HUIS EN HOFSTEDE TE WOUDRICHEM,
TEN BEHOEVE VAN DEN HERTOG. 1387
Juni 24. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 462. 173. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN AREND VAN
GIESSEN HET GEHEELE VEER TE ANDEL EN EEN UITERWAARD IN LEEN. 1387 Juli 5. Willaem etc. doen cond allen luden, dat wi verlyet hebben
ende verlyen mit desen br‘eve Aernt van Ghiesen dat veer tot Andel an beyden
ziden van den water tusschen Veenregrave ende Rijswik kerc, item enen uterdijc
die gheheten is die Middelwaert, die belegen is mitter Maz'e an deen zide vor
Andel ende an dandcr zide dat gherecht van Poederoyen, te houden van ons ende
van onsen nacomelinghen him ende sinen nacomelinghen in allen manieren als hijt
van den hofstede ende heerscappie van Althena te houden plach. In orkunde etc.
Ghegheven in den Haghe sVridages na Nlertijn translatio anno LXXXVII. Afschr, - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 4. 174. WILLEM VI VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT HERBAREN
JACOBSZ. EEN HOFSTEDE ONDER ANDEL IN EIGENDOM, DIE DEZE TOT DUSVER IN LEEN
HIELD. 1387 Augustus 17. Wi Willem, heere van Hoern, van Altena ende van Kurtersem,
maken cont ende kenlijc allen luden, dat wi machtich ghemaect hebben ende maken
Herberen Jacobs soen een vrie ghifte te gheven van eenre hofstat, ghelegen in
den gherechte van Andel tusschen Jan Jans soens erve aen die oestside ende
Dircs Wevers erve aen die westside, mit horen toebehoren, welc hofstat van ons
houdende is tot enen Iechten erfleen. Ende wi gheloven die varghenoemde hofstat
te waren voer allen denghenen die ten rechte comcn willen. In kennisse der waerheyt so hebben wi desen brief open
beseghelt mit onsen zeghel. Gegheven int jaer ons Heren MCCC zeven ende
tachtich, des Zaterdages na onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - opgeplakt
strookje papier op los vel, met potlood genummerd (fol.) 40, achter in
Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged.
175. TEN OVERSTAAN
VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN DRAAGT ROBBRECHT VAN EMMICHOVEN TWEE EN
EEN HALF MORGEN LAND IN EIGENDOM OVER AAN ZIJN BROEDER REYNGOUT. ROBBRECHT
BELOOFT REYNGOUT GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1388 Maart 19. Ic Ghijsbrecht uter Spijc, richter in den ghericht van
Emmichoven, doe cont ende kenlic allen luden, dat ic daer over gheroepen was
als een richter ende met mi Peter Scoyaert, Dirc van Nuerden, Aernt Willem
Vinkenzoen ende Aernt Robbrechtszoen als heemraderen, dat voer ons quam
Robbrecht van Emmichoven ende gaf een vri ghift haren Reyngout van Emmichoven,
sinen brueder, van dordalf merghen lants, gheleghen in den ghericht van
Emmichoven, dat men ghemeynliken hiet die vijf marghen, daer naest gheleghen is
oestwaert Heynric Walwijn ende westwart Claes Peterszoen, met allen zinen
toebehoeren. Ende Robbrecht voern. verteech ende verhalmde op dit vcerscr, lant
tot behoef haren Reyngouts voirscr., als vonnes der heemraderen wijsde ende
recht is. Ende Robbrecht voern, gheloefde haren Reyngout voerseit dit voerscr.
lant te waren jaer ende dach, als men een vri eyghen erve sculdich is te waren,
ende alle voercommer ende voerplicht af te doen. In kennissen der waerheit heb ic, Ghijsbrecht, richter
voern., desen brief open beseghelt met minen zeghel, int jaer ons Heren dusent
driehondert tachtich ende acht, tsDonredages na sinte Gheertrudendach. Met uithangend zegel
van Gijsbrecht uter Spijk in groene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart. I, no. 284 (XV, 5). Litt.:
Inleiding, blz. 87, 95. 176. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA
GEWORDEN, GEEFT AAN SEGER WOUTERSZOON (VAN EMMICHOVEN) EEN HOEVE, SMALTIENDEN
EN HET DAGELIJKSCHE GERECHT TE EMMICHOVEN TEN RECHTEN ERFLEENE, GELIJK HIJ DIE
GOEDEREN OOK VAN DEN HEER VAN HORNE IN LEEN PLACHT TE HEBBEN. 1388 Maart 22. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 457 en 458 (aldaar ten onrechte gedateerd: 1387 April 3). 177. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT HET LAND VAN ALTENA EEN HANDVEST. 1388 Augustus 15. In den naem ende eren der enigher ende onghesceydenre
Drievoudicheyt, amen. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, van
Zeelant, bi der ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande
van Altena, doen cent allen luden, dat wi omme oetmoPdighes vervolghens ende
minliker bede van onsen goeden luden ghemvenliken van onsen lande van Altena,
omme te verclaren sommighe punten van rechte, die si begherende zijn, dacr wi
bi rade ons liefs heren ende vader, heere van Hollant, sijns raeds ende den
onsen, goedertierliken hebben ghehoert die bede onser goede lude voerss., ende
hebben hem ghegheven ende gheven voer ons ende voer onsen nacomclingen, hem
ende horen nacomelinghen, omme menighen trouwen dienst, die si onsen
voervaderen, heren tot Hollant, dicwijl ghedaen hebben ende ons ende onsen
nacomclinghen noch doen zullen, zulke punten ende recht, alse hierna gescreven
staet, eweliken te houden ende te doen houden sonder verbreken. 1. In den (iersten), so hebben wi
gheconsenteert onsen goeden Iuden voerscr. alle brieve, hantvesten,
previlegien, die si hebben van ons ende van onsen voervaderen, heren tot Hollant,
of van den heren van Hocrn ende van den lande van Altena, ende gheloeft te
houden in allen punten, soe si begripen ende ghescreven staen. 2. Item waer dat sake dat enich man of
wijf, ghezetcn in den lande van Altena, sijn lijf of sijn goet verboerde teghens
ons, die en solide sijns wijfs of sijnre kyndere of sijnre gherechte erfnamen
goet niet verboeren, si en soudent half hebben. Ende sijn wittaftighe scout sal
voren van den ghemeynen goede gaen sonder arghclist 1) 3. Item worde enich lantman of wijf
aenghesprokcn, dat hi sijn lijf of sijn goet verboert hadde, die sal hem
verborghen mi borghen, die also gaet sijn als sijn lijf ende als sijn goet.
Ende en can hl hem so niet verborghen, so mach men houden in helden sondcr
pincn tot Altena. Ende binnen den eersten zes weken, dat hl ghchouden of
verborcht is, sal men aenspreken mitten rechte; ende en spreect men binnen dier
tijt niet aen mit rechte, so sal hl qwijt ende vri wesen van der zaken, daer hl
of aenghesproken of voer ghevanghen is. 4. Item -heen wijf en sal bastaerd moeghen
winnen. Ende of yemant sinen bastaerd enich goet gheeft ende die bastaert
sterft sonder wittaftighe ghebocrte levende after hem te laten, so sal dat ghegheven
goet weder comen an denghenen, dier ghegheven heeft of aen sinen gherechten erfghenamen.
Maer vercreghen goet van den bastaert sal comen alsoet vanouts haerghecomen is 2). 5. Item enich lantman, die wi van sinen
live aenspreken willen lof aen doen spreken, dien sal men aenspreken in den
dorpe of ambochte, daer hl ghebroect heeft, ende hem daer verwinnen mitten
rechte, ende hem uter vierscaer van Wouderichem enen dach van rechte legghen
ende een weet te doen 3). 6. Item soe wie weeskynder voecht wesen
sal van rechte, die sal al hoer gherede goet penninghen ende panden bi den
heemraders of scepenen, daert gheleghen is, binnen zes weken na dode vaders of
moeder, alsoet recht gheleghen is, ende belegghent op twescatten erve, hem dat
weder nut te reyken tot horen mondighen daghen. 7. Item en sullen wi, noch nyemant van
onsenweghen, gheen vreemde scape houden, noch laten houden, in onsen lande van
Altena. 8. Item alle hoenre, die op uutlande of
dijcke gheset zijn ende mit onrechte daerop gheset waren, laten wi of ende
scelden se qwijt. 9. Item wi en sullen gheen beter
payment nemen van onsen boeten, brueken of verfayten, dan wi in onsen marctcn
sullen doen roepen ende ghebieden. 10. Item waer dat sake dat de heer; van Hcern in enighen
dadinghe quame mit ons omme weder te comen toten lande ende hecrlicheyt van Altena,
soe beloven wi, dat onse lieve heere ende vader van Hollant, alse overheer,
ende wi ende onsen nacomelinghen onsen goeden luden van den lande van Aitena
ende haren nacomelinghen houden sullen ende doen houden ai allen horen rechte,
hantvcstcn ende previlegien, die si hebben van onsen lieven heeren ende
voervaderen van Hollant, van ons ende van den heer, van Altena, sodat een
yghelijc hebben zal recht ende vonnissc na den recht van den lande sonder
arghelist. 11. Item alle beroepen vonnissen int hofghed:rghe, dacr
sullen wi onsen balju of enen ghcliken man toe zetten te 'berechten mit onsen
brieve van beveelnisse, af w‘ die selvc niet berechten en mceghen of en willen.
Ende waert dattet gheen ghel‘jc man en waer, ende ons daer claghe of quame, so
sullen wi dien ofdoen ende hem enen gheliken redelicken man wedersetten die
beroepen vonnissen te berechten, of sel.ve onse recht aen ons houden ende
rechten alsc recht is 4). 12. Item waer dat wi des te doen hadden ende wi peerde
gheboden te houden, so sal een yghelijc selve mit sinen peerde dienen also
verre, als bi daer nutte ende oerbaerlijc toe is. 13. Item en sal men ghenen dijc, weghen, wateringhen,
slusen, zilen noch zeghedammen in ghenen scouwen hoghcr bescouwen, bescaden
noch besteden, noch onraet op drven, dan ter heemrader scieringhe. 14. Item so mach alle man, gheseten in onsen lande van
Altena, varen malen omme tsestiende vat tot wat moelen dat si willen binnen
onsen lande van Altena, sonder verboeren teghens ons. Ende ommedat wi willen, dat dese punten voerscreven alle
vast '~ ende ghestade ghehouden sullen werden van ons ende van onsen na'
camelinghen onsen goeden luden voerss. ende horen nacomelinghen, so hebben wi
desen brief beseghelt mit onsen zeghele. Ende om die meerre zekerheyde ende die
beter vestenissen, so hebben wi ghebeden ende bidden onsen lieven heere ende
vader, dat hi desen brief ende hantvesten gheloven wille te houden ende te doen
houden ende init ons beseghellen wille. Ende wi Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave bi den
Rijn, hertoge in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende
van Vrieslant, hebben om bede wille Willem, onsen outsten soen, alle dese
voerghescreven punten mit hem gheloeft te houden ende te doen houden voer ons
ende voer onsen nacomelinghen den goeden luden van den lande van Altena ende
haren nacomelinghen, ende hebben des te orconde desen brief voer beseghelt mit
onsen zeghele mit Willem, onsen soen voerss. Dit was ghedaen in den Haghe, int jaer ons Heren dusent
drie~ hondert achte ende tachtich, op onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 9 en 9 verso. Andere afschriften:
Leenkamer Holland, no. 51, 1e ged., fol. 6 en 6 verso; Leenkamer Holland, no.
50, fol. 277 en 278. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 513 en 514. Litt.: Inleiding, blz.
38. 1) Litt.: Inleiding, blz. 114-115 2) Litt.: Inleiding, blz. 117-120. 3) Litt.: Inleiding, blz. 75. 4) Litt.: Inleiding, blz. 75
178. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT EEN HANDVEST AAN WOUDRICHEM 1) 1388 Augustus 15. In den name ende eren der enigher ende onghesceydenre
Drievoudicheyt, amen. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant van
Zelant, bi der ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande van
Altena, doen cont allen luden, dat wi om oetmoedighes vervolgens ende om
minliker bede van onsen goeden luden ghemeenliken van onser peerte van
Wouderichem, omme te verclaren sommige punten van rechte, die si begherende
zijn, daer wi bi rade ons liefs heren ende vader, ons heren van Hollant, sijns
raeds ende den onsen, goedertierliken hebben gheheert die bede onser goeder
lude der poerten van Wouderichem voerseyt, ende hebben hem ghegheven ende
gheven voer ons ende voer onsen nacemelingen hem ende horen nacomelinghen, om
menighen trouwen dienst, die si onsen voervaderen, heren tot Hollant, dicwijl ghedaen
hebben ende ons ende onsen nacomelinghen noch doen zullen, alsulken punten ende
recht, als hierna ghescrcven staet, eweliken te houden, sonder verbreken. 1. In den eersten gheloven wi te houden
ende te doen houden alle brieve, hantvesten, previlegien, die cnse goede lude
van Wouderichem hebben van ons ende onsen voervaderen, beren te Hollant, of van
den heere van Hoerne of van den lande van Altena, in allen punten, soe si
begripc,n ende ghescreven staen. 2. (27) Item waer dat zake dat
en‘ch poerter sijn lijf of s‘jn goet verboerde, die en seude zijns wijfs of
sinre kynder of sijnre gherechten erfghenamen goet niet verboeren; si en
soudent half behouden, ende zijn wittaftige scout sal voer van sinen goede naen
ghemeyne van wive of sine erfghename, sonder arghelist a) 2)
. 3. (26) Item wordc enich poerter
aenghesproken, dat hl zijn lijf of sijn goet verboert sonde hebben, die mach
hem verborghen mit borghen, die also goet zijn als sijn lijf ende als sijn
goet. Ende en can hl hem zo niet verborghen, so mach men houden in vanckenisse
sonder te pinen, binnen onser vriheyt van Wouderichcm, ende aenspreken binnen
den eersten zes weken, dat hl ghehouden of verborcht is metten rechte. Ende en
spreect mens niet aen mitten rechte (bynnen den zes weken voirscr. b),
so sal die poerter vri ende qwijt wesen van dier zaken, daer hi of
aenghesproken ende voer ghevanghen is. 4. (28) Item gheen wijf en zal bastaert
mocghen winnen. Ende of yement zinen bastaert enich ghoet gheeft, ende die
bastaert sterft sonder wittaftighe gheboerte levende after hem te laten, so sal
dat gheglieven goct weder comen an denghenen, diet ghegheven heeft of aen sijn
ghcrechte erfghenamen, maer vercreghen goet van den bastaert sal comen alsoet
van outs haercomen is c) 3) 5. (29) Item hebben wi gheloeft ende loven
onsen voerseyden poerteren te qwiten ende scadeloes te houden van der
lijfpensie van Brucsele d), ghelijc als die heere van Hoern der
poerten van Wouder‘chem daerof brieven ghegheven heeft. 6. (30) Item zo wie weeskynder voecht
wesen zal, die zal al hoer gherede goet penningen ende ponden bi den rechter
ende scepenen binnen der vriheyt van Wouderichem, binnen zes weken na doeden
vader of moeder of daert hern of bestorven mocht wesen, ende belegghent op
twescatten erve e), hem dat weder uut te reyken tot horen mondeghen
daghen ende ombecommert op hoer goet te zetten. 7. (31) Item en sullen wi noch nyemande
van onsenweghen gheen vreemde scape houden, noch laten houden, in onsen
ambochte ende vrihede van Wouderichem. 8. (32) Item en sullen wi gheen
beter payment nemen van onsen boeten, broeken of verfayten, dan wi in onsen
marcten zullen doen roepen ende ghebieden. 9. (33) Item waer dat zake dat die
heere van Hoerne in enighen dedinghen quame mit ons, om weder te comen totter
poerte van Wouderichem, lant ende heerlicheyt van Altena, soe gheloven wi, dat
onse lieve heere ende vader van Hollant, alse overheere f), ende wi
ende onse nacomelinghen hem ende horen nacomelinghen houden zullen ende doen
houden in allen horen rechte ende hantvesten, die si hebben van onsen lieven
heeren ende voervaderen, heren van Hollant, van ons ende van den heren van
Altena, dat een yghelijc hebben zal recht ende vannisse trouwelijc sonder
verbreken g). 10. (34) Item so en sal men nyemant te peerde bieden h)
binnen der poerte van Wouderichem, hl en zal daer zelve mede dienen also verre
als hl daer nutte ende oerbaerlijc toe is. 11. (10) Item en zal men ghenen dijc, weghe,
wateringhe, slusen, zilen, werven, straten noch zeghedam in ghenen scouwen
hogher hescouwen, besteden, bescaden noch onraet op driven, dan toter heemrade
of scepen scieringhe. 12. (35) Item so mach een poerter van Wouderichem
sijn coern doen malen in den lande van Altena tot wat moelen dat hl wille, om
tsestiende deel, sonder verboeren jeghens ons. 13. (36) Item en zal nyemant onse zegheworpen
belegghen dan onse poerters van Wouderichem, daer si nu ter tijt sijn of
namaels vallen moeghen binnen onser heerlicheyt van Altena. Ende daerof sullen
wi hebben den vijften penninc. Ende of si zegheworpe niet en beieyden, alst ons
ende onsen vroenmeysters nuttclijc ende oerbaerlijc waer, soe moeghen wi of
onse vroenmcesters onse worpen doen bevisschen tot onser nutscap ende ocrbaer 4). 14. (37) Item dat alle poerters van Wouderichem tollevrij
varen zullen al Hollant doer tot Hoesden ende vander nu ghesetter tollen ten
Berghe, ende alles rechts ghenyeten ghelijc den vrien steden van Hollant. 15. (38) Item so wat goede dat een poerter van
Wouderichem coept of vercoept binnen der vriheyde van Wouderichem, daer en
sullen si noch niement tollen of gheven. 16. Item waer dat zake dat bi onghevalle van brande of
anders verout of verloren worde dese hantvesten, soe gheloven wi onsen
poerteren van Woud,-richem so wes, dat si mit uutghescriften bewisen moeghen
onder twe of meer goeder lude zeghelen, dat wi hem dat weder zeghelen zullen,
of onse nacomelinghen, sonder haren cost. Ende ommedat wi willen, dat alle dese punten voerss. vast
ende ghestade ghehouden sullen werden van ons ende van onsen nacomelinghen
onsen goeden luden voerss. ende horen nacomelinghen, so hebben wi desen brief
beseghelt mit onsen zeghele. Ende omme die meerren zekerheyden ende die beter
vestenissen, so hebben wi ghebeeden ende bidden onsen lieve heere ende vader,
dat hl desen brief ende hantvesten gheloven wille te houden ende te doen
houden, ende mit ons voren beseghelen wille. Ende wi Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave bi den
Rijn, hertoghe in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant
ende van Vrieslant, hebben om beden willen Willems, onsen outsten soens, alle
dese voerghescreven punten mit hem gheloeft te houden ende te doen houden, voer
ons ende voer onsen nacomelingen, den goeden luden van der poerten van
Wouderichem ende horen nacomelinghen, ende hebben des te orconde desen brief
voren beseghelt mit onsen zeghele mit Willem, onsen soen voerscr. Dit was ghedaen in den Haghe int jaer ons Heren dusent
driehondert acht ende tachtich, op onser Vrouwendach assumptio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 1 en 1 verso. Andere afschriften:
Leenkamer Holland, no. 51, 1e ged., fol. 5 verso en 6; Leenkamer Holland, no.
50, fol. 277 en 277 verso. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 512 en 513. Litt.: Inleiding, blz.
38 vlgg. 1) Men vergelijke noot i) op blz. 82. De handvest van 1410
is verdeeld over drie brieven van denzelfden datum; ter bevordering van de
overzichtelijkheid nummerde ik de artikelen echter door. Het derde artikel van
deze handvest is het eerste van den tweeden brief van r4to. 2)
Litt.: Inleiding, blz. 114-115 3)
Litt.: Inleiding, blz. 117-120, 4)
Litt.: Prfschr., blz. 123 a)
sal voir uut van den gehelen goeden gaen gemeyn. b)
Deze woorden zijn in den tekst van 1410 ingevoegd,. c)
aen sijn rechte erfgenamen of sijnre gebrake, Mar vercre;en goet van den
bastairden voirscr. sal aen ons eomen, als tot haertoe gewoenlic geweest is. d)
van sulken lijfrenten, als wij den steden van Brabant of hoeren poirteren
jairlix sculdich sijn. e)
Tekst i4io heeft ingevoegd: bynnen onsen lande van Althena gelegen. f)
De woorden onse lieve heere ende vader van Hollant, alse overheere, ontbreken
uit den aard der zaak in den tekst van 1410. g)
sonder verbreken oj zvederseggen. h)
up pairde zetten te houden. 179. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, VERZET DE WEEKMARKT TE
WOUDRICHEM VAN ZONDAG OP WOENSDAG. 1388 September 28. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen
cont allen luden, dat wi om goede jonste, die wi draghen tot onser poerten van
Wouderichem ende om bede ende versoecks wille, die onse poerteren aen ons
ghedaen hebben, soe hebben wi verleyt end:, verlegghen die wekemarct, die
gheleghen heeft in onse poerte van Wouderichem opten Sonnendach, dat si
voertaen legghen ende wesen sal op den Woensdach, in allen den rechte te wesen ende
voertaen eweliken te houden alse men se opten Sonnendach te houden plach. In orconde desen brieve beseghelt mit onsen zeghel.
Ghegheven in den Haghe des Manendaghes na sinte Mauriciusdach int jaer ons Heren MCCC
acht ende tachtich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 8.
180. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT VERSCHEIDENE VOORRECHTEN
AAN DE LOMBARDEN TE WOUDRICHEM. 1388 September 29. Willem van Beyeren, van Henegouwen ende van Hollant, greve
van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen te weten alle
denghenen, die desen brief zullen zien of horen lesen, dat ons lief is ende bi
onsen wille ende daertoe sijn wi verwilkoert ende verwilcoren, dat onse goede
vrienden Ymmonet Koyers, heren Coenraed Royers soen, ende sijnre broeder
kynder, als Odoen Perchenael Royers soen ende Philips Andries Royers soen van
Aest ende hoer erfghenamen ende hoer ghesellen, die si van horenweghen daertoe
voeghen, ende alle hore ghesinde, moeghen woenen ende bliven binnen onser
poerten van Wouderichem ende in onsen lande van Altena also als hem ghenoegen
zal alre best, van den dage der date van deser littere tot vijf ende twintich
jaren toe gheheel ende vol, dat een na tander naestvolghende. 1. Ende hebben gheoerloft ende
oerloven, dat die voerss. coepmannen, hoer ghesellen ende hoer ghesinde,
moe-ben in onser voerscyder poerten ende in onsen lande van Altena voerss.,
alle den termijn voerscr., copcn, vercopen, bejaghen, wisselen ende comanscap
doen mit horen ghelde, also als si sullen wanen best:; doen hoer vordel, orbaer
ende profijt; die welke coepmanne, hoer ghesellen ende hoer ghcsinde, hoer
goede ende alle hoer zaken gheheelic wi hebben ghenomen, nemen ende ontfaen in
onsen gheleyde, zekerhede, bescermenisse ende bewaringhe, ingaen(de), incomen(de),
in bliven(de) ende alle hoer zaken doende in onser voerss. poerten ende in alle
onsen lande vornocmt, alle den termijn uut voerss. 2. Ende wi gheloven hem ende hebben bevorwaert,
dat wi niet en sullen laten noch ghedoghen, dat enigherhande cooplude,
Tuskanen, Joden, Cauwersinen noch nyemant anders, ghelike neringhe doende,
zullen wonen noch bliven in onser poerten ende lande voerss. binnen alle dien
termijn vornoemt, ten ware bi wille ende consente den voerss. coepmannen ende
hore ghesellen of bi horen specialen onthete. Ende ghesciede oec dat die coopmannen,
of enich van hem, wanneer dattet waer, binnen den termijn voerss. wilden of
wilde sceyden uut onser poerten ende lande voerss., dat mocghen si doen ende vercopen
ende wisselen haer deel van haren goede ende van horen catcylen, die si hebben
zullen in onser poerten ende lant voerss., sonder forpcl ende quade boesheyt.
Ende van datter ghedaen sal sijn, dat die partye kennen sal of dat blihen sal
bi hulpen der poerten ende lant voerss., als bi onsen kennemannen of bi anderen
openbaren instrumenten, dat sullen wi doen houden als -ilecre. 3. Ende wi hebben den voerss.
coepmannen, haren glesellen ende haren ghcsinde glleqwijt, qwiten ende vrien
van alre scattingen, lote, bede, tinsc, tolnen, heervaerden van reysen, van
allen cost ende dienste, ons te doen of yemande van onsenweghen, oec mede van
allen anderen onghelike ende cvcrdaden, die wi hem wilden of mochten cysschen
of doen eysschen van onsenweghen; mer wi zullen hern behoeden ende bewaren
trouwelijc teghens denghenen, die hem onrechte, moynissc of scade willen doen.
Ende ghevicit dat enich der cocpmannen, haer ghesellen of haer ghezinds voerss,
of haer goede, worden opghehouden of ghearresteert in enighe stede, so sijn wi
sculdich hem te bejaghene hoer deliverancie ende dat si ontrasteert worden mit
goeden trcuwen op horen cost, also wi doen souden ende sculdich waren te doen
onsen mannen ende onsen poerteren. 4. Ende wi en moeghen, noch en willen
riet besculdigen die voerss. coepmannen, haren ghesellen, noch haren ghesinde,
yet te eysschen van enighen zaken, die verleden sijn, hoe ghedaen si moeghen
sijn of hadden ghewecst, in wat manycren dattet waer. 5. Ende ghesciede oec dattet voerss.
coepmannen, hare ghesellen of haers ghesinds doet bleve binnen den voerss,
termijn, die testament ghemaect hadde, wi en souden niet eysschen van sinen
goede dode hant, noch ander dinc, maer wi souden dat testament doen houden ende
souden so doen, dat sijn goet worde ghekeert na der settinge van sinen
testamente, als waerlijc hecre. Ende storve hl oec sonder testament te maken,
waer hl eyghen of bastaert, wi willen, dat sijn goet kere ende blive op sijn
naest oer ende gheslachte na der wet ende kostume van den lande, daen hl is,
ende scelden hem qwijt alle recht, dat ons mochte of seuldich ware te vervallen
van enen eyghen of bastaert of van horen goede. 6. Ende ghesciede dat enich der
coepmanne voerss., van horen ghesellen of van horen ghesinde, misdede enighe
misdaet; hoe ghedaen si waren, wi en mceghen niet nemen noch eysschen van
denghenen, die onsculdich sijn, noch tasten aen hoer goet, sonder alleen aen
denghenen, die die misdaet sal ghedaen hebben, in manyeren dat wi om
gheenrehande misdaet, die hl mach hebben misdaen, sonder van doetslage ende van
vredebrake, en moegen eysschcn meer dan vijf ende twintich pont zwarten
tornoyse alsulc als ghenge ende gave is. Ende waer die misdaet minre, wi souden
min daerof nemen na vonncsse der scepene ende der ghesworen der poertcn
voerss., of ciaer hl die misdaet ghedaen heeft. Ende hiermede sal die misdadige
qwijt sijn ende qwijt bliven teghen ons ende tegilen die cnse. Ende scelden oec
mede qwijt van alle die deel, dat ons verscinen soude of mochte van koeren ende
van boeten, daer si in bevallen souden of mochten in onser poerten of lant
voerss. om zaken, die men zeghet van spreken sonder wijsheyt tontstede; noch om
oerloge, die wi hebben souden of mochten, om 1) dat die coepmannen
hebben mochten onder hem, of die ander liede hebben moeghen; wij willen se,
noch en Lnoeghen besculden, noch doen besculden, bi ons, noch bi anders
nyemande van onsenweghen. 7. Ende ghevielt dat enighe pandel
verstolen of tonrecht ontdraghen, gheset worden in der voerss. coepmannen huus,
wi en willen nyet, dat si yet wedergheven voer dien tijd, dat wel ende al betaelt
sijn van horen cateylen ende van horen cost, waer of men se sculdich is te
gheloven, of hore enich van hem, sonder quaet of forpel, bi horen slechten
woerden, sonder ander proeven te doen of yet daerteghens te segghen. 8. Ende wi willen oec ende begheren,
dat, ghevyele dat die voerss. coepmannen, hoer ghesllen of haer ghesinde,
ghehouden hadden pande ende ghewacht jaer ende dach, dat si se after dien tijt
vercopen moeghen tot haren wille sonder aenspreken van yemand.- ende sondcr
misdaden teghens ons of teghens yemande van onsenweghen. Ende dat si se jaer
ende dach sullen ghehouden hebben, dat sal men hem gheloven tot horen simpelen
segghen, zonder ander proeve te doen. 9. Ende wi gheloven ende hebben
gheloeft den voerss. coepluden te doen ghelden mit zulker munten ende weerden,
als daer si mede ghecomenscept sullen hebben, also verre als haer letteren,
hoer cyrographen ende hoer machten daerof hebben sullen ende houden. Ende van
allen dien dat si ghecomenscept zullen hebben, daer gheen letteren, cyrographen,
noch machten of en sijn, nochtan sijn wi hem sculdich te doen ghelden mit
zulken payment, als dacr si mede ghecomanscept zullen hebben, also verre als
dieghene, die hem sculdich zijn, goet hebben. Ende des moeten die coeplude
voerss, gheloeft sijn bi horen slechten woerden, sonder anders proeve te doen. 10. Ende overmids alle den vorwaerden, die dese
tieghenwordige brief boven ende beneden begriipt, so sijn ons die voerss.
coepmans sculdich te gheven ende te betalen, elx jaers van den vijf ende
twintich jaren voerss., tsestich oude scilde, goet van goude, gherecht van
ghewichten, alle jaer te ghelden op sinte Jacobsdach in Julio, daer tyerste
jaer of inghinc op sinte Jacobsdach in den zoemer in der maent van Julio int
jaer acht ende tachtich lestleden; ende scelden hem qwijt mit desen brieve van
allen verleden jaerpacht ende tinse, die si ons sculdich hebben gheweest van
onser poerten ende lande voerss. roerende tot sinte Jacobsdaghe toe des
apostels in der maent van Julio int jaer acht ende tachtich voorss., ende
daerof houden wi ons van hem wel ghepayt. 11. Ende ghesciede oec dat die 2) voerss.
coeplude sceyden wouden uut onser poerten ende lande voorscr. binnen den termin
vornoemt, dat moeghen si doen sonder wederscgghen ende onghecalengiert, wanneer
dat si betaelt ende ghenoech ghedaen hebben van zulken tinse, als si verseten
hebben. Ende voeren si wech binnen den voerss. termijn, wanneer het ware, si
souden ons ghelden den voerss. tinse tot der tijt toe dat si wechvoeren, also
die tijt beliepe, die si verseten hadden. 12. Ende waert dat ghesciede - dat niet ghescien en moet
-, dat des-, voerss. coeplude, hoer ghesellen of hoer ghesinde, hadden enighen
scade, zwaerheyt of wederstoet, overmids ghebrec van ons of bi ons, in wat
manyeren dattet ware, dien scade sijn wi hem sculdich te ghelden mit goeden
trouwen. 13. Ende boven alle desen hebben wi ghegheven den voerss.
cocpmannen, horen ghescllen ende horen ghesinde, twc jaer termijns om te woenen
in onser poerten ende lande voerss., sonder enighe' comenscepe te hantieren, also
vrilijc ende also quitelijc als boven ende beneden is besceyden van allen
zaken, na' den voerss. vijf ende twintich jaren of binnen den vijf ende
twintich jaren voerss., als si henen sceyden wouden van onser poerten ende
lande voerscr., sonder enighen tins ons te gheven. In welken tween jaren si
ingaderen moeghen haer scult ende haer comenscepe, behouden dien dat si sijn te
doen weten den uutganc van den termijn, of als si sceyden wouden uut onser
poertcn ende lant voerscr., tot allen denghenen, die pande hadden in horen
huse, dat si quarnen ende lossende hoer pandc. Ende alle die pande, die hem
bliven zullen na den tween jaren voerscr., wi begheren ende willen, dat sire
haren wille mede moeghen doen, sonder misdoen tcghens ons of yemande van
onscrweghen. Ende dan sijn wi se sculdich te doen gheleyden zeker ende vri,
hem, haer ghesellen, haer ghesinde, alle haer goct ende alle haer zaken, totten
eynde toe van onsen lande, van onser hecrscap ende van onser macht, tot wat
ziden dat si willen trecken. 14. Ende wacrt dat cnich ontbieden, ghcbieden of bidden
qu:~me aen ons van enighen weerliken heere of van der heyligher kercken of van
anders enighen persoer., hoc ghedaen hi wacr, om te vanghen of te arresteerne
die voerss. coepmannen, haer ghesellen of haer ghesinde, haer goet of hare
enichs goet, of te doen rumen onse pocrte voerss. of onse lant, nemmermeer om
zulc ontbieden, ghebieden of bidden en souden wijt doen, noch ghedocghen te
doen, hem, noch enich van hem, noch an horen goede, enich onghelike of arresteringhe;
maer wi souden se wachten ende bescermen wel ende ghetrouwelijc alleen den
termijn vornoemt. 15. Voert sijn dese voerss. coepmanne, haer ghesellen,
haer ghesinde, in onser protexien ende bescermenisse mit horen goede, dat si
hebben, bi tiden, in onser poerten ende lant voerscr., ende zullen se daerin
bescudden teghens enig hen heere of teghens yemende, die se beletten of
veronrechten woude. 16. Ende wi gheloven hem ende hebben gheloeft, dat wi hem
zullen doen hebben alle sculden, die men hem sculdich zal zijn binnen onsen
lande voorss, ende binnen onser macht. Ende wi en willen hem, noch en sijn
sculdich te versaeken, enich respijt te gheven horen sculdaren, tensi bi horen
wille ende bi horen ghemoede. Om welc scult hem te doen hebben ende te doen
ghelden, wi hebben hem gheloeft te doen hebben ende te doen deluerende enen
serjant, om hem in te doen comen haer sculden, die men hem voertaen in
scepenbrieven of in anderen brieven of gheloften verlien sal of voertijts
verlijt heeft, bi tsheren tiden van Hoerne, van binnen ende buten onser poerten
ende baljuscap van den lande van Altcna, tot horen vermanen ende verzoeke, also
dicke als die voerss. serjant zal versocht sijn van den voerss. coepmannen of
van hore een, sonder te verbeyden anders gheboeds of beveelnisse van ons of van
anders yemande van onsenweghen. 17. Ende willen dat alle dicghcne, die ghcarresteert,
hehouden of ghcvangen sijn sullen binnen onser poerten of lant voerss., om
scult den voerss. cocpmans of hare ghesellen, dat onse torremeyster van onser
poerten voerss., wie dat hl is op dien tijt, die lude honden in onser
vangenissen op den cost ende tere der voerseyder sculdaren, ter tij t toe, dat
die voerss. coepmannen sullen sijn vol ende al ver~ gouden ende betaelt. Ende
waert dat die sculdaren, man of wijf, niet en hadden horen cost mede te doen,
so is onse torrcmeyster voerss. dieghene sculdich te houden ten cost ende tere
der voerss. coepmannen, mit ghevoegheliken cost, na den state ende der voorss.
vangnissen. Ende nyemant en mach bewisen, noch proeven, dat si desen voerss.
coepmannen betaclt hebben of -henoech ghedaen hebben, tensi mit scepenbrieven
van der stat dacr si die scult of vorwaerden ghedaen hebben. 18. Voert en willen wi niet ghedogen, dat dcse veerss.
cocpmannen, haer ghesellen of haer ghesinde, om gheenrehandc zaken, in onsen
lande te campe aenghesproken werden. 19. Oec verlien wi hem ende willen, dat si ghenen scade
liden en zullen in onsen lande, omdat si onse tale niet en kunnen. Ende waer
oec dat sake, dat si enighe ede doen souden, dien sullen si doen na hore talen
voer hoer dore. 20. Ende wi en sullen nyemants scult aen ons trecken,
maer wi willen, dat si haer scult innen, also verre als si selve willen ende
mceghen. 21. Voert ghelovcn wi den voerss. coepmannen, dat wi op
hem of haer ghesellen of op haer ghesinde of op horen goede - waert gheleghen
is, roerende ende onroerende - gheen recht en sullen doen, noch doen doen, noch
laten vorderen, in onser poerten ende lande voerss., van enigherhandc bitichten
of zaken, die hem yemant betyen of opsegghen mochten of aenspreken woude, tensi
of si voer scepenen of in scepenbrieven in onser poerten ende lande voerss.
gheloeft hadden; ende engheen recht vorderen of laten vorderen op yemandc
anders dan op dieghene, die voer scepenen of in scepenbrieven in onser poerten
ende lant vornoemt gheloeft ende verbonden hadden. 22. Oec en moeghen wi, noch en willen, den voerss.
coepmannen, horen ghesellen, noch horen ghesinde, nyet besculden noch eyschen
veer ons, voer yemant anders, noch nyemant van onsenweghen, van enighen zaken,
die voerleden sijn - hoe ghedaen si sijn moeghen of hadden gheweest, in wat
manyeren dattet ware , ende scelden si daeraf qwite ende houden ons wel ghepayt
van hemluden voerscr. 23. Waer oec dat sake dat enich vrouwenname quame binnen
horen huse of ghehuste, om hope ende troestghelt te winnen of wat ander zaken
dattet ware, ende over dese voerss. coepmannen ende over haer ghesinde
claghede, dat haer cracht ende ghewelt ghedaen ware, des souden wi ons nyet
aentrecken, noch hoer enich berecht daerof doen, ende si en souden daerof
ghenen scade liden. 24. Waer oec dat zake dat yemant van desen coepmannen
-helt ghenomcn hadde ende namaels quame ende croende, dat dat ghelt quaet ende
valsch waren, dat mceghen dese voerss. coepmannen, haer ghescllcn ende haer
ghesinde wedersegghen mit horen simpelen woerden, dat si des onsculdich sijn
ende buten hore weet is; ende dat sullen wi hem daermede gheloven ende daeraf
qwijt houden ende onsculdich. 25. Voert en sullen wi dese coepmannen, horen ghesellen,
noch horen ghesinde, niet dwinghen noch laten dwinghen in gheenre wijs, cm ons
enich ghclt te lenen. 26. Ende wi willen, dat die voerss. coepmannen, haer
ghesellen of haer ghesinde of enich van hem, also dicke als si willen, moeghen
nemen haer gheloeften, haer zekerheyden ende haer vorwaerden van onsen
kennemannen voer die hulpe van onser poerten veernoemt ende voer die hulpe van
onsen andere steden, daer gheen coepmannen en woenen; ende in onsen steden daer
coepmanne woenen moeghen si se cec nemen, maer dattet si bi dier coepmanne
wille, die daer sijn of sullen woenen. 27. Ende wi gheloven hem ende hebben besproken mede, dat
wi die scepenen van onscr poerten voerss. sullen hebben alsulc, dat si wesen
zullen ende comen over haer vorwaerden ende gheloften, die hem die lude sullen
moeten ende willen doen binnen den voerss. termijn, ende dar hem die scepenen
zeghellen zullen haer letteren van haren sculdaren ende hem oerdeel ende recht
doen na den vorwaerden daerop ghemaect. 28. Ende wi willen oec, dat ghecn statute of ordinancie,
die de scepenen of die ghesworene van onser poerten of lande hebben ghemaeckt
of sullen maken binnen den termijn voerss., deren, verswaren, noch scaden
sullen enich der coepmanncn, horen ghesellen of horen ghesinde voerss. 29. Ende tot allen desen vorwaerden voernoemt ende tot elken
van hem in zulker manyeren als si besceyden sijn ende ghevisicrt, boven ende
beneden, also alst ghescreven is in desen tieghenwordighen letteren - hebben wi
bevorwaert ende gheloven den voerseyden coepmannen, haren ghesellen ende haren
ghesinde, te houden ende te voldoen wel ende ghetrouwelic den termijn vornoemt,
sonder teghens te gaen of te verbreken in enigher manyeren. Ende waert dat die
voerss. caepmannen, haer ghesellen, haer ghesinde of enich van hem, gheleden
scade of deden cost of teringhe, hoe dattet ware, bi den ghebreke van onsen
vcrwarden voerss. of bi enich van dien, of bi der daet of scult van ons of van
onsen luden, dat gheloven wi hem te ghelden ende weder te gheven trouwelic, bi
ghetrouwen woerden, tot horen wille ende bi horen simpelen segghen ende tot
horen versoeke, of desgheens, die dese tieghenwordige letteren bi hem hadde,
sonder ander proeve te doen. 30. Voert moeghen die voorss. ceepmannen, haer ghesellen
ende haer ghesinde, in cnser poerten ende lant voerss. allen den termine uut wapen
draghen, hoe ghedaen si willen, bi nachte ende bi dage, onverseyt van ons of
van yemande van onsenweghen ende sonder boeten daeraen te verboeren of te
ghelden. 31. Ende waert dat ghesciet ware, of namaels ghesciede,
dat dese coepmannen of haer ghesellen yemande in onser poerten of lande
vornoemt ghelt leende of gheleent had de, dacr si aen heerliken goede an die
jaerscaer of richten mosten, na den recht ende castume van onsen lande ende
heerscap voerss., so gheloven wi hem, dat wi, noch nyemant van onsenweghen, dat
heerlike goet, daer die jaerscaer an waer ghepant ende ghericht, sinen rechten
Ieenvolgher, noch nyemande, en sullen verlyen bi desghenen levenden live,
sonder enich arghelist, dies dat hcerlike goet ware of hadde gheweest, die
voerss. coepmannen ende haer ghesellcn en hadden eerst alle hoer sculden, die
si mit horen scepenbrieven daerof betoghen mochten ende alle horen cost, die si
daerom ghedaen hadden, tot horen simpelen woerden, of enichs van hem. 32. Ende ghevielt oec namaels dat binnen enich den jaren,
die dese coepmannen, haer ghesellen ende haer erfnamen, van ons hebben voerss.,
dat desen lande ende heerscap van ons weder quamen ende vervreemden an den
heere van Hoerne, aen sinen erfnamen of aen yemande anders, nochtan gheloven wi
ende hebben gheloeft voer ons ende voer onsen nacomelinghen den voerss.
coepmannen, horen ghescllen ende horen erfnamen, te houden ende te doen houden,
alle hoer jaren ende termijn uut, die si hebben, ende alle hoer vorwaerden,
daerop ghemaect voerss., ghelikerwijs als wi sullen ende sculdich sijn te doen,
of dcscn lande ende heerscap an ons ende an onsen erfnamen onvervreemt bleve. 33. Ende waert dat dese ticghcnwordige brief tot enigher
tijt binnen desen termijn worde ghestolen, verloren, verbrant, vcrscoert,
verarghecet in enigher manyeren, jof datter enich zeghel acn brakc ofte broken
worde, so sullen wi ende hebben ghcloeft den voerseyden coepmanncn, horen
ghesellcn ende horen ghesindc, tot hore maninghen, of cnichs van hem, te gheven
enen goeden brief, wel beseghelt mitten zeghellen, daer dcse brief mede
beseghelt is, na inhouden van sincn transscrifte, beseghelt mit enen zeghel
autentike. Ende ommedat wi willen, dat alle dese punten voerscr. vast
ende ghestade sullen werden ghehouden van ons ende van onsen nacomelinghcn den
vorghcnoemden coepmar.ncn, horen ghesellen ende horen crfina:nell, se hebben wi
desen brief beseghelt mit onsen zeghcle. Ende omme die meerre zekcrheyt ende
die beter vestenisse, so hebben wi ghebedcn ende bidden onsen lieven heere ende
vader, dat hl descn brief gheloven wille te houden ende te doen houden den
termijn uut voorscr. ende mit ons voren beseghellen wille. Ende wij Aelbrecht, bi Goeds ghenaden palensgrave bi den
Rijn, hertoge in Beyeren, ruwaert van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende
van Vrieslant, hebben om beden willen Willems, ons soens vorghenoemt, alle dese
voerscreven punten ghcloeft mit hem te houden ende te doen houden, voer ons
ende voer onsen nacomelinghen, in allen manyeren als voerscr, is, ende hebben
des der orconde desen brief voren beseghelt mit onsen zeghele mit Willem, onsen
seen vorghenoemt. Dit was ghedaen in den Haghe int jaer ons Heren dusent
driehondert achte ende tachtich, op sinte Michielsdach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 2 vlgg. Litt.: Inleiding, blz.
66. 1) In plaats van "om" moet men waarschijnlijk
lezen: "of".\ 2)
Het hs. heeft abusievelijk "dat".
181. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, VERBIEDT HET VISSCHEN MET KORVEN IN DE ALM. 1388 October 31. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds grevc van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen
cont allen luden, dat wi omme tgrote ghecroen, dat wi ghehoert hebben van onsen
goeden luden van Andel, van Ghiessen ende anderen luden die wateren doer die
Alme van zwaren verliese ende groten scade die si liden bi denghenen die in der
Almen pleghen te visschen mit korven ende kubben daer si den toeganc omme
pleghen te dammen ende te stoppen ende waterkeringhen te maken, daer die laghe
lande zeer bi verderft werden ende boer water qualicken omme loesen mceghen
ende omme dat te verhoeden dat onse goede lude ende lande niet verderflicken
ghemaect en werden, soe hebben wi ghegheven ende gheven voer ons ende voer
onsen nacomelinghen onsen goeden luden voerscr. ende horen nacomelingen, dat
men voertane in der Almen mit ghenen korven visschen en zal, noch wi noch
nyemand van onserweghen, anders dan met netten. Ontbieden ende bevelen onsen
rentmeyster van onsen lande van Altena die nu is of namaels wesen zal dat si
die Alme ende visscherien daerin anders niet en verhueren dan voerscr. is. Ende
waer si yemant anders bevisschede dan voer ghescreven staet souden verboeren
jeghens ons die korve ende tien pont darenboven so dicke hl dat dede ende onse
rentmeyster ter waerheyt bevinden conde. Ende ommedat wi willen alle dese
punten vast ende ghestade ghehouden hebben, so hebben wi desen brief beseghelt
mit onsen zeghelc. Gegheven in den Haghe op Alreheyligenavont int jaer ons
Heren dusent driehondert achte ende tachtich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 9 verso. 182. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BEVESTIGT JAN VAN GOER
IN ZIJN RECHTEN OP "DEN WENNAERT" EN "DEN INSCIT", WELKE
GOEDEREN HIJ VAN DEN HEER VAN ALTENA IN ERFLEEN HAD GEKREGEN. 1388
December i o. Regest: Verslagen
R.O.A., 1897, XX, blz. 126, no. 14.
183. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN DANIEL VAN DE MERWEDE HET RECHT VAN ZWAANDRIFT
VAN DORDRECHT TOT WERKENDAM EN HET VEER EN AMBACHT VAN ALMSVOET IN LEEN. 1389 Februari 24. Item heer Daniel van der Merwede heeft ontfangen van minen
here van Oestervant die zwaenrie van Dordrecht tot Werkendam toe, tveer ende
ambt van Almsvoet, te houden in allen scijn als hijt van den here van Hoern
helt ende des sel hl sijn brieve daer of togen so wanneers mijn here begeert.
Hier waren over alse manne heer Pouwels van Haestrecht, Vastraet van Ghiesen
ende Jan van Rijswijc, heren Willaems zone. Ghedaen in der Hage op sinte
Mathijs dach anno LXXXVIII. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 5. 184. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN
ALTENA, GEEFT VASTRAAD VAN GIESSEN DE HOFSTEDE, WAAR HET HUIS TE GIESSEN PLACHT
TE STAAN, HET HOOGE EN LAGE GERECHT VAN POEDEROYEN, EENIGE UITERWAARDEN, EEN
POND PEPER EN EEN PAAR ZWANEN IN LEEN. z.j.e.d. (1389 Februari 24) 1). Item Vastraet van Ghiesen heeft ontfangen van minen here van
Oostervant eerst die hofstat, daer thuys te Ghiesen op te staen plach mit horen
graften; item dat hoghe ghericht ende dat laghe ghericht in Poederoyen tusschen
Zuelichcm ende der Monkenland; item alle cterdijc ende uutweerde, die nu sijn
of nam--Is comen mogen, die gheleghen sijn in den ghericht van Andel ende van
Ghiesen, uutghcset ver Ydenweert van Veenregrave tot Jacop Boeven toe recht uut
in der Maze gaende, Willems worp van Byzoyen ende den Middelwert die Aernt van
Ghiesen Vastraetszonc voerss. van minen here van Oestervant ontfangen heeft.
Item die oterdijc dye gheleghen sijn binnen dijcs an de Alme in den gherecht
van Ghiesen tuschen Jan Hermans zone an dat oestende ende Jans erve van Raemsdonc
an dat westeynde. Item een pont pepers van den vleyschoudcren in der marct te
Ghiesen ende I paer zwaen te houden in den lande van Althena, te houden in
allen scijn als hijt van den here van Althena te houden plach. Ende des sel hl
sijn brieve voer mijn here van Oestervant daerof brenghen tot sinen vermanen.
Hier waren over alse manne die here van der Merwede, her Pouwels van Haestrecht
ende Jan van Rijswijc, heer Willaems zoen. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 5. 1)
De opsomming van de leenmannen, ten overstaan van wie deze beleening
geschiedde, doet het vrijwel zeker zijn, dat dit stuk op denzelfden datum als
het voorgaande gesteld moet worden. 185. DE RECHTER VAN ALMKERK OORKONDT DAT, TEN
OVERSTAAN VAN HEM EN GEBUREN, JAN VOET EN ZIJN ZOONS JAN EN HUYGE 8O OUDE
SCHILDEN SCHULDIG ERKENDEN AAN DE ST. LAURENSABDIJ TE OOSTBROEK BIJ
WANBETALING DE PANDEN AAN HUN ROERENDE GOEDEREN TOT HET DUBBELE BEDRAG. 1389 Maart 17. lck Gherydt Noet Wouter Becyensoen, richter in den gericht
van Almkerck, doe condt ende kenlick allen luyden, dat lek dairover geroepen
was als een richter, ende met mij Jan Willemss., Jan die Ongevoich ende
Lodewich Jan Bartoutz soen als gebuer, dat voir ons quamen Jan Voet Huygens., Jan
ende Huyge, zijn kinderen, ende geloeffden met gesamender handt ende elck voor
all haeren Harman van Omeren, monick tot Oestbroick, tot behoeff des abts van
Oestbroick, tachtich goude gulden oude scilde off payment dat dair voer alsoe
guedt is in der tijdt der betailinge. Ende dit voirss. gelt sall Jan Voet, Jan
ende Huyge, zijn kinder voirss., betaelen tot des abts vermaenyngen off zijns
gewairden bode. Ende wair dat saeke, dat dese voern. dit voirseide gelt dan
niet en betailden als voirscr. is, soe mach hij se panden off doen panden aen
tweescatten panden aen hoeren gereetste gueden, dair hijt bewijsen can ende
tenden viertien daegen nac der pandinge die pande zijn eygen te zijn als hij se
eygende, die heere en wilde se lossen. In kennissen der wairheyt scc heb ick, Geryt Noet, richter
voe(r)n. descn brieff open besegelt met mijnen segell int jair ons Heeren
duysent driehondert negen ende tachtich, op sente Geertrudendach. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, inv. kleine kapittelen, no. 531, fol. 146. 186. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DOEN JAN VOET EN ZIJN ZOONS JAN
EN HUYGE, MEDE NAMENS DE OVERIGE KINDEREN VAN EERSTGENOEMDE, AFSTAND AAN DE
AANSPRAKEN; WELKE ZIJ JEGENS DE ST. LAURENSABDIJ TE OOSTBROEK ZOUDEN KUNNEN
GELDEND MAKEN. 1389 Maart 17. Wij Jan van den Campe Willemssoene ende Jan die Greve
Didrickz., scepen tot Wouderickhem, circonden met desen brieve, besegclt met
onssen segelen, dat Jan Voet ende Jan ende Huyge, zijn kindcren, quyt scouden
heeren Herman van Omeren, priester, tot behoiff des abts ende des gemeyns
convents van Oestbroeke, van allen scaede, arbeyt, cost, aenspraeke, anxt ende
van allen saeken, die zij op den abt voirss. off opt convent van Oestbroeke
moegen hebben tot desen dacgc toe. Ende Jan Voet, Jan ende Huge sijn hindcre
voirss., hebben den abt ende dconvent voirseit mede qayt gescouden voer alle
Jan Voeten kinderen hierin nyet bij namen gencemt, ende dairoff gcloefft
scadcloes te houden den abt ende clconvent voirnoemt, behoudelic den abt ende
dconvent van Oestbroicke eenen brieff, sprekende van tachtich oude scilden, die
zij den abt ende den convent voirss. sculdich zijn, die die richter van
Almkerck besegelt heeft. Gegeven int jair ons Heeren MCCC negen ende tachtich, op
sente Geertrudendach. Afschr. - Rijksarchief
te Utrecht, inv. kleine kapittelen, no. 531, fol. 145 verso. 187. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BEVESTIGT WILLEM DE
GREVE IN DE ERFPACHT VAN DE MOERASSEN VOOR DE ECHT. 1389 Mei 2. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds 'greve van Oestervant ende heere van Altena, doen cont allen
luden, dat wi alsulke zoetslaghen, also groet ende also cleen alse onse stede
van Wouderichem legghende heeft voer lie Echt, die sij uutghegheven ende
verpacht hebben tot enen erftinse Ludekijn den Wilden, nu ter tijt onse
rentmeyster van onsen lande van Altena ende tolnaer tot Wouderichem, om een
quartier van enen Dordrechtsche gulden des jacrs, welken pacnt Ludeken voerss.
mit allen den recht, dat hl daeraen heeft, bi onsen consente, wille ende
goetduncken, overghegheven heeft Willem den Greven Gorijssoen, behouden dat
Willem de Greve voerscreven ons daerof gheven zel enen capoen des jaers ende
dat Ludeken voerss. dien viver endo putte, dien hl in dien doetslaghen heeft
doen graven, bruken ende oerbaren sal alretiere vissche in te houden, zamelijc
mit Willem vorghenoemt. Ende gheloven voer ons ende voer onse nacomelinghen
Willem den Greven ende sinen nacomelinghen in dien zoetslaghen ende pacht te
houden ende te waren, mit onser stede voerscreven, ewelijc ende erflijc, na
custume ende recht van onsen lande. In orconde des bricfs beseghelt mit onsen zeghele. Gegeven
in den Hage, des Sonnendages na Meyedach int jaer ons Heren MCCC neghen ende
tachtich. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, ze ged., fol. 17 verso. Litt.: Inleiding, blz.
65. 188. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT SCHOUT,
BURGEMEESTERS EN SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM HET RECHT OM KEUREN TE MAKEN. 1389 October 23. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, grave van
Oestervant ende here van Altena, doen cont allen luden, dat wi om rusten ende
om vrede te houden onder anse goede luden, onsen poerteren vanWoudrichem ende
oec landluden, die daerondcr te doen hebben in onser steden van Woudrichem,
ghegheven hebben ende gheven met desen brievc, dat onse schoute metten
borgermeesteren ende scepenen van Wcudrichem nyewe koren ende ghebode legghen
moghen bi rade ons baeljuwes ende rentmcesteren van onsen lande van Altena om
orbaer der poertercn of des meeredecls der poerteren, opdatter onse recht in
behouden blivc. Ende wes si daerop setten sullen wi hebben die twcedcel ende
onse stede metten gherecht dat derden deel; dit moghen si aflaten of aenhouden
alsoe langhe, als hem nittte ende o'rbaerlije ditncken sal. Ende dit sal
gheduren tot onser wedersegghen. In oerconden desen brieve beseghelt met onsen seghel.
Ghegheven tsente Gherdenberghe int jaer ons Heren MCCC neghen ende tachtich op
den drie ende twintichsten dach in Octobri. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol, 10. Litt.: Inleiding, blz.
65, 79. 189. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT PIETER NOOT HET
BODE-AMBACHT VAN WOUDRICHEM EN HET LAND VAN ALTENA VOOR ZIJN GEHEELE LEVEN. 1389 October 23. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, grave van
Oestervant ende here van Altena, doen cont allen luden, dat wi ghegheven hebben
ende gheven met desen oepenen brieve Peter Noet Gheractssone dat bodeambacht
van Woudrichem ende van den lande van Althena met sinen toebehoeren sijn leven
lanc durende, te bedriven ende te bewaren ofte doen bewaren tot onser eren ende
orbaer als een bode sculdich is te bewaren. Ontbieden onsen baelyuwe, die nu is
of namaels wesen sal, dat si Peteren voerss. daerin houden sonder meer
beveelnissen hem van ons te gheven. In oerconden desen brieve beseghelt met
onsen seghel. Ghegheven tsente Gheerdenberghe, int jaer ons Heren MCCC neghen
ende tachtich, drie ende twintich daghe in Octobri. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 13. 190. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM EN LEENMANNEN VAN ALTENA
BELOVEN DRIE PERSONEN, DIE ZICH OP DE GIESSENSCHE MARKT HEBBEN SCHULDIG GEMAAKT
AAN HANDELINGEN WAARDOOR ZIJ BREUKSCHULDIG ZIJN GEWORDEN, VOOR DEN HEER VAN ALTENA
TE ZULLEN VERSCHIJNEN, WANNEER DEZE TE WOUDRICHEM OF ALTENA ZAL KOMEN. DRIE
ANDERE PERSONEN STELLEN ZICH BORG VOOR HEN. 1389 November 18. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz. 22
(aldaar abusievelijk gedateerd: 1389 November 10). 191. DE RECHTER VAN WAARDHUIZEN OOKKONDT DAT, TEN OVERSTAAN VAN
HEM EN HEEMRADEN, JAN VAN RAAMSDONK AAN JAN DEN BORCHGRAVE, ALS GEMACHTIGDE VAN
WILLEM VAN BEIEREN, EEN HOFSTEDE MET EEN BOOMGAARD TE WAARDHUIZEN IN EIGENDOM
OVERDROEG. 1390 Maart I9. Ic Ghisebrecht uter Spijc, richter in den gherechte van
Weerthusen, doe cont ende kenlijc allen luden, dat ic daer over gheropen was
alse een richter, ende mit mi Dyrc Heermans soen, Hughe Jans socn, Daem Claes
soen ende Peter Peter Grieten soens soen, alse heemraden, dat voer ons quam jan
van Raemsdonc ende gaf een vrie ghifte Jan den Borchgrave Henrix soen, tot
behoef mijns liefs gheduchts heren van Ocstervant ende van Altena, een hofstat
mit enen boegaert ende mit allen sinen toebehoren, die gheleghen is rot
Weerthusen, dacr naest gheleghen is Jan van Raemsdonc voerg. aen die oestside
ende aen die westside allo naest V rancke Jonghen hofstede. Ende Jan van
Racmsdonc voerss. hecft gheloeft dit voerscr, erve te waren jaer ende dach,
also men eyghen erve sculdich is te waren, ende allen voorcommer of te doen,
die hl mit recht sculdich is of te doen. In kennisse der waerheyt so heb ic,
Ghisebrecht uter Spijc, richter voerss., desen brief open beseghelt mit minen
seghel. Ghegheven int jaer ons Heren MCCC ende tneghentich, des
Zaterdaghes na sinte Gheertruden dach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25. Litt.: Inleiding, blz.
18, 87, 95 192. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BELEENT JAN VAN RAEMSDONC
ONDER MEER MET HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN WAARDHUIZEN EN DE HOFSTEDE EN DEN
BOOMGAARD GENOEMD IN DEN HEEMRAADSBRIEF VAN WAARDHUIZEN VAN 1390 MAART 19. 1390 Maart 23 1). Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25. Litt.: Inleiding, blz.
18. 1) De volledige date-ring is: Middelburg, Woensdag na
sinte Gheertrudendach int jaer ons Heren MCCC neghen ende tachtich, na custume
des hoefs van Hollant. 193. HENDRIK STOKE, RECHTER TE ANDEL, OORKONDT DAT TEN OVERSTAAN
VAN HEM EN HEEMRADEN HENDRIK VAN ANDEL AAN LUDEKEN DEN WILDE, OPTREDENDE VOOR
DEN GRAAF VAN OOSTERVANT, HEEFT OVERGEDRAGEN EEN STUK LAND MET EEN BOOMGAARD EN
EEN HOFSTEDE TE ANDEL, ALSMEDE EEN GRIEND EN EEN WAARD BUITENDIJKS. 1390 April 10. Ic Heynric Stoke, richter tot Andel, doe cont ende kenlic
allen luden, dat ic daerover was alse een ghewaert richter tot Andel ende met
mi alse hiemraet tot Andel Jan Jan Hermanzoens zone, Jan Todeman, Heyneman
Lemkenszoen ende Jacop van Boemel, dat voer ons quam Heynric van Andel ende
droech up ende -haf Ludeken den Wilden, rentmeysLer ons liefs heren van Oester
vallt ende van den lande van Altena, tot ons liefs heren behoef van Oestervant,
een stucke lants, gheleghen in den gherichte van Andel met boemghaerde ende
hofstaden, die daertoe behoren, after Heynrics ghesete van Andel, daer hi nu
ter tijt up woent, streckende van der ghemeynre straten tot Didderic Loyaerts
hove toe, Roelofs Haven hof, Gheertruyt Hoyfts wijf was hoven toe ende Heyneman
Gheysters hove toe ende oestwaert lant gheleghen Engbrecht van Andel ende
westwaert des papen lant van Uut-Andel ende joncvrouwe Liscbetten erve
Dircsdochtcr was van Andcl, uutghenomen Heynrics hofstat van Andel twintich
roeden breet ende twintich roeden langc, dat hl houdende es van der hofstat tot
Altena. Voert droech hl hem up zelc griende ende weerde, alse hl liggende heeft
buiten dijcs teghen dit vcerghescr. erven binnen dijcs tot Vastraets zande van
Ghiesen tot den dijc toe, daer Willems lant van Bysoyen gheleghen westwaerts
buiten dijcs ende Engbrechts erve van Andel oestwaert, ende hl verteech daerup
ende hl verhalmder na up tot ons liefs heren behoef van Oestervant ende Heynric
voernoempt wert uut descn voorscr. erve ende -hoede h.-bannen ende Ludchen
voerghenoempt in tot ons liefs heren behoef van Oestervant alse vonnesse der
hecmrade voirss. wiseden dat recht was. Ende Heynric voerss, ghelocfde Ludeken
den Wilden tot behoef ons heren van Oestervant dat voerghcscr. erve te waren
jaer ende dach alse men eyghen erve sculdich is te waren binnen bans alse recht
is. In kennessen der waerheyt ende want wi Jan Jan Hermanssoens
zone, Jan Tcdeman, Heyneman Lemkenszoen ende Jacop van Boemel, heemraet
voerseit, ghene zeghelen en hebben, zoe hebben wi ghebeden Heynric Stoken,
onsen richter, dat hl desen brief mede op ons bez,eghelen wille. Ende ic Heinric Stoke, richter voerscr., hebbe omme beden
wille des hyemraets voirss. desen brief mede up hem bezeghelt met minen
zeghelle. Ghegheven int jacr ons Heren MCCC ende tneghentich, upten tienden
dach van Aprille. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 16. Litt.: Inleiding, blz.
87, 95. 194. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN HERBEREN VAN
RIEDE IN LEEN DE GOEDEREN, GENOEMD IN DEN BRIEF VAN 1381 NOVEMBER 11; EN VOORTS
"DIE GRUUTSCAT TOT WERKENDAM". 1390 September 21. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol, 18. 195. JAN VAN RAEMSSDONC VERKLAART DAT WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN
ALTENA, TE ALLEN TIJDE HET GERECHT AAN WAARDHUIZEN ZAL MOGEN LOSSEN VOOR HET
DOOR HEM DAARVOOR BETAALDE BEDRAG. 1391 Maart 12. Ic Jan van Raemsdonc, knape, doe cont allen luden, dat ic
gheloeft hebbe ende ghelove in goeden trouwen, minen ghenedighen heere van
Oestervant, dat hi dat daghelix gerichte van Weerthusen, also alse hijt mi
verlijt heeft, loessen mach, wanneer hl wil, teghen mi ende minen nacomelingen,
voer alsulc ghelt alst mi ghecost heeft ende ic ter waerheyt bewisen mach. Ende
alse hl mi daer of voldoet, so sel ic hem dat gherecht weder overgheven tot
sijnre behoef ende nyemant anders, solider enich wedersegghen. In orconde des
bricfs beseghelt mit minen zeghel. Ghegheven int jacr ons Heren MCCC een ende tneghcntich op
sinte Gregoriusdach. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 25 verso. 196. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN
ALTENA, DOET, NA EEN WAARHEIDSONDERZOEK, MET ZIJN RAAD UITSPRAAK IN DE ZAAK
TEGEN DE LIEDEN DIE ZICH OP DE GIESSENSCHE MARKT HEBBEN SCHULDIG GEMAAKT AAN
HANDELINGEN WAARDOOR ZIJ BREUKSCHULDIG ZIJN GEWORDEN. 1391 April 18. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, II, blz. 23 197. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, DOET MET ZIJN RAAD
UITSPRAAK IN EEN GESCHIL TUSSCHEN AREND EN JAN VAN GIESSEN. AREND VAN GIESSEN
ZAL DEN SCHEPENBRIEF DIEN HIJ HEEFT, MOETEN GEVEN AAN DEN BALJUW OF AAN DEN
KASTELEIN VAN ALTENA. DE BROERS VAN JAN VAN GIESSEN, DIE NOG MINDERJARIG ZIJN,
ZULLEN, MEERDERJARIG GEWORDEN, "OORVEDE DOEN." AREND VAN GIESSEN ZAL
DEN HEER VAN CUIJK VERZOEKEN, JAN ENDE GERRIT VAN GIESSEN TE BELEENEN MET DE
GOEDEREN, DIE HIJ, AREND, THANS VAN HEM IN LEEN HEEFT. JAN VAN GIESSEN, DE
BROEDER VAN PIETER, ZAL AAN AREND VAN GIESSEN EEN BRIEF VAN SCHEPENEN VAN
WOUDRICHEM GEVEN, WAARIN HIJ VERKLAART, DAT AREND VOLDAAN HEEFT AAN DEN INHOUD
VAN HET "ZEGGEN", DAT DE HEER VAN HORNE MET VIER SCHEIDSLIEDEN GEZEGD
HEEFT. DE TUSSCHEN DE GEBIEDEN VAN AREND EN JAN GEMAAKTE GRENSSCHEIDING ZAL
DOOR DEN BALJUW EN DEN KASTELEIN IN OOGENSCHOUW WORDEN GENOMEN EN DIE SCHEIDING
ZULLEN ZIJ VAN 'S GRAVENWEGE DOEN HOUDEN. 1391 April 18. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, III, blz. 240. 198. SCHOUT, BURGEMEESTEREN EN SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM GEVEN EEN KEUR IN VERBAND MET DEN BRAND VAN DE STAD. 1391 Mei 7. Wi Brien van Weyborch, scoute, Severijn Willemssone, Gherit
Lens, borgermeesteren, Lourens van Dalem, Jan van den Campe Willemssone, Willem
die Grave Gorijssone, Claes die Wolf, Claes Wisscaertssone, Jan die Grave
Dircssone ende Aert Neysensone, scepenen tot Woudrichem, doen cont allen luden,
dat wi om niets wille ende groten scade van brande, die wi gheleden hebben ende
ons gheviel in den jaer ons Heren MCCC een ende tneghentich op den Meynacht in
onser steden van Woudrichem, ende alle af verbrande tusschen der havenbrugghe
ende den tween poerten, die men uutrijdt tot Dordrecht ende tot Altena, ende om
weder te begripen onse stede te betimmeren ende wi onse poerteren te bet bieen
houden moghen, soe hebben wi gheordineert met ons ende metten ghemeynen ouden rade
ende vroetscappen onser stede voerss. ende bi wille ende consent Jans van
Rijswijc, onsen baelyu, Ludeken den Wilden, casteleyn van Altena, ons
ghenedighen heren amptlude van Oestervant, alrehande pnnten, hierna ghesoenet,
die wi ghelceft hebben ende gheloven ende op ons gheset ende ghewilcoert hebben
te houden sonder verbreken: 1. In den iersten. Alle onsen poerteren
of die mede in onser steden gheseten waren voer den brande, af die tymmeringhe
van huysen hadden in onser steden ende verbrant sijn op den Meynacht voerseid,
die sullen van allen horen sculden, die si voer sculdich waren, alsoe verre als
onsc recht gact, dach hebben, ende sal staen sonder cost of winsel; ende men
salre gheen recht op doen van Bamisse naestcomende over een jaer
daernaestvolghende. Mer van sculde, die si nu voert maken sullen, sullen si
ghelden elc tot sinen daghen, die si daeraf maken sullen. Ende dit recht sullen
ghenieten dieghene, die verbrant sijn ende weder tymmeren; ende hierin is
uutgheset ons ghenedighen heren ende onscr poert scult. 2. 1) Item alle hofsteden, die men besit
in lijftochten ende daer nu die huyse af verbrant sijn, die mach elc man of
wijf, besitter der lijftochten, weder betymmeren alsoe dat die verbeyder dier
lijftochten niet meer hebben en sal, noch besterven, dan dat erve half, soe het
nu ter tijt wcerdich is ende men dat nu scatten sal bi den here ende den
gherichte. Ende of die besitter der lijftochten dat erve niet betimmeren en
mochte, soe mach een gherechte erfname, bi wille den besitter dier lijftochten,
dat erve betymmeren ende bliven in den rechte, ghelike die besitter der
lijftochten wesen soude, of hijt selve betymmert hadde. Dese manieren sullen wesen
onder 1) suster ende broeder of suster ende broederkindere; ende
daer die lijftocht in vremder hand erven soude, daer sal men dat gheheel erve
afscatten, soe moghelike is. 3. Item soe wie lant ghesayt heeft, dat
tochtgoet is, of bescaert heeft in weydinghen, ende die techter storve, het
waer wijf of man, die sal sinen scoef bruken die jaerscaer ende die weyde
behouden; ende die volgher die sal hebben een moghelike huer bi den ghericht,
of si niet verdraghen en mochten. 4. Item alle tijnse, die op hofsteden
staen ende te swaer sijn, die sal dat aenbrenghen den here ende den gherichte.
Dat sullen si alsoe middelen ende alsoe redelij c setten, soedats die tijnsenaer
ghewesen mach dat erve te betymmeren. 5. Item alle dieghene, die rentmeester
gheweest hebben enegher lude, wie dat si sijn, uutghesceden cnsen ghenedighen
heren rentmeesteren van Oestervant, ende ghelt ghebuert hebben ende dat
verloren hebben in desen brande ende dat ten heylighen houden willen met hem
dorden, dat si dat ghelt verloren hebben, soe voerseid is, die sullen van dien
ghelde quite wesen. Ende wes dat si met haren cede niet behouden willen, dat
sullen si betalen, alsoe voerseid is. 6. Item alle brieve, die nu in desen
brande verloren of verbrant sijn, hetsi van erve cf van sculde, van tijns- of
hoe si sijn, dat sullen dieghene, die die brieve verloren hebben, besceydeliken
aenbrenghen den here ende den gherichte, soedat si des gheloven moghen; ende
dan sal men hem weder muwe brieve gheven. Ende omdat wi alle dese punten voerseyt vast ende stade
houden willen, soe hebben wi tot eenre orconscap desen brief beseghelt met
cnsen se-helen, ende hebben ghcbcden ende bidden om die meerre vesticheyt alre
dinc voerseyt Jan van Rijswijc, onsen baelyu, ende Ludeken den Wilden,
casteleyn van Altena, dat si desen brief op ons ende met ons voren beseghelen
willen; ende hebben daertoe onser steede se-hel mede aen desen brief ghehangen
om die beter ghedenckenisse. Ende wi Jan ende Ludeken hebben om beden wille der steeden
voerseit onse seghelen mede aen desen brief ghehanghen. Dit was ghedaen int jaer voerscreven, des Sonnendaghes na
Meydach. Afscbr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e fol. 10 en 10 verso. Litt.: Inleiding, blz.
80; 81 noot 4. 1) Vergelijk artikel 39 van de handvest van 1410 (nr.
238). 2) De tekst heeft abusievelijk onser in plaats van
onder. 199. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, HECHT ZIJN GOEDKEURING
AAN DE KEUR, DIE DOOR SCHOUT, BURGEMEESTEREN EN SCHEPENEN IN VERBAND MET DEN
BRAND VAN WOUDRICHEM GEMAAKT IS, EN GEEFT EEN SPECIALE REGELING OVER DE
BETALING VAN SCHULDEN. 1391 Juni 3. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Gods greve van Oestervant ende heere van den lande van Althena, doe
cont allen ludcn, dat wi omme noet wille ende groten scade, die gheleden hebben
onse goede lude van Woudrichem in den brande, die gheviel op den Meynachte
lestleden, overghesien hebben die ordinancic, die si op hemsclven ghcwilcoert
ende ghemaect hebber. te houden, omme te bat bieen te bliven ende onse stede
weder te begripen ende te betymmeren, gheliken di:, brief inhoudt daer onse
brief daersteken is; ende hebben alle die punten gheconsenteert ende gheloeft
te houden ende te doen houden 1), alse heere, aenghesien dese
punten verclaert, dat alle dieghene, die verbrant sijn ende elcanderen sculdich
sijn, elc den anderen betalen sullen ende voldoen bi redeliken taxacien ende
ordineringhen ons baeljuwes, ons casteleyns ende ons ghemeynen gherichts van
onser stede van Woudrichem; ende hebben hem gheloeft: waer ycmont die verbrant
is, ende die enighe sculde ghebreect aen enighen onsen ondersaten binnen onser
steden of daerbuten in onsen lande van Altena aen luden, die niet ghebrant en
sijn, dat wi hem die sculde selen doen uutrichtcn ende rechte betalinghe doen
ghescien sondcr wederscgghen, opdat hem, die verbrant sijn, hemsclven metten
horen een ycghelike te bat behelpen mach mede weder te tymmeren. Mede
aenghesien die luttel verloren hebben in den brande ende vael meer sculdich
sijn, ende niet wacl vermoghende en sijn te betalen, die sullen selcdan‘ghe
betalinghe doen of zekerheyden te betalen ten daghe die gheset is lof die onse
baelyu, casteleyn ende gherichte setten sellen, soe hem daerof redeliken ende
mogheliken duncken sal. Dese pvlnten sijn ghcmaect behoudeliken onsen Lombaerden van
Woudrichem alsulc brieve, alse onse lieve here ende vader ende wi hem ghegheven
ende beseghelt hebben. In orconder. desen brieve beseghelt met onsen zeghcle.
Ghegheven op onsen huse tot Altena int jaer ons Heren MCCC een ende
tneghentich, op den derden dach der maende van Junio. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 10 verso. 1) De cursief gedrukte woorden zijn bijgeschreven. 200. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT ZIJN KAMERLING
HELMICH VAN DOORNIK EEN HOEVE LAND MET HOFSTEDE EN GERECHT IN MUILKERK IN LEEN. 1391 Juni 9. Willem van Beyeren, van Henegouwen, van Hollant, bi der
ghenaden Goeds greve van Oestervant ende heere van den lande van Altena, doen
cont allen luden, dat wi alsulke hoeve lants alse haer Florens van der Dussen
te houden plach van der hofstat van Altena ende na zijnre doet quam op Jan van
der Dussen, sinen outsten sone, die si van onsen voervorderen ende ons helden
tot ellen rechten leen ende ons bi Jans dode van der Dussen nu ane ghecomen is,
welke hoeve lants mitter hofstat ende gherichte ghelcghen in den gherechte van
Muylkerc, die wilen Jan van der Dussen cofte teghens Boudens kynder mombarc van
Dubbclmondc ende hebben dieselve hoeve lants mitter hofstat ende gherichte
ghegheven ende gheven Helmich van Doernic, onsen kemerlinc, omme trouwen dienst
dien hi ons ghedaen heeft ende noch doen sel, hem ende sinen nacomelinghen van
ons ende van onsen nacomelingen te houden tot enen gherechten erfleen. Hierover
waren ons liefs heren vader ende onse manne haer Jan uten Camp, Storm Brievonc,
Willem uter Spijc. In orconde des briefs besegelt mit onsen zeghel. Ghegheven
tot Scoenhoven des Vridaghes na sintc Bonifaesdach int jaer ons Heren MCCC een
ende tneghentich 1). Afschr. - Leenkamer Holland, no. 51, 2e ged., fol. 21. 1)
Deze oorkonde heeft niets met het land van Altena te maken. Muilkerk lag in
Zuid-Holland. Ik druk ze slechts af, omdat D. Th. Enklaar eruit afleidt, dat de
heeren van Altena er een kamerling op na hielden (De ministerialiteit in het
graafschap Holland, 1943, blz. 64). Ten onrechte evenwel. Helmich van Doornik
was kamerling van Willem van Beieren, den Hollandschen troonopvolger, die in
1391 toevallig ook heer aan Altena was. Hij bekleedde deze functie ook toen
Willem graaf van Holland was geworden. In dienzelfden tijd was hij belast met
de bewaring van de grafelijke zegels en bleef dit, nadat Willem door Jacoba was
opgevolgd (Van Riemsdijk, Tresorie en Kanselarij, blz. 212, 235-236, 246). 201. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND. BESLIST, NA EEN
BRIEF GEZIEN TE HEBBEN, WELKEN DEN HEER VAN ALTENA EERTIJDS AAN DEN HEER VAN
ARKEL GEGEVEN HEEFT, DAT DE VISSCHERIJ TUSSCHEN DE LANDEN VAN ARKEL EN ALTENA AAN
DEN HEER VAN ARKEL TOEBEHOORT. 1392 Januari 3. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 586; Bruch, Middeleeuwsche rechtsbronnen van Gorinchem, blz. 39-40. Litt.: Prfschr., blz.
45, 49 202. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN DRAAGT
DIEDERIK VAN DEN WIEL, ALS GEMACHTIGDE VAN WILLEM VAN OOSTERVANT, HEER VAN
ALTENA, AAN DEN PRIOR VAN HET KLOOSTER MARIENDONK BIJ (OF MARIENCROON TE?) HEUSDEN
ZEVEN EN TWINTIG MORGEN LAND IN EIGENDOM OVER. HIJ BELOOFT q.q. HET KLOOSTER
GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1392 Juli 6. Ic Joest Westvelinc als een ghewaert richter in den ghericht
van der Werken doe cont ende kenlijc allen luden, dat ic daer over ende aen was
als een richter voerscreven ende met mi als heemraet in denselven ghericht Jan
Bruustijnssone, Robbrecht Diddericssone, Daniel Backe ende Hughe Goeswijnssone,
dat voer ons quam Didderic van den Wiel Rutgheerssone ende gaf een vrije ghift
den prior der monyken van Huesden tot behoef des ghemeyns convents der monyken
voerseyd van seven ende twintich merghen lants, gheleghen in den ghericht van
der Werken, des sevcntien merghen lants gheleghen sijn aen die hoghe side van
der Werken, daer Heynrics Bigghen erfnamen lant gheleghen is aen die een side
oestwaert ende Wyerincswalle ende Willem Thonyssoens erfnamen lant aen die
ander side westwaert, streckende van der Werken uut, alsoe groet ende alsoe
cleyn alsi daer gheleghcn sijn, ende tien merghen lants gheleghen aen die leghe
side van der Werken, daer Lodewijchs lant van der Werken Danckaertssoens
gheleghen is aen die een side oestwaert ende ons liefs ende ghenadichs heren
des graven van Oestervant ende here van den lande van Althena eyghendom aen die
ander side westwaert, streckende van der Werken totter Vycen toe, alsoe groet
ende alsoe cleyn alsi daer gheleghen sijn ende der vrouwen van Ryede plach te
wesen ende den nonnen hadde ghegheven tot enen rechten testament. Ende dese
voernoemde vrije ghift van den voerscr. lande gaf Didderic voerncemt totter
monyken behoef voersz. bi beveel ende wille ons liefs heren van Oestervant
vaerseyd ende van sijnre weghen, daer onse lieve here voerscr. sijn open brieve
af seynde Didderic van den Wiel voern. daer hi Didderic voerseid in mechtichde
onder sinen zeghel den monyken voornoemt een vrije ghift te geven van den
voersprokenen lande, welc open brief bes eghelt is met ons liefs heren zeghel
van Oestervant voerscreven, dien wi richter ende heemraet voerseyd ghesien ende
ghehoert hebben, daer wi heemraet voernoemt op wiseden een vonnisse met vollen
ghevolch, dat Didderic van den Wiel voerscr. wael mocht geven een vrije ghift
van den voersprokenen lande metten voerscr, brieve, open beseghelt met ons
liefs heren ze.-hel voerseyd. Ende Didderic van den Wiel voornoemt verteech op
dat voerghenoemde lant ende verhalmede daerna op tot des ghemeyns convents
behoef van Huesden voerscr. van ons liefs heren weghen van Oestervant voerseyd.
Ende Didderic van den Wiel voernoemt wart uut dcsen voerghenoemde seven ende
twintich merghen lants ghebannen van ons liefs heren weghen van Oestervanz
voerseyd ende die prior voern. in tot des ghemeyns convents behoef, als
vonnisse der heemraet voerscr. wisede dat recht was. Voert quam Didderic van
den Wiel voerscr, van ons liefs heren weghen van Oestervant voern. ende
ghelovede den prior voerseid tot behoef des ghemeyns convents voerscr. dat
voerghenoemde lant te waren jaer ende dach van ons liefs heren weghen voerseyd
alse men erve sculdich is te waren binnen bans. Ende want ic Joest Westvelinc,
richter voern., ende wi Jan Bruustijnssone, Kobbrecht Diddericssone, Daniel
Backe ende Hughe Goeswijnssone, heemraet voerscr., selve op dese tijt gheen
seghelen en hebben, soc hebben wi ghebeden ende bidden Bonden van der Werken
Danckaertssone, dat hl desen brief open op ons beseghelen wille met sinen
zeghele. Ende ic Bonden van der Werken Danckaertssone voernoemt hebbe
cm beden wille Joests Westvelincs, richters voernoemt, ende Jan Bruustijnssone,
Robbrecht Diddericssoens, Daniel Bacs ende Hughen Goeswijnssoens, heemraet
voerseyd, desen brief open beseghelt met minen zeghel. In kennissen ende in ghetughe der waerheyt alrc zaken die
voer ghescreven staen, ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert twee
ende tneghentich, des Saterdaghes na sente Meertijnsdach translatio in den
somer. Met uithangend zegel
van Bouden van de Werken in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλndonk buiten Heusden, no. 42, In dorso staat:
littera de bonis an der Werken institucionis. Litt.: Inleiding, blz.
87. 203. WILLEM BEIEREN, HEER VAN ALTENA, GEEFT, TEN OVERSTAAN VAN MANNEN,
AAN JAN VAN GIESSEN VASTRAEDTZOON HET DAGELIJKSCH GERECHT VAN GIESSEN MET ZIJN
TOEBEHOOREN, TOT TIEN SCHELLINGEN TOE EN DAAR BENEDEN, IN ERFLEEN. 1392 Juli 23. Regest: Verslagen
R.O.A., 1897, XX, blz. 125, no.11. 204. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM DRAGEN JAN DOEDIJN, ZIJN
ZONEN GERARD EN GODEVAERT, EN WOUTER VAN KLOOTWIJK, ECHTGENOOT VAN JAN DOEDIJNS
DOCHTER LISEBET, AAN CLAES GERARD DRIE MORGEN LAND IN EIGENDOM OVER. DE
VERKOOPERS BELOVEN GEZAMENDER HAND DEN KOOPER GEDURENDE JAAR EN DAG TE ZULLEN
VRIJWAREN. ZIJ VERKLAREN DEN VERKOOPPRIJS ONTVANGEN TE HEBBEN. 1393
Maart I9. Wi, Jan van den Campe Willems sone, Claes die Wolf ende
Willem die Grave Didderics sone, scepen tot Woudrichem, orconden met desen
brieve, beseghelt met onsen seghelen, dat Jan Doedijn, Gheraet ende Godevaert,
sijn kindere, ende Wouter [van] Cloetwijc, Aernt Roelofssoens sone, wittighe
man Lisebetten Jan Doedijns dochter, opdroeghen ende gaven Claes Gheraet dri[e
m]erghen lants, gheleghen in die efterste weyde, alsoe groet ende alsoe cleyn
alsi daer gheleghen sijn, met h[oir]e toebehoeren, daer des cureyts lant der
kerken van Woudrichem gheleghen is aen die een side oestwaert, ende Willems
Scolpen lant aen die ander side westwaert, ende si verteghen daer op ende
verhalmeden daer na op tot Claes [G]h[er]aets behoef voerscreven. Voert quamen
Jan Doedijn, Gheraet ende Godevaert, sijn kindere, ende Wouter van Cloetwijc,
Aernt Roelofssoen sone, wittghe man Lisebetten voerseyd ende gheloveden met
ghesamende hand, [alse] sake woude, den voerghenoemden Claes Gheraet die voersproken
drie merghen lants te waren jaer ende dach, alse men erve sculdich is te waren
binnen vryeheyden, ende alle voorcommer ende alle voerplicht a[ff] te doen.
[Voert quam] en Jan Doedijn, Gher[ae]t ende Godevaert, sijn kinderen ende Wouter
van Cloetwijc Aernt Roelofssoens sone, als witteghen [man] Lisebetten voerseid
ende gllieden ende lyeden voer ons, dat hem Claes Gheraet voernoemt [den eersten
penninck] met den lesten van den voersprokenen drien merghen lants vol ende
alle betaelt heeft ende sco[lden dac]raf [vrij ende] quijt erfliken ende eweliken. Gheghevcn int jaer ons Heren MCCC drie ende tne] ghentich,
des Woensdagh[es] na sente Ghertrudendach. Met rest van een
uithangend zegel in groene was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 103. . 205. VOOR DEN GRAFELIJKEN RAAD KOMEN WOUTER VAN CLOETWIJC EENERZIJDS
EN JAN VAN DEN CAMPE CLAESZOON, CLAES DE WOLF EN WILLEM DE GRAVE DIRCSSOON,
SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM, ANDERZIJDS. LAATSTGENOEMDEN LEGGEN EEN GESCHRIFT
OVER, WAARUIT HUN STANDPUNT BLIJKT EN WAARBIJ ZIJ VOLHARDEN. WOUTER VAN CLOETWIJC
ZEGT, DAT HIJ EEN BEDRAG AAN GELD ONDER SCHEPENEN HEEFT GEDEPONEERD EN DAT HIJ
- ANDERS DAN SCHEPENEN ZEGGEN - ER NIET BIJ WAS, DAT ZIJ DAT GELD AAN JACOB VAN
DER DUYN OVERGAVEN. 1393 October 21. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz.
76. 206. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, GEEFT AAN HEER
OTTO VAN ARKEL VEERTIEN MORGEN LAND, GELEGEN IN DEN BAN VAN WOUDRICHEM, IN
VOLLEN EIGENDOM TERUG. DEZE VEERTIEN MORGEN WAREN DEN HEER VAN ARKEL ONTNOMEN
IN DEN TIJD, DAT' FOYKEN HET LAND VAN ALTENA BESTUURDE. VOORTS GEEFT DE GRAAF
AAN HEER OTTO VAN ARKEL EEN HOFSTEDE BINNEN WOUDRICHEM IN VOLLEN EIGENDOM. 1394 Februari 6. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol, 113. 207. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, DOET, NA EEN
WAARHEIDSONDERZOEK, UITSPRAAK IN HET GESCHIL TUSSCHEN WOUTER VAN CLOETWIJC EN
SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM. OMDAT SCHEPENEN HEBBEN TOEGELATEN, DAT JACOB VAN DER
DUYN HET GELD MEDENAM, MOETEN ZIJ ELK VIJFTIG DORDRECHTSCHE GULDENS GEVEN,
BEHOUDENS HUN RECHT DAARVOOR HUN VERHAAL TE ZOEKEN OP DENGENE DIE HET GELD NAM.
OMDAT HET GELD WERD WEGGENOMEN UIT HOOFDE VAN EEN BREUKE, DIE LOUKEN WOUTERSZOON
VERBEURD ZOU HEBBEN, WORDT BEPAALD, DAT LOUKEN VIJFTIG DORDRECHTSCHE GULDENS
MINDER ZAL HEBBEN DAN HET BEDRAG BELIEP, DAT WOUTER ONDER DE SCHEPENEN BAD
GEDEPONEERD. MOCHTEN SCHEPENEN OF IEMAND ANDERS AAN DIT "ZEGGEN" NIET
VOLDOEN, DAN ZAL DE BALJUW VAN ALTENA OF DE SCHOUT VAN WOUDRICHEM HEN MOETEN
ARRESTEEREN EN IN DE GEVANGENIS ZETTEN, TOTDAT ZIJ AAN HET "ZEGGEN"
VOLDOEN. 1394 Februari 25. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Mont ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz.
77. 208. ROELOF VAN EMMICHOVEN DOET, TEN GUNSTE VAN DE ABDIJ VAN
BERNE; AFSTAND VAN ZIJN AANSPRAKEN OP DE GOEDEREN, NAGELATEN DOOR ZIJN BROEDER
REYNGOUT, WAARONDER ZES EN EEN HALF MORGEN LAND TE EMMICHOVEN, ZULKS NADAT
SCHEIDSLIEDEN NA EEN WAARHEIDSONDERZOEK UITSPRAAK HADDEN GEDAAN TEN GUNSTE DER
ABDIJ. 1394 Mei 11. Met uithangend zegel
van Roelof van Emmichoven in groene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., I, no. 303 (XV, 5). 209. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, HERSTELT HENDRIK
UTER STOVE IN HET BEZIT VAN VIJF MORGEN LAND IN HET LAND VAN ALTENA, WAAROP HIJ
BEWEZEN HEEFT EEN BETER RECHT TE HEBBEN DAN DEGENE, DIE HET NU IN BEZIT HEEFT.
HIJ ZAL ECHTER OP ZIJN BEURT MOETEN WIJKEN, WANNEER EEN ANDER BEWIJST NOG BETER
RECHT TE HEBBEN. 1394 Juni 7. Aelbrecht etc. doen cond allen luden, want Heinrick uter
Stove voer ons gecomen is en heeft ons clageliken getoent, hoe dat hl
veronrecht was van vijf mergen lants, gelegen in onsen lande van ΅lthena, ende
him dat gedaen hadde, daer wi doen een waerheide ende een ondersoec om deden
doen, hoe die saken daer0f geschiet ende haer gecomen wairen, daer wij doe
dairna mit onsen rade die waerheide ende dat ondersoec op deden ende besagen
ende vonden daerin, dat Heinrick voerss. in den beteren recht wair van den vijf
mergen lants voerss. ende dat hl daerin verenrecht was, ende hebben daerom him
daerin geset, die te gebruken ende te oerbaren tot sinen wille ende besten
oerbacr ter tijt toe, dat se him of gewonnen worden mit enen beteren recht, na
den recht van onsen lande van Althena. Ende ombieden ende bevelen Onsen bailju
van onsen lande voirn., die nu is of hier namels wesen sal, dat hl Heinrick
voirss. in dat voerss. lant sette, stive ende starke ende daerin houde tiegen
enen yegeliken, die him daerin hinder, letsel of moyenisse doen woude ter tijt
toe, dat him dat of gewonnen worde mit beteren recht, als voerscr. is. Ende so
wie Hcinrick voerss. hierenboven aen den vijf mcrgen lants voerss. hinder of
scade dede, dat wilden wij houden aen sijn lijf ende aen sijn goet, als aen
denghenen, die ons van onser heerlicheit verminderen wilde. In oerc(cnde etc.).
Gegeven in den Hage, upten VIIsten dach -,an Junio anno XCIIII. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 127. 210. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, DOET MET ZIJN RAAD
UITSPRAAK IN EEN GESCHIL OVER ONROEREND GOED, GELEGEN TE DE WERKEN IN HET LAND
VAN ALTENA, TUSSCHEN DE MONNIKEN VAN HET ST. MARIACONVENT (HET KLOOSTER
MARIENCROON) TE HEUSDEN EENERZIJDS EN ROBBRECHT VAN GREVENBROEC ANDERZIJDS. 1394 Juni 27. Gedrukt: J. Ph. de
Montι ver Loren, De historische ontwikkeling van de begrippen bezit en
eigendom, blz. 98-99 (aldaar abusievelijk op 25 Juni gedateerd). 211. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, BELOOFT DEN DIJK
IN HET AMBACHT BROEK, WELKE IN 1393 WAS DOORGEBROKEN, TE ZULLEN DOEN HERSTELLEN
MET BEHULP VAN DE LANDEN VAN HEUSDEN EN ALTENA EN DE TIESELENSWAARD. 1394 October 10. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 614; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 347, blz. 415-417 212. DE RECHTER VAN HET NEDEREINDE VAN BABILONIENBROEK IN HET
LAND VAN ALTENA OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN HEEMRADEN, JAN VAN VEEN
AAN DEKEN EN KAPITTEL VAN DEN DOM TE UTRECHT DRIE VIERDEDEEL VAN DE
BUGGELEMSCHE HOEVE IN EIGENDOM OVERDROEG. JAN VAN VEEN EN ZIJN BROEDERS AERNT
VAN GHENT EN JAN VAN GHIESEN BELOOFDEN DE NIEUWE EIGENAARS GEDURENDE JAAR EN
DAG TE VRIJWAREN EN JAN VAN VEEN BELOOFDE ZIJN BROEDERS DESWECE SCHADELOOS TE
HOUDEN. 1395 Januari 8. Ic Claes Spyerinc Florys soen, richter op dnederste eynde
van den Broec van mijns heren weghen van Hollant in den lande van Altena ende
met mi Goetscalc van den Hil, Herberen Jan Neuen soen, Jan van den Scoer ende
Willem Gherijts seen als heemrade in denselven ambacht doen kont, dat wi daer
over ghestaen hebben van rechts weghen, dat Jan van Veen Peters soen van
Ghiesen een vri ghifte gaf Marten Jans soen tot behoef des dekens ende des
capittels ten Doem tot Utrecht drie vierdel van eenre hoeven lands, die
gheheite is die Bubghelemsche hoeve ende die drie vierdel houden vijftien
marghen ende drie hont lants, met dijc, sloet ende watringhe, die daer metten
recht toe hoeren, streckende van Hollant ter Uutgraven toe, daer naest
gheleghen is ocstwaert Willem van Tule ende Florijs sijn brueder, Clacs
Ve.echts kynder, ende westwaert Peter Scaert Vassen soen ende op dese voerss.
arffenisse heeft Jan van Veen voorss. verteghen als recht was. Voert gheloefde
Jan van Veen voerss., Aernt van Ghent Peters soen, sijn brueder, ende Jan van
Ghiesen Peters soen dese voe(r)ss, arfenisse te waren jaer ende dach ende allen
voercommer af te doen na den recht van den lande, ende Jan van Veen voerss.
gheloefde die ander twe scadeloes te houden. Ende want wi richter ende heemract voerss. al -heen zeghel
en 1) hebben op dese tijt, soe heb wi ghebeden Claes Spierinc
voerss. dat hl desen brief over ons bezeghel. Ende want ic Claes Spierinc,
richter voerss., metten voerss. heemraet over dese vaerss. zaken ghestaen heb,
soe heb ic om beden wil der hcemraet voerss. desen brief over hem ende mi
bezeghelt. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert ende vive ende
tneghentich, opten dorden dach nae Dartiendach. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Dom, inv. no. zozo (re afd., nc. Szz). ' Litt.: Inleiding, blz.
19, 87, 95. 1) Er staat een afkortingsteeken boven dit woord. 213. DE RECHTER VAN HET NEDEREINDE VAN BABILONIENSROEK IN HET
LAND VAN ALTENA OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN HEEMRADEN, BOUDEN VAN
GENT EN JONKVROUWE SCHOLASTICA , AAN DEKEN EN KAPITTEL VAN DEN DOM TE UTRECHT
EEN VIERDEDEEL VAN DE BUGGELEMSCHE HOEVE IN EIGENDOM OVERDROEGEN, MET BELOFTE
TOT VRIJWARING GEDURENDE JAAR EN DAG. 1395 Februari 4. Ic Peter van Ghiesen, Heynric des Weends soen, richter opt
dnederste eynde van den Broec van mijns heren weghen van Hollant, in den lande
van Altena, ende met mi Herberen Jan Neuen seen, Jan van den Scoer, Jan van
Ghiesen Peters soen ende Willem Gherijts seen als heemrade in denselven ambacht
doen kont, dat wi daer over ghestanden hebben van rechts weghen, dat Bouden van
Ghent Peters soen van Ghiesen ende joncfrou Scolastica Aerts wijf van Wijc was
met haren voecht, die haer met recht ghegheven was, een vri ghifte ghaven jan
van Ghent tot behoef des dekens ende des 192 capittels ten Doem tot Utrecht een vierdel van eenre hoeven
lands, die gheheyten is die Bugghelems hoeve ende dat vierdel houdt vijf
merghen ende een hont lands, met dijc, sloet ende wetringhen, die [da]er metten
recht toe hoeren, streckende van Hollant ter Uytghraven toe, daer naest
gheleghen [is o]estwaert Willem van Tule ende Flcrijs sijn brueder, Claes
Voechts kynder ende westwaert Pet[er Sc]aert Vassen soen ende op dese versceven
erffenisse heeft Bonden van Ghent ende joncfrou Scolasti[ca] met haren voecht
voerss, verteghen als recht was. Voert gheloefde Bouden van Ghent ende joncfrou
Scolastica met haren voecht voerss, dese voerss. erfenis te waren jaer ende dach
ende allen voercommer af te doen nae den recht van den lande. Want wi richter ende hcemrade voerss. al gheen seghel en
hebbe op dese tijt, soe heb wi ghebeden Peter van Ghiesen voerss., dat hl desen
brief over ons beseghel. Ende want ic, Peter van Ghiesen richter voerss. metten
voerss. heemraet over dese vcerss. zaken ghestaen heb, soe heb ic om beden wil
der heemraet voerss. desen brief over hem ende mi beseghelt. Int jaer ons Heren
dusent driehondert ende vive ende tneghentich opten derden dach na onser
Vrouwendach als men carssen bornt. Zegel verloren. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht; Dom, inv. no. 2010 (1e afd., no. 823). Litt.: Inleiding, blz.
19, 87, 95. 214. HENDRIK DE BYE EN DIEDERIK VAN OERDEN ERKENNEN GEEN RECHT TE
HEBBEN OP DE GOEDEREN, WELKE WIJLEN HUN ZWAGER REYNGOUT VAN EMMICHOVEN, PROOST
VAN DE ABDIJ VAN BERNE, HAD NAGELATEN EN BIJ TESTAMENT AAN DE ABDIJ HAD
VERMAAKT. 1396 Maart 20. Wi Heinric die Bye Peterssoen ende Didderic van oerden doen
cont ende kenleec allen luden die desen brief soelen sien of hoeren lesen, dat
wi voermaels ghecroent hebben opten abt van Berne, sijn convent ende haer
godshuys tot Berne als van erfenissen ende goeden die heren Reyngouts van
Emmichoven, proefst tot Berne was, ons swaghers wileneer, waren, ende hl na
doede sijns afterghelaten soude hebben, dat is te weten: vijf merghen lants
gheleghen in den banne van Emmichoven, die men ghemeynlike heit die vijf
merghen, daer naest gheleghen is oestwaert Heinric Walwijn ende westwaert Claes
Peterssoen ende anderhalven merghen lants gheleghen in den selven banne, daer
naest gheleghen is oestwaert Aernt die Slaper ende westwaert Jacop Jans, ende
oec van allen anderen goeden, beide, erfenisse ende ghercden goeden ende haven,
soe waer ende in wat namen die ghcleghen ende gheheiten sijn, ciie heren
Reyngouts ons swaghers gheweest hadden ende hl afterghelaten mochte hebben,
daer wi meynden dat wi toe gherecht waren als erfghenamen sijns, van onser
beider wive weghen die sijn susteren waren. Ende want wi in der waerheit ende
in den rechte vonden hebben ende vynden, bi goeden vroeden knapen, dat wi
totten goeden ende erfenissen vcerscreven, noch tot gheenen anderen goeden ende
erfenissen die heren Reyngouts ons swaghers voorscreven gheweest mochten hebben,
-heen rechte en hebben, overmids der ordene rechte testament, - ende brieve die
die voerghenoemde her Keyngout, onse swagher, den abde van Berne, sinen
canvente ende haren godshuse, dacraf ghemaect ende ghegheven heeft, soc kennen
wi openbaerlike ende lijen, dat wi met onrechte opten abt van Berne, sijn
convent ende haer godshuys voerscrcven ghecroent hebben, ende dat wi totten
goeden ende erfenissen voerscreven noch tot gheenen anderen goeden die heren
Reyngouts ons swaghers voerscreven gheweest mochten hebben ende hl den abde van
Berne, sinen convente ende haren godshuse, ghelaten, ghemaect ende ghegheven
heeft, gheen recht, noch reden, noch toesegghen en hebben in gheenrc manieren,
ende schelden den voerghenoemden abt van Berne, sijn convent ende haer godshuys
daeraf ende van allen ghecroene, calaengien ende toesegghen, dat wi op hem
hebben mochten, voer ons, onse erfghcnamen ende nacomelinghen quijt tot ewighen
daghen. Ende gheloven hem in goeden trouwen voer ons, onse erfghenamen ende
nacomelinghen daer nemmermeer tot enighen tiden na te staen noch te vraghen,
heymelike of openbaer, in gheenre manieren. Ende want wi Heinric die Bye ende
Didderic van Oerden voerscreven -heen proper seghele en hebben op dese tijt,
soc hebben wi ghebeden ende bidden Segher Wouters,oen, ambochtshere van
Emmichoven, dat hl desen brief oepen voer ons ende op ons beseghclen wille in
kennisse der waerheit. Ende ic Segher Wouterssoen, ambochtshere van Emmichoven, om
beden wille Heinrics Byes ende Didderics van Oerden voerscreven, soe hebbe ic desen
brief cepen beseghelt met minen seghele, in kennisse der waerheit alre saken
voerscreven. Ghegheven int jaer ons Heren dusent driehondert ses ende
tneghentich, opten tweyntichsten dach in Meerte. Met uithangend zegel
van Zeger Woutersz. in geelgroene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heesac)ijk, Cart., I, no. 315 (XV, 5). 215. TEN OVERSTAAN VAN CLAES AERNTSSOEN VAN EMMICHOVEN, RECHTER,
EN HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN LEGGEN HEINRIC DIE BYE PETERSSOEN EN DIDDERIC VAN
OERDEN EEN VERKLARING AF, SOORTGELIJK AAN DIE, WELKE IS VERVAT IN HUN BRIEF VAN
DENZELFDEN DATUM. 1396 Maart 20. Met uithangend zegel
van Claes Arendsz. van Emmichouen in gele was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., I, no. 313 (X V, S). 216. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, MAAKT BEKEND, DAT
HET SCHOUWEN VAN DE DIJKEN IN HET LAND VAN ALTENA VOORTAAN DOOR DIJKGRAAF EN HEEMRADEN
VAN DE GROOTE WAARD ZAL GESCHIEDEN; DAAR GENOEMDE WAARD TENGEVOLGE VAN DE VERWAARLOOZING
DER DIJKEN IN ALTENA GROOTE SCHADE HEEFT GELEDEN. 1396 April 9. Die Grote Waert van Zuuthollant. Aelbrecht etc. doen cond allen Iuden, dat onse steden ende
lant van den Groten Waert in Zuuthollant zwaerliken in verderfnissen ghecomen
sijn van den lande van Althena, dair een wiel in ghebroken is mit versumenissen
ende quaden toesien, die tot haertoe in dien lande gheweest heeft ende dair
onse goede lude van den Groten Waert ons mit ernste om vervolcht hebben ende
ons getoent horen coste, scade ende verlies, dair onse lant ende steden tot
ewigen daghen om verderft souden bliven, soedat wij des bi onsen rade voirsien
ende voirhoeden willen. Ende hebben ghegheven ende gheven onsen goeden luden
ende den steden voirscr., om desen scade tot ewigen daghen te voirhoeden voir
ons ende voir onsen nacomelingen, hun ende horen nacomelingen, sulc recht als
hierna ghescrevcn staet. Dat is te weten: dat onse dijcgrave ende die ghezworen van
den Groten Waerde voirss., die nu sijn of namels wesen sullen, die scouwe in
den lande van Althena voirt hantieren ende voeren sullen van onsenwegen, gelikerwijs
ende in allen rechte als zij se van onserwegen voeren in de Groten Waert. Voirt soe hebben wij voirsien, om onse lant in goeder
behoudenissen tot ewighen daghen te bliven, dat die van Woudrichem mitten bailju
twee hiemraders setten sullen altois op sinte Pietersdach, ghelijc dat men in
den Groten Waert doet, die mitten ghezwoiren voirt scouwen sullen in den lande
van Althena op horen eet. Ende die sal onse dijcgrave eeden, alse recht is. Voirt so staet onse lant alle daghe tot meerre verderfenisse
overmids ghebrec van waterscip ende van nuwen werke, dat voirhoet meet wesen om
des ghemeens lants orbaer. Ende wes onse dijcgrave ende die gcsworen van den
Groten Waert voirn. dairin kueren ende wisen op horen eet, om onse lant tot
nutscappen te brengen, dat sullen ghelden alle dieghene, die in desen
dijckaedsen legghen, merghen merghenghelijc, so wie sij sijn, hetsij van vrijen
lande, veenlande die 1) of anders, want si' alle ghemeen die nutscap
ghelijc dairof hebben sullen. Ende of hier yemant onghehoersamich of
wederstandich in wesen woude, dat scuden wij of onse dijcgrave rechten aen sijn
lijf ende goed bi vonnisse der hicmraders. Ende of dair yet jeghen gedaen
wordc, soc ombieden wij ende bevelen onsen Steden van Dordrecht ende van sinte
Ghcerdenberge, dat sij onsen dijcgrave dairin houden ende starken dat te
wederstaen, als aen denghenen, die ons lants verderfenesse meent. Ende wes sij
dairin doen, dat sullen wij hun staen, ghelikerwijs of wijt selve gedaen hadden,
behoudelic dat her Brustijn van Herwinen also langhe als bi onse bailju slands
van Althena wesen sal, opboeren sal die boeten ende winsel, die ons verschinen
sullen mitten dijcrechte binnen sinen bedrive, dair hl ons goede rekeninghe of
doen sal. Ende dairna so sal onse dijcgrave, ter tijt wesen sal, die voirss.
boeten ende winsel opbueren, dair hi ons oic goede rekeninghe of doen sal,
ghelikerwijs als men gewoenlic is te doen van onsen dijcgraefscip van den
Groten Waerde in Zuuthollant. In circonde etc. Gegeven in den Hage opten neghensten dach
van der maent van Aprille int jair ons Heren MCCCXCVI. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 52, fol. 204 verso. Litt.: Prfschr., blz. 23. 1)
Men zal moeten lezen: leenlande. 217. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, VERKLAART DE ORDONNANTIE
VAN 9 APRIL 1396 TE ZULLEN HANDHAVEN EN BEVESTIGT DEZE EN ALLE ANDERE
HANDVESTEN VAN DE GROOTE WAARD. 1396 Mei 16. Ailbrecht etc. doen cont allen luden, want bi versumenisse
onser lude ende ondersaten uten lande van Althena die Maesdijc bi Woudrichem
tot desen winter lestleden ingegaen was ende diep gewielt, dair onse steden van
Dordrecht, van sinte Geerdenberge ende onse gemeen lant van den Groten Wairde
zwaerlic bi bevloyt sijn ende tlant noch onder water staet, dair sij hoir
jegenwoerdige jaerscaer bi verliesen sullen ende verderflic bi bescaet worden
ende wij dairam, overmits oetmoedichs vervolchs onscr steden ende lants van den
Groten Wairde voirse. ende om te verhoeden sulcs ongevals meer te geschien in
onsen lande van Althena voirss., gegeven hebben den voirgen. onsen steden ende
lande van den Groten Wairde ander dijcrecht in onsen lande van Althena voirss.
te pleghen ende te hantieren, geliken or.se besegelde brieven ende llantvesten,
die wij hem dairof gegeven hebben, clacrliken inhouden ende begripen, so meynen
wij noch bi denselven laesten di' crecht, brieven ende hantvesten te bliven
ende hebben die ende alle ander brieve van dijcrechte, die onsc steden ende
lant van den Groten Wairde voirss. hebben, geccnfirmeert ende vestiget,
confirmeren ende vestighen mit desen brieve ende geloven voir ons ende voir
onsen nacomelingen onsen steden van Dordrecht, van sinte Geerdenberge ende den
gemenen lande van den Groten Waerde ende onsen goeden luden ende ondersaten
dair binnen wonende onse brieve ende hantvesten voirsc. ende anders alle
dijcrecht, die onse voirvorders of wij hun luden gegeven hebben, te houden ende
te doen houden onverbroken tot ewigen daghen, noch dairtegens tot ghenen tiden
enigerhande brieven, hantvesten of vrihede te gheven dair die voirss. brieven,
hantvesten ende dijcrecht bi vermindert of ghecreynct mochten worden. In orc.
etc. Gegeven in den Haghe XVI daghe in Meye anno XCVI. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 212 verso. 218. ALBRECHT VAN BEIEREN. GRAAF VAN HOLLAND, GEEFT AAN HEER
BRUISTEN VAN HERWIJNEN HET LAND VAN ALTENA EN WOUDRICHEM EN DE WOUDRICHEMERWAARD,
ALSMEDE HET BALJUWSCHAP, RENTMEESTERSCHAP, MARKTTOLLEN, VISSCHERIJEN, EN ANDERE
TOEBEHOOREN, TE BEWAREN, OP EEN WEDDE VAN 200 HOLLANDSCHE SCHILDEN 'S JAERS.
HEER BRUISTEN LEENT AAN HERTOG ALBRECHT 7000 DORDRECHTSCHE GULDENS. 1396 Juli 20. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 2e ged., fol. 36 verso. Litt.: Jhr. Mr. W. A.
Beelaerts van Blokland, Een geldersch edelman in hollandschen dienst en het
beleg van Loevenstein in 1397, Bijdr, en Meded. Gelre, deel XV, 1912, blz. 519; Inleiding, blz. 77. 219. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN
HOLLAND; BEVESTIGT HET RECHT VAN DE POORTERS VAN WOUDRICHEM, HUN DOOR DEN HEER
VAN HORNE VERLEEND. OM DE RIVIER VOOR WOURICHEM TE BEVISSCHEN TEGEN BETALING
VAN DEN VIJFDEN PENNING. 1397 Augustus 15. Aelbrecht etc. doen cond allen luden: want wij onderwijst
sijn mit goeden wittachtigen betoghe, dat die here van Hiterne ende van Althena
in tiden verleden onsen luden ende poirteren ende poirterskinderen van
Woudrichem vrihede ghegheven heeft te visschen op onsen stroem ende visscherie
voir Weudrichem opten vijften penninc, te ghevcn van allen horen gevanghe tot
ons vroens behoef, soe hebben wij geconfirmeert ende gevestiget, confirmeeren
ende vestighen mit desen brieve voir ons ende onsen nacomelinghen die vrihede
voirscr., na allen ynhouden ende begripcn der brieve, die sij van den here van
Hilerne voirss, dairof hebben. Ende gebieden ende bevelen onsen bailju van den
lande van Althena, die nu is of namels wesen sal, dat hl nyemande en ghedoghc
te visschen opten vroen ende visscherie van Woudrichem, dan onse poirtereu ende
poirterkinder voirscr., na ynhouden hore brieven ende hantvesten voirss., ende
dairop sulke boeten sette tot onser behoef, sonder enich verdrach dairof te
doen, dat him dez een yegelic hoeden moghe. Ende des niet en late. In
oirc(onde, etc.). Gegeven in den Haghe op onse Vrouwendach assumptio, anno
XCVII. Afschr. - Leenkamer Holland,
no. 52, fol. 248 verso. 220. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, BEPAALT, DAT DE
INGEZETENEN VAN GENDEREN NIET ZULLEN BEHOEVEN MEDE TE DRAGEN IN DEN AANLEG VAN
NIEUWE DIJKEN, SLUIZEN EN ANDERE NIEUWE WATERSTAATS-WERKEN IN HET LAND VAN ALTENA.
ZIJ MOETEN SLECHTS HUN DIJK IN HET LAND VAN ALTENA ONDERHOUDEN. 1397 September 9. Aelbrecht etc. doen cond allen luden, hoe dat een geschil
geweest heeft tusschen onsen goeden luden van Ghenderen aen die een zide ende
den lande van Althena aen die ander zide, roerende van der dijckaedsen, die
cnse lude van Ghcnderen voerss. hebben in den lande van Althena, so dat die van
Althena meynden, dat die van Ghenderen mit him ghelden souden alle onraet ende
oncost van inlagen, van slusen, wan sluysgelde ende van nuwen dijcrecht te
copen ende alle ander nywerk, dat in den lande van Althena gevalt, waerof dat
wij mit goeden bescheide ende waerachtigen betoge also onderwijst sijn, dat wij
gevonden hebben in twaer, dat onse goede lude ende ondersaten van Ghenderen
voerss. gheen recht noch reden daertoe en hebben te -helden mit dien van
Althena van den stucken ende onraet voerscr., want sij daerof vrij ende
ombelast van yemande geseten hebben ende geweest hondert jaer lanc ende meer.
Waerom dat wij onsen goeden Inden van Ghenderen voern. gegeven hebben ende
gheven mit desen openen brieven voer ons ende voer onsen nacoInclingen him ende
horen nacomelingen, tot ewigen dagen duerende, dat sij vrij, ombelast ende
ombecommert wesen sullen van allen inlagen, slusen ende sluysgelt, van nyen
dijcrecht te copen ende alle ander nywer onraet ende oncost, die in den lande
van Althena gevallen moghcn in eniger maten, behoudelikcn dat die van Ghenderen
voerss. horen dijk, die sij in den lande van Althena hebben, altoes vclcomeliken
maken ende houden sullen. Ende ombieden ende bevelen onsen bailju, dijcgrave
ende hiemraet van den lande van Althena, die nu sijn of hier namaels wesen
sullen, dat sij onsen luden ende ondersaten van Ghenderen voirss. hierenboven
niet en belasten noch himluden enigen hinder, schade of moyenisse doen of laten
doen in eniger manieren. In oerconde. Gegeven tot Voerne, tSonnendages na onser
Vrouwendach nativitas, anno XCVII. , Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 253. Ander afschrift:
Bibliotheek Dr. A. A. Beekman te 's-Gravenhage, handvestenbundel betr. Heusden,
Altena en de Bommelerwaard, fol. 133 recto-133 verso. 221. AANTEEKENING, DAT ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND,
AAN ROBBRECHT VAN HOUWENINGEN, VOOR DEN DUUR VAN ZIJN LEVEN, HET BODE-AMBACHT
VAN WOUDRICHEM GAF. 1397 October 15. Item, upten XVsten dach van October, anno XCVII, gaf mijn
here mit sinen brieve Rubbeken van Houweningen tboedambocht van der stede van
Woudrichem, sijn leven lang, etc. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 258 verso. 222. IN EEN RAMING, HOE DE STEDEN VAN HOLLAND DEN GRAAF IN DEN
OORLOG TEGEN DE FRIEZEN ZULLEN DIENEN, WORDT OOK WOUDRICHEM GENOEMD, EN
BEPAALD, DAT DEZE STAD ZAL BIJDRAGEN MET 60 GEWAPENDEN, 3 TIMMERLIEDEN, 2
SMEDEN EN 2 METSELAARS. 1398 Mei 2. Gedrukt: Van Mieris, III,
blz. 670. Litt.: Inleiding, blz.
66; Prfschr., blz. 24. 223. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, GELAST DEN BALJUW
VAN HET LAND VAN ALTENA, ZEGER FLORISZ., 150 GEWAPENDE LIEDEN UIT HET LAND VAN
ALTENA, BUITEN DE STAD WOUDRICHEM, OP TE ROEPEN EN HEN OP 24 JUNI A.S. TE ENKHUIZEN
TE DOEN ZIJN, TEN EINDE TEGEN DE FRIEZEN TEN STRIJDE TE TREKKEN. 1398 Juni 2. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 680. 224. AANTEKENING, DAT ALBRECHT VAN BEIEREN. GRAAF VAN HOLLAND,
ALIJT WILLEMS SCOLPENDOCHTER BELEENDE MET EEN HOFSTEDE EN HUIS BINNEN WOUDRICHEM,
DAT HAAR VADER VAN DE HEERLIJKHEID ALTENA IN LEEN HIELD. ALIJTS ECHTGENOOT
DOET, ALS HAAR WETTIGE VOOGD, NAMENS HAAR DEN GRAAF HULDE EN MANSCHAP. 1398 Juni 9. Item opten IXden dach in Junio anno XCVIII verlyede mijn
here, belloudelic him ende enen yegeliken sijns rechtz, Alijt Willems Scolpendochter
een hofstede ende husinghe mit allen horen toebehoren, gelegen binnen
Woudrichem, dair Heinrik Brabant mit sinen huse ende hofstat naest gelegen is
aen die westside ende die Kercstraet, geheten die verweyde, aen die oestside,
te houden van minen here ende sinen nacomelingen Alijt voirss. ende horen
nacamelingen tot enen rechten erflien, gelikerwijs als dieselve hofstede ende husinge
mit horen toebehoren aenbestorven was Alide voirscr. van Willem Scolpen, horen
vader, ende hl die te houden plach van den hofstede van Althena ende die brieve
begripen, die dairof sijn. Ende hierof heeft Aernt van Weyburch Robbijnszone,
alse wittachtighe voecht ende man van Alide voirscr. minen heere hulde ende
manscip ghezworen ende gedaen voir Alide voirscr. Hier waren over als mijns
heren manne, here Claes Kervinc van Keymerswale, here Coen van Oesterwijc ende
Zadelbogher. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 52, fol. 288. 225. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA. GEEFT EENIGE
VOORRECHTEN AAN DE STAD WOUDRICHEM 1). 1399 Februari 21. Willem etc. doen cond allen luden, dat wij om oitmoedichs
vervolchs ende bede wille onser getruwer stede van Woudrichem, om liefde ende
gimst, die wij tot him dragen ende om menigen dienst, die si ons gedaen hebben
ende, oft God wil, noch doen sullen, den~ selven onser goeder stede voirss.
gegeven hebben ende geven mit desen brieve alsulke punten van pryvilegien ende
hantvesten als hierna ghescreven staen. 1. (9) In den eersten; waert zake dat
een poirter van or.ser stede van Woudrichem aengesproken worde van sinen live
of van sinen goede, dien sal men betugen ende bewairheiden mit vier
wittachtigen poirteren. Ende of yemande anders gevangen worde binnen der
vrihede die onse poirter niet en wair, dien sal men betugen mit drien poirteren
of mit drien wittachtige knapen of mit meer, dat hl dat gebritect heeft binnen
der vriheit van Woudrichem, of hl sal quijt sijn van dier aensprake of dair hl
voir gevangen is. 2. (11) 2) Item so sal men
die scouwe upten Hogendijk scouwen na den dijcrechte van onsen lande van
Althena mit zeven heemraders uten lande van Althena, die dairtoe gegoet ende
geboren sijn. Ende worde cnich man aengcsproken van den dijcgrave of voir den
hogen heemraders, dat hl eerde genomen soude hebben van sinen dike, die geloift
wair binnen coers, dair sal hl sijn onscult voir doen dat hijs niet gedaen en
heeft, noch doen doen yemande van sijnrewegen, diegene dies die dijc is, ende
dairmede sa1 hl quijt weser. van dier acnsprake. 3. (12) Item wair dat zake dat enich
wiel scoirde in enen geloifden dike binnen onsen lande van Althenae ende
diegene, dies die dijc wair, dien dijc niet en onderstonde te maken, als men vrezen
,coude ende hl aen ons quaem, die en sal dair niet meer laste noch scade of
hebben dan tgemeyn lant van Althena. Ende wairt dat enich wiel scoirde in
enigen geloifden dijc in onsen lande van Althena voirscr. ende onse dijcgrave
dair geen vreze op en scouwede, dair en sal diegene, dies die dijc is, genen
last noch scade meer of hebben dan tgemeyn lant voirss.; ende tgemeyn ambocht,
dair die dijc in leit, sal dat lencsel gelijc nemen. 4. (13) Voirt so hebben wij onsen
poirteren van Woudrichem voirscr. noch ghegheven: wair dat zake dat enich man
mit scepenenbrieven in erffenisse quame, dat in onsen lande van Althena leit
buten der vrijheit van onser stede voirss. mit rechte, ende dat erve vircoft
worde ende sijn drie gebode hadde up drie Zonnendage openbairlic ir.der kerken
binnen den ban, dair dat erve gelegen wair, so sal diegene, die mitten
scepenenbrief voirscr, int erve gecomen is, dat erve moeten bestoren mit enen
scout ende tween scepenen van onser stede van Woudrichem of mit meer voir den
rechter ende heemraders binnen bans, dair dat erve gelegen is binnen jair ende
zes weken, alscverre als diegene binnen lands is, die mitten scepenenbrief
voirscr. int erve gecomen wair; ende wairt dat hijs binnen der tijt voirscr.
niet en bestoirde, so zullen die scepenenbrieve buten hoirre machte wesen. Ende
die buten slands is, die salt dan bestoren binnen den eersten jair ende zes
weken nadat hl binnen lands gecomen sal wesen. Ende wordc enich erve vercoft,
dat sijn drie gebode niet en hadde dair een mit scepenenbrieven in gecomen
wair, dat hem dan die coip ende gifte geen ondstade doen en sel aen sinen
rechte 3). 5. Item so geloven wij alle brieve ende
hantvesten, die hem onse lieve genadige heere ende vader, hertoge Aelbrecht van
Beyeren, grave van Henegouwen ende van Hollant, wij ende die heer van Huerne
ghegheven ende bezeghelt hebben, ende alle rechten ende oude heercomen te
houden voir ons ende voir onsen nacomelinghen onsen poirteren voirss, ende
horen nacomclinghen tot ewigen dagen. Ende hebben in kennisse hierof etc. Geghevcn in den Hage,
des Vridaghes op sente Pietersavont ad cathedram, anno MCCCXCVIII na den lope
etc. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, le ged., fol. 12 verso en 13. Litt.: Inleiding, blz.
38. 1) Men vergelijke noot 1) bij nr. 109. 2) Als tiende artikel heeft de handvest van 1410 het
elfde artikel van de handvest van 1388 Augustus 15. 3) Litt.: Inleiding, blz. 89, 90, 92, 107
226. VOOR SCHEPENEN
VAN WOUDRICHEM DRAAGT JACOB ZASSE, ALS ECHTGENOOT VAN ZEGHERADE
ALBRECHTSDOCHTER, AAN GIJSBRECHT VAN RIEDE ANDERHALF MORGEN LAND IN VRIJEN
EIGENDOM OVER. DE OUDE EIGENDOMSBEWIJZEN GEEFT HIJ MEDE OVER. 1399 April 13. Wi Brien van Weyborch ende Jacob Willem Jan Noydensoens
sone, scepen tot Woudrichem, orconden met desen brieve, bcseghelt met onsen seghelen,
dat Jacob Zasse, wittachtighe man Zegheraden Aelbrecht Zegherssoens dochter
opdroech ende gaf Ghisebrecht van Ryede, Ghisebrechtssone van Ryedc, anderhalven
merghen lants, gheleghen opt Ocken, daer Didderics Zuetmeles erve gheleghen is
noortwaert, die vaertsteghe oostwaert, die vorste weydesteghe zuutwaert ende
Janslant van den Campe Claessoens westwaert. Ende hl verteech daerna op ende
verhalmede daerna op tot Ghisebrechts behoef van Ryede voorscreven. Voert quam
Jacob Zasse voorseyd ende ghelovede den voerghenoemden Ghisebrecht van Ryede
die voersproken [an]derhalven mer[g]hen [l]ants te waren jaer ende dach alsemen
erve sculdich is te [war]en binnen vrycheyde, ende alle voerplicht ende alle
voercommere af te doen. Voert quam Jacob v[o]erno[em]t ende droech op ende gaf
Ghisebrecht van Ryede voerscreven alsulc brieve als hl van desen vo'ersprokenen
lande hadde, ende hl verteech daerna op ende verhalmedv daerna op [to]t
Ghisebrechts behoef van Ryede voerseyd. Gheg[hev]en int jaer ons Heeren MCCC neghen ende
tneghentich, dertien daghe in Aprille. Beide zegels verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 104. 227. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BELEENT ADAM MILLINC,
RIDDER, MET DERTIEN MORGEN LAND, GELEGEN IN DEN BAN VAN RIJSWIJK, EN VIER EN
EEN HALF MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM, EN VOORTS MET TWEE DERDE VAN DE
GROOTE TIENDEN TE UPPEL, ALLE WELKE GOEDEREN HEM ZIJN AANGEKOMEN VAN ZIJN
VADER, HEER LAMBRECHT MILLINC. 1399 Augustus 28. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol, 16 verso. 228. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, BEPAALT, DAT DE
INWONERS VAN HET LAND VAN STRIJEN VOORTAAN IN HET ONDERHOUD VAN DEN DIJK VAN DE
GROOTE WAARD SLECHTS ZULLEN BEHOEVEN BIJ TE DRAGEN NAAR DE GROOTTE HUNNER
LANDEN, EVENALS DE INWONERS VAN DE LANDEN VAN HEUSDEN, ALTENA EN ZEVENBERGEN. 1402 Februari 5. Gedrukt: Van Mieris,
III, blz. 755. Litt.: Prfschr., blz.
23. 229. AANTEEKENING, DAT WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, HET
GOED, DAT EERTIJDS AAN GODEVAERT LIEBRECHTSZOON TOEBEHOORDE, MET EEN PAAR
ZWANEN, AAN TIELMAN VAN DEN CAMPE IN ONVERSTERFELIJK ERFLEEN GAF. 1402 Mei 26. Item, sFridages na des heiligen Sacramentsdach int jaer
XIIIIc ende II gaf mijn here Tyelman van den Campe, om menigen truwen dienst
wille, die hl hem gedaen had, Godevairt Liebrechtssoens goet, also groet ende
also cleyn, als hijt hadde in den [lande] van Althena optie tijt, doe hem lijf
ende goet mit recht van mijns heren wege ofgcwonnen wert ende uptie tijt sijn
hiet te wesen, mit allen sinen tcebehoeren, te houden van minen here ende sinen
nacomelingen Tyelman ende sinen nacomelingen tot enen rechten onversterfliken
erflcer., mit een paer zwane, die hl houden sal in den lande van Althena,
geliken die hantveste dairof inhout. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 24 verso. 230. WILLEM VAN BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BELOOFT DEN
INGEZETENEN VAN WIJK EN VEEN, STEEDS HUN VAART IN HET LAND VAN ALTENA OPEN TE
ZULLEN HOUDEN EN GEEFT VOORSCHRIFTEN OMTRENT DE SCHOUW VAN DIE VAART. 1403 Mei 4. Willaem etc. doen cont allen luden, dat wij enen waterganc
hebben doen virslaen, die gelegen is in onsen lande van Althena ende
toebehoerende is dien van Wijc ende dien van Veen, bi anbrengen dat ons dairof
angebrocht is, welken waterganc voirss. ons onderwijst is ende bevonden hebben
in der waerheit, dat wij sculdich sijn desen voirgen. waterganc te openen ende
geloven dien van Wijc ende dien van Veen desen voirss. waterganc open te houden
ende te doen houden tot ewigen dagen ende hem dair up een scouwc te hebben ende
te scouwen in alre manieren ende rechten gelijc als sijt tot haer toe gebrocht
hebben, dat is te weten: So wanneer die van Wijc ende die van Veen een scouwe hebben
willen ende tot wat daghen dat sij die legghen up desen waterganc voirss. ende
die virsueken mit horen heemraders an die van Andel ende an die van Ghiessen,
gelijc als sijt tot haer toe virsocht hebben, dat is te weten, dat die
rechteren van Andcl ende van Ghiessen dien scoudach condighen sullen des
eersten Sonnendages daerna als sise begeert hebben. Ende dan sullen die
richtercn van Andel ende van Ghiessen up desen vcirss. waterganc den scoudach
wachten ende den heemraet van Wijc ende van Veen ende hem dair up manen ende
dese voirss. 1lecmraet hem dair up wisen in allen den rechten gelijc als sijt
gewijst ende haer gebrocht hebben, bchoudelic dien dat die van Wijc ende van
Veen den voirss. waterganc altoes rumen ende scoen houden sullen ende doen doen
alst te doen is, gelijc als die van Ghiessen ende van Andel doen. Ende desen
waterganc ende water vcirss. geloven wij tontfangen in die Alm ende voirt; mi t
onsen water te leveren in die Zuutzee. Ende alle dese voirss. punten ende
rechten gelijc alse voirss. sijn, geloven wij hem te houden ende te doen houden
voir ons ende voir onse nacomelingen, heren van den lande van Althena, dien van
Wijc ende dien van Veen ende horen nacomelingen tot ewigen dagen. In oirconde etc. Gegeven upten IIIIden dach van Meye int
jaer ons Heren MCCCC ende drie. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 51, 1e ged., fol. 25 verso-26.
231. WILLEM VAN
BEIEREN, HEER VAN ALTENA, BEVEELT EGBERT JANSZOON, ALLE UITERWAARDEN IN HET
LAND VAN ALTENA IN BEZIT TE NEMEN EN VOOR BEN HEER TE BEWAREN. 1403 Mei 18. Item upten XVIIIsten dach van Meye int jaere MCCCC ende drie
beval mijn here Egbrecht, heren Jans zone, an te tasten alle alsulke uutsande
ende uterwaerde, als mijn here leggende heeft in sinen lande van Althena, te
bewaeren ende te bedriven tot mijns heren eren ende oirbair. Ende dair sal hl
Foykijn tot mijns heren behoef goede bewisinge of doen, tot wat tiden dat hijs
van hem vermaent wart. Dit sal geduren tot mijns heren wedersegghen. Oorspr.
- opgeplakt strookje achter in Leenkamer Holland, no. 51. 232. ALBRECHT VAN BEIEREN, GRAAF VAN HOLLAND, GEEFT AAN DIRK DEN
BORCHGRAVE HENDRIKSZOON IN LEEN EEN HOFSTEDE MET EEN DAAROP STAANDE WONING EN
EEN HALVE HOEVE LAND, GELEGEN TE MUILWIJK IN HET GERECHT VAN ALMKERK, WELK LEEN
BINNEN DEN ZESDEN GRAAD NIET ZAL VERSTERVEN. 1403 Mei 26. Aelbrecht etc. doen cent allen luden, dat wij behoudeliken
ons ende enen ygeliken sijns rechts verliet hebben ende verlien mit desen brieve
Dirc den Burchgravc Henrics zoen een hofstat mit eenre husinge dair up staende
in den lande van Althena in den gerechte van Aelmkerke tot Muitlwijck, ende een
halve hoeve lands dair aen gelegen ende him aengecomen sijn ende bestorven bij
doden Henri c Burchgrave sijns vaders, te houden van ons ende onsen
nacomelingen Dirc ende sinen nacomelingen tot enen rechten eerflien, binnen
afterzusterskynt niet te virsterven, in alre manyeren alst Henric sijn vader
van ons te houden plach ende die principael brieve dairof inhouden ende
begripen. Hier waren over onse getruwe rade ende manne her Huge van Heenvliet,
her Jan van Cronenburch. In oirconde etc. Gegeven in den Hage upten XXVI dach
in Meye anno MCCCC ende drie. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 53, fol, 26. 233. DE RECHTER VAN DE WERKEN OORKONDT, DAT, TEN OVERSTAAN VAN
HEM EN HEEMRADEN, JAN VAN DER DONCK DE HELFT VAN 11 MORGEN LAND TE DE WERKEN EN
VIJF MORGEN VAN DE ANDERE HELFT IN EIGENDOM OVERDROEG AAN FEYKEN. JAN VAN DER
DONCK BELOOFDE VOORTS DEN KOOPER GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. DRIE
ANDERE PERSONEN HEBBEN ZULKS NEVENS HEM BELOOFD. 1403 October 25. lck Robbrecht Scrick, richter aen die Wercken, doe kont ende
kenlijck allen luyden, dat lek daer over geropen was als een richter ende met
mij als heemraders Huyge Goeswijnsz., Willem van Zelant, Jan Hanic, Hcynrick
Lodichz., dat voer ons quam Jan van der Donck ende gaff een vrij ghyft over Feyken,
als vonnisse der hemraders wijsde ende recht is, die helft van een ende
tseventich mergen lants ende van der ander helft vijff mergen, liggende aen die
hooge zijde van der Wercken, streckende van der Wercken totter Hollansche grave
toe, alsoe groot ende alsoe cieyn als zij daer gelegen sijn, met allen sijnen
toebehoern. Ende voert, dyt voer genomde erve is gelegen te vier steden, die
overste hoeve helt achten twyntich mergen, aostwaert dat godtshuys van Postell
erve, weestwaert die kynder van Brederode erve; ende noch vierthien mergen
lants gelegen sijn nederwaert, daer lancs gelegen is oastwaert Aert van Goerl,
weest- 6V0 - waert dat gcdtshuys van Postel; ende noch viertien
mergen lants voert nederwaert, lancks gelegen is oostwart Aerts
eerfg(enamen) van Annel ende Dirck Vastertsz., weestwaert dat godtshuys van
Postel; ende noch XV mergen lants nederwaert, lancs gelegen is oostwaert dat
gothuys van Postel lant, gelegen weestwaert heer Robbrecht van Grevenbroeck.
Voert soe quam Jan van der Donck voersz. ende verteech ende veralmede van der
helft van een ende tseventich mergen lants ende van vijff mergen, alsoe
vonnysse der hemraderen wijsden ende recht is. Ende voert geloefde Jan van der
Donck tlant te waeren jaer ende dach, als men een vrij eygen erve schuldich is
te waeren, ende alle voercommer ende voerplicht aff te doen. Ende dit voergenoemt
erve heeft geloeft met hem Danckaert van der Wercken ende Jan die Greve ende
Jan Laucrijsz. te waeren. In kennisse der waerheyt soc hebben wij, hemraders, gebeden
Robbrecht Scrieck, richter aen die Wercken. Ende ick, om beede wil der hemraders, soe heb lek desen
brief open beseegelt met mijnen zegel. Ghegeven int jaer ons Heeren dusent
vierhondert ende drie, des Donredachs na sente Lucasdach. Afschr. - Papier, Archief Altena, no. 105. Litt.: Inleiding, blz.
87, 95.
234. DE RECHTER
VAN EMMICHOVEN OORKONDT, DAT WOUTER VAN DER EYKE TEN OVERSTAAN VAN RECHTER
EN HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN AAN JACOB VAN DER DUYN EEN ONROEREND GOED HEEFT
OVERGEDRAGEN. 1404 Juli 4. Ic Segher Wouterssoen, richter in den ;bericht van
Emmichoven, doen cont ende kenlijc allen luden, dat ic daerover was alse een
richter ende met mi Jacob van Hedel, Arnt van Coudenhoven, Hoeven van Ganswijc
ende Jacob Ghibensoen, alse heemradere, dat voer ons quam Wouter van der Eyke
ende gaf over een vrije ghift Jacob van der Duyn van alsulken erve, alse hi
ligghend hadde in den ghericht van Emmichoven in den Dorenbosche, ende hem
aenbestorven was van Willem Scobbelant, sinen broeder, dat is te weten: seven
hont lants ende een dordendecl int ghesete. Ende Wouter voerscr. vertcech ende
verhalmde op dit vorscr. erve, alse vonnisse der heemradere wijsde ende recht
is, tot behoef Jacobs van der Duyn voerscr. Voert gheloefde Wouter voerscr,
ende jan, sijn soen, dit voerscr. erve te waren jaer ende dach, alse men een
vrij eyghen erve sculdich is te waren, ende alle voercommer ende voerplicht af
te doen, die men van rechtweghen sculdich is af te doen. Ende Wouter vcerscr.
gheloefde jan, sijnen soen, scadeloes te houden. In kennissen der waerheyt hebbic Segher, richter voerscr.,
desen brief open beseghelt met minen seghel, int jaer ons Heren dusent
vierhondert ende vier, cp sente Mertensdach translatio. Zegel verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 106. Litt.: Inleiding, blz.
87, 95. 235. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BEPAALT, DAT ALLE TEVOREN
UITGEGEVEN OORKONDEN VAN ONWAARDE ZULLEN ZIJN WELKE DOOR DE ARKELSCHEN UIT
WOUDRICHEM ZIJN MEDEGENOMEN. INGEZETENEN, DIE AAN DIE BRIEVEN EENIG RECHT
ONTLEENDEN, ZULLEN HET FEIT, DAT ZIJ DIE BRIEVEN BEZATEN, DOOR GETUIGEN OF DOOR
EEN EED MET TWEE EEDHELPERS MOGEN BEWIJZEN. ZIJ, WIER BEZITTINGEN TE
W0UDRICHEM VERBRAND ZIJN EN DIE GELD SCHULDIG ZIJN AAN PERSONEN, WIER
EIGENDOMMEN NIET VERBRAND OF BESCHADIGD ZIJN. KRIJGEN EEN UITSTEL VAN BETALING
VOOR DEN TIJD VAN TWEE JAREN. 1405 April 10. Willem etc. doen cont allen luden, want onse goede lude van
onser stede van Woudrichem ende cndersaten ons lants van Althena mit ongeval
cortelic groet verlies ende onvcrwinlike scade van rove ende brande van den
Arkelssen geleden hebben, so hebben wij dairom ende om mcnigen trouwen dienst,
die sij ons gedaen hebben ende of God wil noch doen sullen, ons wacl beraden
mit onsen rade ende onsen poirteren ende pndersaten veirscr. alsulke gracie
gedaen, dat alle lienbrieve, scepenbrieve, poerterbrieve, hyemradsbrieve ende
rechtersbrieven, die tot Woudrichem in onser stede voirss. op die tijt van den
Arkelssen wech gevoert mochten wesen, van geenre waerde wesen en sullen,
behoudelic of yement van onsen ondersaten hem enige brieve vermaten, die zij
ghehadt mochten hebben, die sullen comen voir onsen baelju, burgermeysters,
scepenen ende rechters van onser stede van Wcudrichem, hyemraden ende rechteren
ons lants voirscr., ende sullen dan warachtich cont ende kenlic maken mit
goden, eerbaren, wittachtigen tuygen van alsulken brieven, als sij hem vermeten
die sij voir desen tilt gehadt mogen hebben, ende die sullen dan van waerden
weser. ende daermede sullen sij volle recht mogen vorderen in cnser steden ende
lant voirscr. Ende waer oec yemendt van onsen poirteren of ondersaten voirss.,
die ten heyligen houden wouden mit twien goeden wittachtigen knapen, die sal
men hoir brieve weder vernuwen ende besegelen van onsen scepenen ende stede
voirss, ende des so en sullen alle die ander brieve van voirgeleden tijden van
geenre waerde wesen. Voirt alle scout, die gemaect was, doe die Arkelssen
Woudrichem verbranden, dair die dagen of geleden of toecomende sijn, sal
apstaen twie jaer lang na den datum des briefs, dats te weten die tot
Woudrichem voirscr. verbrant ende bescadicht sijn tiegens diegene, die niet
verbrant noch bescadicht en sijn, uutgenomen sulken scout als men ons sculdich
is. Ende alle die brieve, die tot Woudrichem in onser voirss. stede genomen
waren van den Arkelssen op die tijt, doe sijt branden, die sullen tot ewigen
dagen wesen ende bliven nut horen machten ende daer en sal nyement tot enigen
tijden recht mede mogen vorderen. Dit sal geduren tot onsen wederseggen. In oirconde desen brieve besegelt mit onsen zegele. Gegeven
in den Hage upten tienden dach in Aprille int jaer ons Heren dusent vier
hondert ende vier, na den lopen van onsen hove. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 306, fol. 28. Litt.: Inleiding, blz.
80. 236. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BELEENT LAMBRECHT MILLINC
ADAMSZOON MET DERTIEN MORGEN LAND, GELEGEN IN DEN BAN VAN RIJSWIJK EN VIER EN
EEN HALF MORGEN LAND, GELEGEN ONDER WOUDRICHEM, EN VOORTS MET TWEE DERDE VAN DE
GROOTE TIENDEN TE UPPEL, AL HETWELK HEM VAN ZIJN VADER WAS AANBESTORVEN. 1408 Mei 20. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 54, fol. 48 verso.
237. DE RECHTER VAN
EMMICHOVEN OORKONDT DAT, TEN OVERSTAAN VAN HEM EN HEEMRADEN, JACOB VAN DER DUYN
AAN ROBBRECHT BOKELAER DEN GEHEELEN DORENBOSCH IN EIGENDOM OVERDROEG. 1408 November 13. Ic Heinric van den Wiel, richter in den ghericht van
Emmichoven, doe cont ende kenlic allen luden, die dezen brief zullen zien of
horen lezen, dat ie daer over gheroepen was, als een richter, ende met mi
Gheryt Arntszoen, Ghijsbrecht Gherytszoen, Jacop Janszoen ende Gheryt van
Ganswijc, als heemrader, dat voer ons quam Jacop van der Dune ende gaf een
vrije ghift heren Robbrecht Bokelaer, priester, van den alinghen Dorenbosch met
alle zinen toebehoren ende hl zijn is, gheleghen in die Spijc, tusschen dat
lant van Coudenhove aen die een zide ende dat lant, dat Houkens Blonde[.,]zoens
kynder toebehoert ende Gheryt van Ganswijc met den loeten aen die ander zide,
also groet ende also cleyn, als hi daer gheleghen is. Ende Jacop voernoemt
verteech ende verhalmde op dit voerseyde erve tot behoef heren Robbrecht
voernoemt ende gheloefde hem dit voerseyde erve te waren jaer ende dach, ~ls
men een vrije eyghen erve sculdich is te waren, ende alle voercommer ende
voerplicht af te doen, die hl met recht sculdich is af te doen, als vonnisse
der heemrader voerscr. wijsde ende recht is. In kennessen der waerheyt so hebbe ic, Heinric, richter voernoemt,
dezen brief open bezeghelt met minen zeghele. Ghegheven int jaer ons Heren
veertienhondert ende acht, op den dertienden dach in November. Zegel verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 106. Litt.: Inleiding, blz.
87. 238. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, VERNIEUWT DE
HANDVESTEN DER STAD WOUDRICHEM, DIE DOOR, BRAND VERLOREN ZIJN GEGAAN 1) 1410 Januari 31. Willem etc. doen cond allen luden: want onse getruwe stede
ende poirteren van Woudrichem bij ongeval van brande verloeren hebben ende
tenyete geworden sijn alle alsulke hantvesten ende previlegien, als si van ons
ende van onsen voirvaders, graven te Hollant, ende van den heren van Hoern,
heeren wileneer tslans van Althena, vercregen mochten hebben, soe hebben wij om
gunsten ende om oetmoedichs vervolchs willen ende om menigen truwen dienst
wille, die sij ons ende onsen voirvaderen voirscr., zeliger gedachten, tot veel
stonden gedaen hebben ende ons ende onsen nacomelingen - oft God wille - noch
doen sullen, ende om groot verlies, scade ende afterwesen, die sij om onsen
wille in onsen oirloge tegens den Erkelschen geleden hebben, derselver onser
getruwer stede voirscr. ende hoeren poirteren weder vernuwet ende gegeven,
vernuwen ende geven dieselve hantvesten ende previlegien, eweliken duerende, in
allen manyeren, als wij die copien dairof bi onsen clercken in onsen
registerboeken clairliken bescreven gevonden hebben, inhoudende van punte te
pvnte vervolgende, als hierna gescreven stait: 1-8: de artt. 1-3 en 5-9 van de handvest van 1373 (nr. 145). 9: art. 1 van de handvest van 1399 (nr. 225). 10: art. 11 van de handvest van 1388 (nr. 178). 11-13: de artt. 2-4 van de handvest van 1399 (nr. 225). 14. Item wairt sake dat enigen dijck, wateringen,
sluysen, zijlen, werven, miteren, straten of zegedam in enigen scouwen aen ons
quamen, so wes een dijcgrave ofte onse scout van Woudrichem voirn. oft anders
enige van onsen scouten in onsen lande van Altltena voirscr. dairof mit recht
uutleyde, dat sullen sij weder inbueren an twiscatte gelde of an vierscatte
pande van desgenen reetsten goede, dair dese onralt op geheert sal worden. Ende
waert sake dat desgenen, die dus in desen onralt verviele, sijn reet goet niet
also goet en waere, als die onralt belopen mochte, so sal ment vcirt nemen van
sulken erve, als dair dese onralt up geheert wort, alsa verre alst goet genoech
is. Ende en wair dat erve voirss. niet goet genoech voir den onralt voirn., so
sal die onralt voirt gaen upten bozem, dair dat erve uutcomen is, dair dese
voirn. onralt up gelieert is. 15-23: de artt. 45-51 en 53-54 van de handvest van 1356 (nr.
109.). 24. Item dat onse rechter van Woudrichem voirscr. den groten
vliet, gelegen in den gerechte van der Wercken, scouwen sal mogen mit zeven
hyemraders, dats te weten: twee van Woudrichem, twee van Sleewijc ende twee
hiemraders van der Werken ende een van Mitylkerc, in allen manyeren alst tot
haertoe gewoenlic geweest is. 25. Item wairt zake dat onse getruwe stede ende
poirteren voirnt. dese tgegenwoirdige hantvesten aft enige andere hantvesten,
die zij van ons vercregen mogen hebben, mit ongeval van brande of van oirloge
verbrant worden of te nyete quamen, verouden, of dat die zegelen braken of
anders bi ongevalle, in wat manyeren c‘attet wair, dairof vervreemd worden, so
geloven wij voir ons ende voir onse oacomelingen onsen getruwen poirteren
voirscr. of l:ceren nacomelinQen sulke hantvesten weder te geven ende te doen
geven scnder hoeren cost na inhout van onsen registerboeken of copien,
wittachtiglijc dairof mit segelen van attentycke besegelt, die si ons of onsen
nacamelingen dair thonen sullen mogen 2). 26-38: de artt. 3, 2, 4-10 en 12-15 van de handvest van 1388
(nr. 178). 39- Item alle hofsteden, die men besit in lijftochten, dair
die huyse of verbrant sijn of namaels verbernen mogen, - dat God verhueden moet
-, die mach elc man of wijf, die bezitter is dier lijftochten voirscr. weder
betymmeren of hl wille, in sulker manyeren, dat die verbeyder der tochten
voirn. dairof niet meer hebben en sal of aenbesterven en mach, dan die wairde
van half den erve bij goetduncken ende prijse ons gerechts, die in der tijt
aldair wesen sullen. Ende of die bezitter der lijftochten dat erve niet
betymmeren en conde oft en woude, so mach een gerecht erfnacm bij consente ende
wille dez besitters der lijftochten dat erve betymmeren ende bliven in den
rechte als die bezitter der lijftochten wesen sonde gelijc of hijt selver
betymmert hadde. Ende desc manyeren sullen wesen onder broeders ende susteren,
broederkynder ende susterkinder, mar dair die lijftochte voirscr. in vreemder
hant erven soude, dair sal verbeyder der tochten die wairde van den gehelen erve
hebben bij goetduncken ende prijse van onsen gerechte voirscr. Ende dit
voirscr. gelt van den voirss. erve sal men betalen dergenen, die dair
verbeyders of sijn en enen vierendeel jairs nadat bezitter des erfs aflivich
geworden is 3). 40. Item alle brieve, die in den brande voirscr. verbrant
ende verloeren sijn of van den Arkelschen genomen ende elwairt gevoert mogen
sijn, hetsi van erve, van thijnze, van sculde of hoedanich si sijn, updat
diegene, die hoir brieve dus verloeren hebben, onsen bailju, scout ende
gerechte van Woudrichem voirscr. dat so besceidelic aenbrengen, dat mens
geloven mach, die geloven wij hem weder van nuwes te geven ende te doen geven
in allen manyeren als si te voeren hadden, of als men naist geraken kan, so wat
tijden si des begcrende wesen sullen. 41-44: de artt. 55-58 van de handvest van 1356 (nr. 109). 45. Voirt geven wij onser getruwer stede van Woudrichern
ende onsen poirteren voirscr., dat si hebben ende behouden sullen alle alsulke
exchijnze van wijn, van bier, van mede en van allen anderen drancke om hoeren
onrait mede te gelden ende onse stede voirscr. mede te vesten, te beteren ende
in hoeren wesen te houden, gelikerwijs ende in allen manyeren als si die
vairscr. exchijnze tot haertoe gehadt ende gebruyct hebben 4). 46-87: de artt. 2-44 van de handvest van 1356, behalve
artikel 7 (nr. 109). Ende want wij onser getruwer stede van Woudrichem ende allen
onsen poirteren voirn., die nu sijn of namaels wesen sullen, alle dese voirscr.
punten ende elken bisonder houden ende gehouden willen hebben voir ons ende
voir onse nacomelingen tot ewigen dagen, vaste ende gestade, onverbroken, so
hebben wij in getugenisse der wairheit mit onser rechter wetentheyt onsen segel
aen desen brieve doen hangen. Gegeven in den Hage, opten lesten dach in
Januario int jair ons Heren duysent vierhondert ende negen, na den loip van
onsen hove. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 55, fol.. 87 verso - 92 verso. De artikelen 10-45 vindt men ook in
afschrift in: Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten,
no. 141, fol. 77-81 verso. Litt.: Inleiding, blz.
38 vlgg. 1) Deze handvest bestaat eigenlijk uit drie brieven
van denzelfden datum, die alle drie met dezelfde inleiding beginnen en met
dezelfde slotformule eindigen. De reden voor die verdeeling in drieλn kan dan
ook geen andere zijn, dan dat alle artikelen niet op een stuk perkament
geschreven konden worden; het scheen mij daarom het beste van deze handvesten
een geheel te maken en alle artikelen door te nummeren. 2) Dit artikel is het laatste van den eersten brief. 3) Vergelijk het tweede artikel van de keur van 7 Mei
1391. 4) Dit artikel is het laatste van den tweeden brief. 239. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BEVEELT ZIJN DROSSAARD VAN HET
LAND VAN ALTENA, HET KAPITTEL VAN OUDMUNSTER TE UTRECHT HET RUSTIG GEBRUIK TE
LATEN VAN DE TIENDEN VAN DE UITERWAARD TE GIESSEN. 1410 April 11. Willem, bi der genaden Goids palensgrave upten Rijn, hertoge
in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zelant ende heere van
Vrieslant, ombieden u ende bevelen onsen drossate ons lands van Althenae ende
anders allen onsen dieneren ende goeden luden aldair mit ernste, dat -hl den
eerberen capittel van Oudemunster tUtrecht rustelic ende vredelic laet
gebruken den tyenden van den uuterweert tot Ghiessen, of denghenen, dien si
dien verpacht mogen hebben, geliker anderen hoeren tyenden off goeden aldair
ommetrint gelegen, sonder hem enygerleye moeynesse of hynder dair in te bewizen
toter tijt toe, dat wij u anders dairaff weten sullen laten. In oirconde desen
brieve ende onse signet hier up gedruct. Gegeven in den Hage, upten elfsten
dach in Aprille int jair ons Heren MCCCC ende tyen. Met opgedrukt zegel in
roode was. Oorspr. - Papier;
Rijksarchief te Utrecht; Oudmunster, ze afd., no. 517. 240. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND VERGEEFT DEN HEEMRADEN VAN DE
GROOTE WAARD EN DIEN VAN ALTENA ALLE ZAKEN VAN DIJKRECHT WAAROM ZIJ DOOR DEN
DROSSAARD VAN HEUSDEN GEVANGEN GENOMEN WAREN. 1410 Mei 1. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 141; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 356, blz. 426. 241. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND REGELT DE GESCHILLEN, WELKE
BESTONDEN TUSSCHEN DE STEDEN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG, HET LAND VAN ALTENA
EN DE GROOTE WAARD EENERZIJDS, EN STAD EN LAND VAN HEUSDEN ANDERZIJDS, MET
BETREKKING TOT DE GROOTTE DER BOETEN, WELKE BIJ HET SCHOUWEN VAN DE DIJKEN IN
HET LAND VAN HEUSDEN VERBEURD ZOUDEN WORDEN. 1410 Juni 3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 144; J, van Oudenhoven,
Geschiedenis en beschrijving der stad Heusden, blz. 246; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 357, blz. 426-427 242. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT EEN HANDVEST AAN DE
STEDEN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG, DE GROOTE WAARD EN HET LAND VAN ALTENA. DE
DIJKGRAAF VAN ZUID-HOLLAND, ZES HEEMRADEN UIT DE GROOTE WAARD EN TWEE HEEMRADEN
UIT HET LAND VAN ALTENA, ZULLEN, TEZAMEN MET DEN DROSSAARD EN VIER HEEMRADEN
VAN HEUSDEN, IN HET LAND VAN HEUSDEN DEN DIJK SCHOUWEN. ZIJ ZULLEN IN DIJKZAKEN
KEUREN MOGEN MAKEN EN VONNISSEN WIJZEN. KUNNEN DE HEEMRADEN NIET TOT EEN
BESLISSING KOMEN TEN AANZIEN VAN DE LENGTE, BREEDTE OF HOOGTE VAN DEN DIJK, DAN
ZULLEN DIE VAN DE GROOTE WAARD BESLISSEN. z.j.e.d. (concept) Gedrukt: Van Mieris, IV,
blz. 145-146; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, nos. 360 en 359, blz. 431 en 429-431. 243. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BELAST HEER PHILIPS VAN DORP,
TER GELEGENHEID VAN DIENS HUWELIJK MET 'S GRAVEN BASTAARDDOCHTER, MET HET
DROSSAARD-, RENTMEESTER- EN DIJKGRAAFSCHAP VAN HET LAND VAN ALTENA. EN MET DE
KLEINE TOLLEN. ZIJN ERFGENAMEN ZULLEN MET DEZE AMBTEN BEKLEED BLIJVEN, ZOOLANG
DE GRAAF HUN NIET BETAALD HEEFT HETGEEN HIJ ZAL BLIJKEN AAN HEER PHILIPS
SCHULDIG GEBLEVEN TE ZIJN. 1410 Juni 18. Willem etc. doen conu allen hielen, want onse getruwe
tresorier, here Filps van den Dorp, bi onsen wille ende goetdunken vergadert is
in wittachtige hilike mit vrouwen Beatrix, onse bastertdochter, so hebben wij,
om sonderlinge liefden ende gonsten, die wij tot him beiden dragen, ende in
rechter medegaven ende hilicschen vorwerden, onsen getruwen heren Philps
voirnoemt gegeven ende bevolen, geven ende bevelen mit desen brieve, onse
drossaitsc:p> rentemeisterscip ende dijcgraefscip van onsen lande van
Althenae mit onse cleynre tollen, die men noemt sheren tallen van Hitern, ende
mit anders alle des dairtoe behoirt binnen onser stede van Woudrichem ende
lande voirss., geliken onse getruwe Foyken, heere tot Waelwijck, ende andere
drossaten aldair, die voir dese tijt van ons in bevelinge gehadt hebben, te
bedriven ende te bewaeren of te doen bewaeren tot onser ende ons lands eren
ende oirbair, geliken dairtoe behoirt ende een drossait ende een goet amptman
sculdich is te doen, duerende ons getruwen heren Philps voirscr. leven lang,
behaudelic dat hl ons hierof goede rekeninge ende bewisinge doen sal, so
wanneer hl des van ons off van onsenwegen mit onsen brieven vrmaent sal
worden. Ende hierof sal hl hebben sulke nntscippen; wedden, vervallen ende
profite, als dairtoe staen ende andere drossatcn ende amptluden vcir dese tijt
dairof gehadt hebben. Ende ombieden ende bevelen allen onsen goeden luden ende
ondersaten, binnen onser drossaitscip ende ampte voirss. geseten binnen onser
stede ende lande voirn., dat si) onsen drossait voirn. of sinen stedehoudc:r,
die hl enige der diensten voirgenoemt voirt bevelen sal, gehulpich, vorderlic
ende bistandich sijn in allen onsen saken, die si van onsenwegen te doen sullen
mogen hebben tot alre tijt, als si des van him of van hoire enich wesen
vermaent sullen worden. Ende wair yemant, die dair overhorich in worde, dat
wouden wij an dien houden ende verhalen als an dengenen, die ons van onser
heerlicheden verminderen woude, sonder verdrach. Ende geloven voir ons ende voir onsen nacomelingen, dat wij
heren Philps voirscr. erfnamen na sijnre doot in onsen diensten voirscr. laten
sullen, die te bedriven ende te bewaeren in der maten voirgenoemt, ende dair
niet uutsetten en sullen, noch laten setten voir die tijt, dat si) vol ende al
betailt sullen wesen van des si ons mit onsen brieven of mit besceidenre
rekeninge bewisen suilen, dat wij heren Philps voirss. upten diensten veirnoemt
sculdich gebleven sullen sijn, den lesten penning mitten eersten. In oirconde desen brief besegelt mit onsen segel. Gegeven in
den Hage, upten XVIIIsten dach in Junio anno MCCCC ende tien. Afschr. - Leenkamer Holland, no. 324b, fol. 18 verso. Litt.: Inleiding, blz.
77. 244. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT AERNT VAN LEYENBERCH
ZESTIEN BERGSCHE SCHILDEN 'S JAARS IN ERFLEEN, TE ONTVANGEN UIT DEN TOL TE
WOUDRICHEM. 1410 November 25. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 159. 245. AANTEEKENING, DAT DE GRAAF VAN HOLLAND FLORIS VAN KIJFHOEK
AANSTELDE ALS BALJUW, RENTMEESTER EN DIJKGRAAF VAN HET LAND VAN ALTENA MET DE
KLEINE TOLLEN TE WOUDRICHEM. 1411 April 6. Item upten VIsten dach in Aprille anno ut supra beval mijn
heere mit sine brieve Florys van Kijfhoeck die baljuscap, rentemisterscap ende
dijcgraefscip van den lande van Althena mitten cleynre tollen tot Woudrichem
ende mit anders allen hoeren toebehoren, duerende tot mijns heren of tot Jans
van Langeraeck wederseggen. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 324b, fol. 21 verso. Litt.: Inleiding, blz.
77. 246. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN
DRAAGT HUGO VAN WIELESTEN AAN DEN PRIESTER JACOB BOEY TIEN MORGEN EN EEN HONT
LAND IN EIGENDOM OVER. CLAES VAN RODE IS ALS NAASTINGSGERECHTIGDE OPGEKOMEN,
DOCH HEEFT ZIJN RECHT OP DEN NAKOOP AAN JACOB BOEY OVERGEDRAGEN. MET HUGO VAN
WIELESTEYN BELOVEN DIRK VAN DE WERKEN, CLAES VAN RODE EN ROBBRECHT SCRIEC JACOB
BOEY GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. TERWIJL HUGO BELOOFT DE DRIE ANDEREN
SCHADELOOS TE HOUDEN. 1411 juni 16. Ic Dirc van den Zande, richter in den ghericht van der
Werken, doe cont ende kenlijc allen luden, dat ic daer over was als een richter
ende met mi Willem van Zeelant, Daniel Bac, Jan Heynensoen ende Hughe
Goeswijnssoen als heemraders, dat voer ons quam Hughe van Wielesteyn ende gaf
over een vri ghift heren Jacob Boey, priester, van tien merghen lants ende een
hont, gheleghen in den ghericht van der Werken in Lyonis hoeve met allen sinen
toebehoren, also groot ende also cleyn als si daer gheleghen sijn, daer naest
gheleghen is aen die een side oestwert Gherit Aertssoens kinder ende Brien
Willemssoens erfghenamen ende aen die ander side westwert Hughe van Wielesteyn
voersc., streckende van der Werken dese Lyonishoeve te gader totter Grave toe.
Ende Hughe voersc. verteech ende verhalmde op dit voersc. erve tot heren Jacobs
Boey, priester voersc., behoef, als vonnis der heemraders wijsde ende recht is.
Voert so is ghecomen Claes van Rode ende heeft gheboden de los ende den nacoep
van desen voersc. erve met goude ende met silver met sinen blikende penninc als
recht is. Voert so is ghecemen Claes voersc. ende heeft weder overghegheven
desen los van desen erve voersc. heren Jacob Boey voersc., als vonnis der heemraders
wijsde ende recht is. Voert sc is ghecomen Hughe voersc. ende met hem Dirc van
der Werken, Claes van Rode ende Robbe Scriec ende hebben gheloeft heren Jacob
Boey voersc. dit voersc. erve te waren jaer ende dach als men een vri eyghen
erve sculdich, is te waren, alle voercommer ende voerplicht af te doen die men
van rechts weghen sculdich is af te doen. Ende Hughe voersc. gheloefde Dirc,
Claes ende Robbe voersz. scadeloes te houden. Ende want ic Dirc, richter voersc., op dese tijt ghenen
seghel bi mi en heb, so heb ic ghebeden Gherit den Hoghe, dat hi desen brief op
mi beseghelen wil. Ende ic, Gherit den Hoghe voersc., om beden wil Dircs,
richter voersc., so heb ic desen brief open beseghelt met minen seghel.
Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert ende elf, opten sestienden dach
in Wedemaent. Met uithangend zegel
van Gerrit de Hoghe in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλncroon te Heusden, no. 39. In dorso staat:
Werken. Buyten dijcks. Met aangehechte
brieven d.d. 1416 Augustus 10, 1416 Augustus 10 en 1425 Augustus 29. Litt.: Inleiding, blz.
87, 89. 247. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN DE
STAD WOUDRICHEM EEN HANDVEST. 1411 Juli 13 Willem etc. doen cond allen luden, dat wij om goede gunste,
die wij hebben ende dragen tot anser getruwer stede van Woudrichem ende cm
menigen trouwen dienst wille, die si ons tot veel stonden gedaen hebben ende -
oft God wil - noch doen sullen, derselver onser stede ende hoeren poirteren
gegeven hebben ende geven mit desen brieve sulke hantvesten van vrijheden ende
privylegien, als hierna gescreven staen. 1. Dats te weten, dat men genen poirter
van Woudrichem nergent te ghisel en sal mogen leggen, noch gebieden van
onsenwegen, mar enen yegeliken poirter voirscr. recht ende vonnisse doen na
inhout cnser stede voirscr. hantvesten, rechten ende haercomen, van wat
tichten, dat men hem van onsenwegen aenleggende sal mogen wesen. 2. Item wairt sake dat yemandt quame
mit volcomen rechte in des anderen goede mit scepenenbrieven, die hl dairof
hebben muchte, die en sal niet meer wynnen mogen up die voirscr. goede, dan die
helfte meer, alse die scepenenbrieve voirscr. inhouden, mitten onrade, die dair
mit rechte up gegaen wair 1). 3. Item wairt sake dat yemandt mit
volcomende rechte quame in des anderen goede sonder scepenenbrieve mar mit
wittachtigen kennissen of mit claichliken woirden, die en sal oick niet meer
wynnen mogen uptie goede voirn., dan die helfte meer, dair hi om in die
voirscr. goede mit rechte gecomen is, mitten onrade, die dair mit rechte up
gegaen wair 2).. 4. Item soe wye mit scepenenbrieven
ende mit volcomenen rechte in des anderen goeden gecomen is, die sal dieselve
scepenenbrieven brengen ende candigen onse gerechte scoute ende scepenen aldair
up enen Manendach, alst dingdach is, bynnen jairs na datum desselven briefs, of
die scepenbrieve voirscr. en sullen daerentenden van gheenre wairde wesen 3).. 5. Item so en sullen geen van onsen
poirteren voirscr. jegens ons meer verboeren mogen aen diegene, die van
onsenwegen geleyde hebben, dan of sij gheen geleyde en hadden, tenwair dat dat
geleyde openbairlic gecondiget wair in onsen parochikercken van Woudrichem
voirscr. 6. Item so en sal geen dijcgrave, die
nu is of namaels wesen sal in onsen lande van Althena van onsenwegen, up genen
dijck vragen mogen, hl en sal yerst up dien dijck wesen, dair hl mit recht up
vragen wil, 7. Item wair yemant die dijck borgede
of naem te maken, dat sal hl mogen doen sander enige brueken tjegens ons dairom
te verbueren mit wantalen. 8. Item wair yemandt eerde ofgesteken
tot des dijcxs behoef, die sal se eyschen bynnen jairs, off onse dijcgrave
voirscr. en sal hem daerente.-Iden -heen recht dairof doen magen, ende die
misdadige sal dairmede quyt wesen. 9. Item wair yemandt die eerde stake
bynnen koers tjegens eens anders dijck, die sal diegene, dien den dijck
toebehoert, mit sinen eede mogen houden, dat hl se niet en heeft gesteken, noch
doen steken; ende dair sal hi mede quyt wesen. 10. Item alle diegene, die comen sullen in enige heringe
upten Hogendijck, als van dijck, van kerdammen of van eerden, die en ,sullen
onder hem allen niet meer betalen, dan dat dordendeel van des dijcgraven ende
hielnraders cost, die bynnen die scouwen valt. 11. Item so en sal men genen van onsen poirters voirscr.
in enigen dootslage mogen leggen, tensij dat die vier claghers van der doder
handt mit hoeren eede houden, dat hi 4).des dootslages voirscr.
sculdich is van hoeren doden maech. 12. Item so en sal geen bailju, scouten of dienre, die
onder hem dienen sullen, die nu sijn of namaels wesen sullen van onsen wegen,
enich recht aenvaerden oft voeren mogen binnen onser stede vriheit voirscr., si
en sullen eerst derselver onser getritwer stede ende hoeren poirteren ten
heiligen gezwoeren hebben rechte ende vonnisse te doen na onser stede recht,
hantvesten ende haircomen. Ende want wij voir ons ende voir onse nacomelingen onser
getruwer stede ende hoeren poirteren voirscr. dese vairss. punten van vriheden
gehouden willen hebben onverbroken tot ewigen dagen, so hebben wij onsen zegel
aen desen brief doen hangen. Gegeven in den Hage, up sunte Margrietendach anno
MCCCC ende elve. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 55, fol.- 87. Ander afschrift:
Algemeen rijksarchief te 's-Gravenhage, inventaris handvesten, no. 141, fol. 81
verso, 85-86. Litt.: Inleiding, blz.
38 vlgg. 1)
Litt.: Inleiding, blz. 99-100, 102-103. 2).Litt.:
Inleiding, blz. 99-100, 102-103. 3) Litt.: Inleiding, blz. 98 vlgg. 4) Het handschrift heeft abusievelijk: si i.p.v. hi. 248. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, GEEFT AAN HET
LAND VAN ALTENA EEN HANDVEST. 1411 Augustus 27. Willem etc. doen cond allen luden, dat wij om menigen
trouwen diensts wille, die ons onse gemeene goede lude ende ondersaten ons
lands van Althena tot veel tijden gedaen hebben, ende off God wil noch doen sullen,
denselven onsen goeden luden ende ondersaten gegeven hebben ende geven mit
desen brieve sulke punten van hantvesten ende vrijheden, als hierna gescreven
staen. 1. In den eersten, so en sal geen
dijcgrave, die nu is of namaels wesen sal van onsenwegen, up genen dijck vragen
mogen, hi en sal yerst up dien dijck wesen, dair hi up vragen wille mit recht. 2. Item wair yemand die dijck borgede
off name te maken, dat sal hi mogen doen sonder enige brueken tegens ons dairom
te brueken mit wantalen. 3. Item wair yemande aerde ofgesteken
tot des dijcx behoeff, die sal se eyschen bynnens jairs of onse dijcgrave en
sal hem daerentenden gheen recht dairof doen mogen, ende die britekinge sal
dairof quyt wesen. 4. Item wair yemandt die aerde stake
bynnen koers tegens eens anders dijck, die sal diegene, die den dijck
toebehoert, mit sijnen ede mogen houden, dat hl se niet en heeft gesteken, noch
doen steken. Ende dair sal hl mede quyt wesen. 5. Item alle diegene, die comen sullen
in enige heringe upten Hagendijck, als van dijckaedsen, van kardammen of van
aerden, die en sullen onder hem allen niet meer betalen, dan dat derdendeel.van
dez dijcgraven ende hiemraden cost, die binnen derselver scouwen valt. 6. Item so en sal men nyemandt van
onsen goeden luden ende ondersaten voirscr, in enigen dootslage mogen leggen,
tensi dat die vier clagers van der doder hant mit hoeren ede houden, dat hl des
doitslages sculdich is van hoeren doden maech. 7. Item worde yement van onsen
ondersaten voirscr. aengetast van onsenwegen, omdat hl sijn lijff of sijn gaet
tegens ons verbuert soudc hebben, ende hi borge te zetten hadde bynnen onsen
lande voirscr., alzo goet als sijn lijff off goet wair, die sal hem magen
verborgen na den recht ons lands van Althena voirss. 8. Item so en sal nyement van onsen
ondersaten vairscr, tegens ons meer verboeren mogen aen dengenen, die van
onsenwegen gelcyde hebben, dan of si geen geleyde en hadden, tenwair dat dat
voirss, geleyde gecondicht ware in een van den parochiekercken ons lants van
Althena voirscr. of dat hi onse brieve van geleide hadde. 9. Item dat men genen van onsen
ondersaten voirscr. nergent te ghisel en sal mogen leggen, noch gebieden van
onsenwegen, mar enen yegeliken van onsen ondersaten voirn. recht ende vonnisse
doen na inhout hoirre hantvesten, rechte ende haircomen, van wat rechten dat
men hem van onsenwegen dat aenleggende sal mogen wesen. 10. Item soe en sal geen bailju, scoute of dienre, die
onder hem dienen sullen ende nu sijn of namaels wesen sullen van onsenwegen,
cnich recht aenvaerden of voeren binnen onsen lande voirscr., si en sullen
eerst denselven onsen goeden luden ende ondersaten voirn. ten heiligen
gezwoeren hebben recht ende vonnisse te doen na ons voirscr. lands rechten ende
haircomen. 11. Item so sullen onse ondersaten van onsen lande van
Althena voirscr. tollevrij vaeren ende keeren mit hoeren goeden voirbij onse tollen
overal in den onsen, te water ende te lande, geliken anderen onse goeden steden
van Hollant. 12. Item wairt sake dat pement van onsen ondersaten
voirscr. om twist af gescils wille malc mit anderen in vreden quamen, so en sal
die vrede dairof niet langer staende bliven noch gediteren, dan ter tijt toe,
dat sij van den voirss. gescille ende twiste onderling verzoent ende vorenicht
sijn. Ende omdat wij willen, dat onsen goeden luden ende
ondersaten vcirscr, alle dese voirscr. punten vaste ende gestade gehouden
willen hebben van ons ende van onsen nacomelingen, so hebben wij in getugenisse
hieroff onse segel aen desen brieff doen hangen. Gegeven tot Scoenhoven, upten
XXVIIsten dach in Augusto, anno MCCCC ende XI. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 55, fol. 86 verso. Litt.: Inleiding, blz.
38. 249. NAMENS GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, WORDT
EEN BODE GEZONDEN NAAR JAN VAN LANGERAK, DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA, MET
EEN BRIEF, INHOUDENDE, DAT DE DROSSAARD AL DIEGENEN MOET ARRESTEEREN, DIE OP
DEN VOORGAANDEN VRIJDAG TE WOUDRICHEM GEVOCHTEN HEBBEN, BIJ WELK GEVECHT DE
KNECHT VAN DEN BALJUW DOODELIJK WERD GEWOND. 1411 October 12. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Mont ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, deel II, blz. 52. 250. HENDRIK STAGGE BETAALT EEN BOETE, DOOR HEM VERBEURD WEGENS
HET DOODELIJK KWETSEN VAN EEN DIENAAR VAN DEN BALJUW VAN HET LAND VAN ALTENA. z. j. e. d. Gedrukt: Als boven. 251. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT AAN AREND VAN GENT COMMISSIE
ALS PACHTER VAN DE TOLLEN TE WOUDRICHEM EN SCHOONHOVEN. 1411 December 13. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 193. 252. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND SCHENKT DIRK VAN DE WERKEN DEN
VOLLEN EIGENDOM VAN VIJF EN TWINTIG MORGEN LAND, TER KEUZE VAN DEN BEGIFTIGDE,
UIT DE GOEDEREN WELKE HIJ VAN DEN GRAAF TE LEEN HOUDT. 1412 Juli 15. Geοnsereerd in de
oorkonde d.d. 1416 Augustus 10. 253. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND SCHELDT HUGE VAN WIELESTEIN
FOYICINSZ. ALLE BREUKEN EN MISDADEN KWIJT WAAROM HIJ BALLING 'S LANDS GELEGD
WAS EN VOORTS ALLE BREUKEN EN MISDADEN DIE HIJ BINNEN WOUDRICHEM EN IN HET LAND
VAN ALTENA OF ELDERS TEGEN DEN GRAAF MOCHT HEBBEN GEPLEEGD, EN GEEFT HEM ZIJN
GOEDEREN TERUG. 1412 Juli 15. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Motι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, II, blz.129. 254. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND, HEER VAN ALTENA, VERGUNT AAN
FLORIS VAN KIJFHOEK EEN NIEUWEN MOLEN TE ZETTEN TE GIESSEN IN HET LAND VAN
ALTENA EN VERLEENT HEM HET RECHT DIEN TE GEBRUIKEN MET HET GEMAAL, DAT VANOUDS
TOT DEN OUDEN MOLEN BEHOORDE. DE GRAAF BEHOUDT ZICH HET RECHT VOOR DEN MOLEN
TEGEN BETALING VAN 120 ENGELSCHE NOBELEN TERUG TE KOOPEN. 1412 Augustus 17. Willem, bi der genaden Goids palensgrave upten Rijn, hertoge
in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zelant ende heere van
Vrieslant, doen cond allen luden, dat wij gegonnet ende geconsenteert hebben,
gonnen ende consenteren mit desen brieve Florys van Kijfhoeck een molen te
setten in onsen lande van Althena tot Ghiessen, tot sulker stede als dair die
oude molen tevoren stont, die hl hebben ende gebruken sal mitten gemale, alst
vanouds dairtoe behoirt heeft, ende mit sulken nittscippen ende profijt als
dairtoe staen, totertijt toe dat wij Florys voirss. betailt ende voldaen sullen
hebben honderttwintich engelsche noblen, die him die voirscr. molen gecost
heeft ende noch costen sal, also dat wij dairmede die molen voirscr. aen ons
lossenen mogen up sinte Mairtijnsdach in den winter, so wanneer ons dat
genitegen sal, behoudelic dat Florys voirss. dan upbueren ende hebben saI sulc
profende nutscip als tot dien daghen toe dairof verschenen sal wesen. In
oirconde desen brieve besegelt mit onsen zegele. Gegeven in den Haghe, upten
XVIIsten dach in Augusto int jair ons Heren MCCCC ende twaleve. Met uithangend zegel
van graaf Willem VI en contra-zegel van Helmich van Dornic in roode was. Oorspr. - Archief
Altena, no. 81. Met transfix, d.d.
1485 April 12. Litt,: Inleiding, blz.
91-92. 255. AANTEEKENING, DAT DE GRAAF VAN HOLLAND JAN VAN LANGERAK
AANSTELDE ALS DROSSAARD, BALJUW EN RENTMEESTER VAN HET LAND VAN ALTENA EN ALS
KASTELEIN VAN HET SLOT LOEVESTEIN 1). 1413 Mei I3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 232. Litt.: Inleiding, blz.
77. 1). Een geheel soortgelijke, doch iets korter
geredigeerde, aanteekening van een bevelingsbrief voor Jan van Langerak, d.d. 9
Maart 1411, vindt men in Leenkamer Holland, no. 324b, fol. 20 verso. 256. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND VERKOOPT AAN DE ERFGENAMEN VAN
FOYKEN FOYKENSZ. ALLE ONROERENDE GOEDEREN IN HET LAND VAN ALTENA DIE DOOR DEZEN
NAGELATEN EN DOOR DEN GRAAF IN BESLAG GENOMEN WAREN. 1413 Juni 17. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Mont ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, II, blz. 130. 257. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND BEVESTIGT DE SCHENKING VAN DE
OPBRENGST OVER EEN JAAR VAN DE VISCH-, WIJN- EN BIERACCIJNZEN, DOOR DE STAD
WOUDRICHEM AAN TIELMAN UTEN CAMP GEDAAN, IN VERBAND MET HET FEIT DAT DEZE LOSGELD
MOEST BETALEN, NADAT HIJ GEVANGEN HAD GEZETEN. 1413 Juli 27. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 309, fol. 108. 258. AANTEEKENING, DAT DE GRAAF VAN HOLLAND JAN VAN LANGERAK,
DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA, AANSTELDE TOT KASTELEIN VAN HET NIEUWE HUIS
EN SLOT BINNEN WOUDRICHEM. 1415 Februari 12. Item lipten XIIsten dach in Febritario anno XIIIIe ende
vierthien, na den lope tshoefs, beval mijn lieve heere mit sinen brieven
plackaerd Jan van Langeraeck, sinen drussaert slans van Althena, dat nye huys
ende slot bynnen der stede van Woudrichem, dat Bruenijs die Witte tot hertoe
van mijns heeren.wegen bewaert heeft, te bedriven ende te bewaeren tot mijns
heeren eer ende arbair, als een goet man ende casteleyn sculdich is te doen.
Ende omboet Bruenijs voirn., dat hij tvoirss. huys ruymen ende Jan voirn.
overleveren soude, behoudelic dat hij Bruenijs voirss. eerst uutreyken ende
betalen saude alsulke jaerlixe renten, als hem tot deser tijt toe dairaf
verschenen sijn etc., duerende tot mijns heeren wederseggen. Oorspr. - Leenkamer
Holland, no. 324b, fol. 52. Litt.: Inleiding, blz.
61. 259. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT AAN AREND VAN GENT EN
FLORIS VAN KIJFHOEK COMMISSIE ALS PACHTERS VAN DE TOLLEN TE WOUDRICHEM EN
SCHOONHOVEN. 1415 October 18. Willem etc. doen' cont allen luden, dat wij bevolen ende
verpacht hebben, bevelen ende verpachten mit desen brieve Aernt van Ghent ende
Florys van Kijfhoeck onse tollen tot Woudrinchem ende tot Scoenhoven mit allen
haren wachten ende toebehoren, te bedriven ende te bewaren tot onser eren ende
orbair ofte doen bewaren ende dairaf op te bueren ende tontfaen alsulc profijt
ende nutscip als recht ende costumelic is, behoudelic enen ygeliken sulker
vrijhede, als hl van onsen voirvaderen ende van ons heeft. Bez so en sullen onse tolners voirgenoemt -henen tolle nemen
van eniger provyancie, toebehoerende onsen lieven brueder van Gelre of enigen
anderen vorsten of heren, die wij kennen dat tot hairtoe vrij gevaren hebben. Item so sullen onse tolners alle verbuernisse, die vair onse
tollen geschien, ons ende onsen rade aenbrengen; ende wes wij dan mit onsen
rade ondervynden, dat dairaf verbuert sij, dair sullen wij af hebben die een
helft ende onse tolners die ander helft. Mar wairt dat die tolners dairaff
heymelic verdinc maecten buten ons, dat men in der wairheit vonde, so souden
sij ons also vele dairvoir wedergheven, alze dat verbuerde goet waerdich waer,
sonder den tolners dair yet af te hebben. Wairt aic dat vement claechde, dat
hem meer afgenomen wair dan recht is, so souden die tolners voir ons ter
antwoerde dairaf staen. Ende vynt ment in der wairheit dat so is, so sullen die
tolners dairvcir gheven vierwerven also veel gelts, als sij den anderen
afgenomen sullen hebben dair wij af hebben sullen die een helft ende die clager
dander helft. Mede sijnt vorwairde: wairt dat binnen den tijt van desen
pacht enige oirloge opresen, anders dan nu s' n, of dat yement vrijhede
vercrege, die nu geen en heeft van tollenrecht, sodat die tolners henlic scade
dairbi leden, so sullen wij hem verset dairvoir doen, als sijs vermanen, bi
tween van onsen rade ende bi tween goiden mannen, die die tolners dairtoe nemen
sullen. Ende hiervoir sullen ons die tolners voirgenoemt jairlicx uutreyken
ende betalen die somme van vijve ende dertich hondert gouden Vranxe cronen of
payment hore waerde, te betalen tot tween termijnen van den jare, alze die een
helft tot sinte Jansmisse te midzomer ende die ander helft opten heiligen
Korssdach of binnen acht dagen dairna, ombegrepen, van welken pacht ende somme
voirscreven onse tolnairs uutreyken ende betalen sullen jairlix alsulke renten
ende manleen, als wij mit onsen brieven dairop bewijst hebben. Oic so sullen
dieghene, die aldair gebrieven sijn, horen cost hebben na inhout hoir brieve. Voirt wairt dat onse tolners vairnoernt den voirscreven
pacht niet en betailden tot sulken termijnen ende manieren als voirscreven is,
so sullen sij dairna elcx sdages verbueren tegens ons tyen der cronen
voirscreven ter tijt toe, dat sij dat hoiftgelt datter aen gebreken sal, mitten
scaden vol ende al betailt sullen hebben. Ende so wez sij in onser tresorie tot
onser behoiff - of denghenen, die dair renten of manleen op hebben als
voirscreven is - uutreyken sullen, dair sullen sij quitancie of nemen, dair wij
hem mede quiten sullen in here rekeninge, die sij ons doen sullen van den pacht
voirscreven. Ende onse talnairs voirgenoemt sullen onse tollenhuyze,
dammen ende hoifden houden in golden rake. Ende so wanneer sij vervallen ende
gebrec hebben, dat noot is te beteren, dat sullen sij onsen rade aenbrengen
ende bi heren goitduncken doen maken ende verbeteren. Ende wez sij dairaen
uutleggen sullen, mit besceidenre rekening te be-wijsen, dat sullen wij him
corten tot elken termijn, als ons dat aenbrengen sullen, van den pacht voirscreven. Ende
desen pacht sal ingaen opten jairsdach naistcomende, duerende drie ja‘r lanc
dairna. In oirconde etc. Gegeven in den Hage, op sinte Lucasdach int
j air ons Heren MCCCC ende vijftien. Afschr. - Leenkamer
Holland, no. 32z4b, fol. 55. 260. WOUDRICHEM PACHTTE VOOR DEN DUUR VAN EEN JAAR EN ONDER
VOORWAARDEN, GELIJK AAN DIE, WAAROP DE GROOTE TOL TE WOUDRICHEM WERD VERPACHT. 1415 October 18. Opten dach ende int jair voirscreven heeft Jan van
Langeraeck gepacht die cleen tolle tot Woudrichem, een jair lanc duerende, om
achthondert gouden Vranx cronen, in manieren ende vorwairden, gelijc die bevel
hiervoir van Woudrichem gescreven inhout, uutgenomen dat punt van den
tollenhuyse ende damsteden roerende. Oorspr. - Leerzkamer
Holland, no. 324b, fol. 56/1. 261. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND DOET UITSPRAAK OVER DE
GESCHILLEN WELKE GEDURENDE LANGEN TIJD BESTAAN HEBBEN TUSSCHEN DE INGEZETENEN
VAN DE GROOTE WAARD EN DIE VAN HET LAND VAN HEUSDEN MET BETREKKING TOT DEN
HEIDIJK. DE INGEZETENEN VAN DE GROOTE WAARD ZULLEN VOORTAAN EEN STUK VAN DEN
HEIDIJK TER GROOTTE VAN ONGEVEER 275 ROEDEN MOETEN ONDERHOUDEN, ZONDER DAT DE
INGEZETENEN VAN DE LANDEN VAN HEUSDEN EN ALTENA DAARIN ZULLEN HEBBEN BIJ TE
DRAGEN. 1415 December 13 Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 359; J. van Oudenhoven, Geschiedenis
en beschrijving der stad Heusden, blz. 249; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 365, blz. 434-435 262. GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND GEEFT EEN HANDVEST OVER HET
SCHOUWEN VAN DEN HEIDIJK. HIEROVER ZULLEN DIJKGRAAF EN HEEMRADEN VAN DE GROOTE
WAARD, HEEMRADEN VAN ALTENA EN DROSSAARD EN HEEMRADEN VAN HET LAND VAN HEUSDEN
GEZAMENLIJK DE SCHOUW DRIJVEN. DIT ZAL GESCHIEDEN OP DE TIJDEN EN OP DE WIJZE,
ZOOALS DE SCHOUW OVER DEN HOOGENDIJK GEDREVEN PLACHT TE WORDEN 1). 1416 Januari 25. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 361; J. van Oudenhoven,
Geschiedenis en beschrijving der stad Heusden, blz. 250-251; A. A. J. Meylink,
Geschiedenis van het hoogheemraadschap en der lagere waterbesturen van
Delfland, Bewijsstukken, no. 366, blz. 435-436. 1).In de gepubliceerde teksten staat abusievelijk eenmaal
Hoogedijk in plaats van Heidijk. 263. SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM OORKONDEN, DAT DE GEMACHTIGDE VAN
DEN ABT VAN BERNE q.q. "MET ALLEN VOLCOMENEN RECHT ENDE BI VONNISSE"
IS GEKOMEN IN EEN HUIS C.A. TE ANDEL, WAAROP HIJ ZIJN RECHT BEWEES MET BEHULP
VAN DEN SCHEPENBRIEF D.D. 1369 NOVEMBER 19, WAARVAN DE INHOUD WORDT INGELASCHT. 1416 Maart 17. Met uithangend zegel
van Willem Jan Noydenzoonszoon in groene was; tweede zegel verloren. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., 1, no. 373 (I, 47); sterk beschadigd. Litt.: Inleiding, blz.
73-74. 264. RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN GEVEN VIDIMUS VAN EEN
OORKONDE VAN GRAAF WILLEM VI VAN HOLLAND D.D. 1412 JULI IS, WAARBIJ DIRK VAN DE
WERKEN 25 MORGEN LAND IN VOLLEN EIGENDOM KREEG, DIE HIJ TEVOREN VAN DEN GRAAF
IN LEEN HIELD. VOORTS OORKONDEN ZIJ, DAT TEN OVERSTAAN VAN HEN DANKERT VAN DE
WERKEN AAN JAN BOEYE DRIE KAMPEN LAND IN EIGENDOM OVERDROEG. DANKERT BELOOFT,
NEVENS DRIE BORGEN, DEN NIEUWEN EIGENAAR GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN EN
ZAL DE BORGEN SCHADELOOS HOUDEN. HET KOREN, GEZAAID OP HET PERCEEL GROND DAT
ACHTER DE IN EIGENDOM OVERGEDRAGEN KAMPEN LAND LIGT, ZAL DAAR OVER MOGEN WORDEN
WEGGEREDEN. OVERIGENS ZAL DANRERT, ALS EIGENAAR VAN HET ACHTER GELEGEN PERCEEL,
EVENMIN ALS ZIJN RECHTVERKRIJGENDEN, EEN UITPAD HEBBEN OVER DE VERKOCHTE
PERCEELEN. 1416 Augustus 10. Ic Dirc van der Werken Jan Danckertszoens zoen, richter aen
die Werken, doe kont allen luden die desen brief zullen zien of horen lesen,
ende met mi Willam van Zeelant, Danel Backe, Jan Heinenzoen ende Meyns
Janszoen, heemraet aen die Werken, dat wi ghesien hebben ende horen lesen enen
openen brief, biseghelt met onses liefs ghenedighes heren zeghel van Hollant,
sprekende van woerde te woerde als hierna biscreven staet: Willam, bi der ghenaden Goeds palensgrave op den Rijn,
hertoghe in Beyeren, grave van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende heere
van Vrieslant, doen kont allen luden, dat wi ghegheven hebben ende gheven met
desen openen brieve Dirc van der Werken den eyghendom van vive ende twyntich
rnergen lands, soe waer bi die tot sinen orbairlijxte ende profitelijxte nemen
ende kiesen sal uut al alsulken lande als hi in den onsen ligghende heet ende
hl van ons te leen houdt ende verdraghen hem hulde ende manscap die hl ons
daeraf sculdich was ende orloven hem dat vorsz. lant te besitten, te bruken
ende te vercoepen ende anders sinen vrijen wil daermede te doen, ghelijc met
anderen sinen eyghen goey. Ende soe wie dit vorsz. lant van Dirc vorszz. met
coep of anders wittelijc vercrighen sal, dien bekennen wi den rechten eyghendom
mit desen brieve, biseghelt mt onsen zeghel. Ghegheven in den Haghe op den
vijftienden dac1l in Julio int jair ons Heeren MCCCC ende twelve. Vort doen wi richter ende heemraet vorsz. kont ende kenlic
allen luden, dat vor ons quam Danckert van der Werken ende droech op ende gaf
meister Jan Boey Jhoannes Boeyenzoen een vrije ghift van drie campen lands,
gheleghen aen die leeghe zide van der Werken, soe groet ende soe clein als si
daer gheleghen sijn ende Dirc van der Werken te leen plach te houden van minen
lieven ghenedighen heere van Hollant, streckende van drie voet over die Werken
tot Danckerts erve toe vcrsz. ende is gheheiten die Vijsen, aen die een zide
gheerft sijn Dirc Boekelaer Rutgherzoen, Jan van Dvnen ende sijn stiefkynder
oestwaert, aen die ander zide gheerft is Willam Toeniszoen westwaert. Vort
verteech Dancliaert vorsz, op dit vorsz. erve tot behoef meister Jans vorsz.,
als vonnissen der heemrader vorsz. wijsden ende recht is. Vort wert Danckert
vorsz. uut desen vorsz. erve uutghebannen ende meister Jan vorsz. van sheren
weghen in ghevreedt, als vonnissen der heemrader vorsz. wijsden ende recht is.
Vort gheloven Danckaert vorsz., Dirc van der Werken, Dirc van der Werken jan
Danckertzoens zoen, richter vorsz., ende Bouwen van der Werken Janszoen dit
vorsz. erve'meister Jan vorsz, vrije te waren jaer ende dach, als men eyghen
erve~ sculdich is te waren, ende alle vorcommer af te doen. Ende Danekert
vorsz, ghelovet Dirc van der Werken, Dirc van der Werken Jan Danckertszoens
zoen, richter vorsz., ende Bouwen van der Werken Janszoen vorsz. scadeloes van
desen vorsz. gheloeftn te houden. Voert sijnt vorwaerde dat Danckert vorsz.
dese vorsz. Vijsen die teinden dese drie campen lands vorsz. leet, of wie se
teghen Danckert vorsz. coept of huert af wie se bruket, niet bruken en sal
vorwaert uut in gheenre wijs dan alst ghezeyt is tcoern vorwaert uut te mennen
ende niet vorder. In orconden der waerheyt soe heb ic Dirc van der Werken jan
Danckertszoens zcen, richter vorsz., desen brief open biseghelt met minen
zeghel,- int jaer ons Heeren MCCCC ende zestien, op sinte Laurenciusdach. Met uithangend zegel
van Dirk van de Werken in groene was. Oorspr. - Archief van het klooster
Mariλncroon te Heusden, no. 39, In dorso staat:
Werken, littera de terris in Wercken. Gehecht aan den brief d.d. 1411
Juni 16. Litt.: Inleiding, blz.
87. 265. TEN OVERSTAAN VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN DE WERKEN DOEN
JOOST WESTVELINC EN ZIJN VADER ROELOF AARTSZ. AFSTAND VAN HUN AANSPRAKEN OP DE
DRIE KAMPEN LAND, GENOEMD IN DEN HEEMRAADSBRIEF VAN DENZELFDEN DATUM. 1416 Augustus 10. Ic Dirc van der Werken Jan Danckertszoens zoen, richter aen
die Werken, doe kont allen luden die desen brief zullen zien of horen lesen
ende met mi Willam van Zeelant, Danel Backe, Jan Heinenzoen ende Meyns
Janszoen, heemraet aen die Werken, dat vor ons quamen Yoest Westvelinc
Roelafzoen ende Roelof Aertzoen, sijn vader, ende hebben quijt ghescauden ende
ghelaten alle ghescille ende toesegghen dat si hebben of ghehadt hebben tot
desen daghe toe op drie eampen lands, gheleghen aen die leeghe zide van der
Werken int zijweer, soe- groet ende soe clein als si daer gheleghen sijn,
streckende van drie voet over die Werken tot Danckerts erve toe van der Werken
ende is gheheiten die Vijsen, aen die een zide gheerft is Dirc Boekeleer
Rutgherzoen, Jan van Ditnen ende sijn stiefkynder oestwert, aen die ander zide
gheerft is Willam Toeniszoen westwert. In orconden der waerheyt soe heb ic Dirc van der Werken,
richter vorsz., desen brief open biseghelt met minen zeghel, int jaer ons Heren
MCCCC ende zestien, op sinte Laurenciusdach. Met uithangend zegel
van Dirk van de Werken in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλncroon te Heusden, no. 39 In dorso staat:
Werken. Bynnen dijcks landt. Wercken. Gehecht aan den brief d.d. 1411 Juni 16. 266. JACOBA VAN BEIEREN GEEFT DE HEERLIJKHEID ALTENA MET DE STAD
WOUDRICHEM EN HET SLOT ALTENA IN LEEN TERUG AAN WILLEM (VII) VAN HORNE, OP
VOORWAARDE DAT DE STAD EN HET SLOT STEEDS VOOR DE GRAVIN EN HAAR ERFGENAMEN
OPEN ZULLEN ZIJN. , 1417 Augustus 3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 414. Litt.: Inleiding, blz.
60; Prfschr., blz. 24, 64. 267. WILLEM VII VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT, DAT HET
SLOT ALTENA VOOR GRAVIN JACOBA EN HAAR ERFGENAMEN STEEDS EEN OPEN SLOT ZAL ZIJN
EN DAT HIJ DE BRIEVEN EN GIFTEN, DOOR WIJLEN GRAAF WILLEM VI AAN DE BEWONERS
VAN HET LAND VAN ALTENA GEGEVEN, ZAL EERBIEDIGEN. 1417 Augustus 4. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 416-417 268. WILLEM VII VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, GEEFT, TEN OVERSTAAN
VAN LEENMANNEN, AAN JONKVROUWE KERSTIJNE VAN GIESSEN JOHANSDOCHTER HET
DAGELIJKSCH GERECHT VAN GIESSEN MET ZIJN TOEBEHOOREN, TOT TIEN SCHELLINGEN TOE
EN DAAR BENEDEN, IN ERFLEEN. 1417
Augustus 11. Regest: Verslagen
R.O.A., 1897, XX, blz. 125, no. 12. 269. JACOBA VAN BEIEREN STELT WILLEM (VII) VAN HORNE, HEER VAN
ALTENA, AAN ALS KASTELEIN VAN HAAR HUIS EN SLOT BINNEN WOUDRICHEM. 1417 November 20. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 433. Litt.: Inleiding, blz.
61. 270. WILLEM VII VAN HORNE, HEER VAN ALTENA, BELOOFT GRAVIN
JACOBA, HAAR HUIS EN SLOT TE WOUDRICHEM GETROUW TE ZULLEN BEWAREN. 1427 November 20. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 433. Litt.: Inleiding, blz.
61. 271. JACOBA VAN BEIEREN OORKONDT, DAT DE HEER VAN ALTENA ZIJN
ECHTGENOOTE, DE JONKVROUWE VAN MONTIGNY, DE MINDERE HELFT VAN DE HEERLIJKHEID
ALTENA EN DE STAD WOUDRICHEM IN LIJFTOCHT HEEFT GEGEVEN. DE GRAVIN BELOOFT
HAAR IN DIEN LIJFTOCHT TE ZULLEN HANDHAVEN. 1418 Januari 9. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 448. 272. JACOBA VAN BEIEREN OORKONDT, DAT FLORIS VAN CLOOTWIJCK EEN
HUIS EN HOFSTEDE, GEHEETEN CLOOTWIJCK EN GELEGEN TE UPPEL IN DE PAROCHIE
ALMKERK, ALSMEDE EENIG LAND, AL HETWELK HIJ VAN DEN GRAAF VAN HOLLAND ALS HEER
VAN ARKEL IN LEEN PLACHT TE HOUDEN, AAN DE GRAVIN HEEFT OPGEDRAGEN TEN BEHOEVE
VAN ADRIAEN JAN ARNTSZOON. DE GRAVIN GEEFT DEZE GOEDEREN VERVOLGENS AAN ADRIAEN
JAN ARNTSZOON IN LEEN. 1418 Februari 24. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 462. Litt.: Inleiding, blz.
51, noot 1. 213. JACOBA VAN BEIEREN OORKONDT, DAT CATHARINA BOKELAER TEN
OVERSTAAN VAN LEENMANNEN EEN ONROEREND GOED TE EMMICHOVEN, GENAAMD "SARIJS
CAMP", HETWELK ZIJ VAN DE GRAVIN ALS VROUWE VAN ARKEL, IN LEEN HIELD AAN
HAAR HEEFT OPGEDRAGEN TEN BEHOEVE VAN DEN PRIOR EN HET GEMEEN CONVENT DER KARTHUIZERS
BIJ GEERTRUIDENBERG. DE GRAVIN GEEFT NU DIT ONROEREND GOED AAN GENOEMD KLOOSTER
IN VRIJEN EIGENDOM EN MACHTIGT DIRCK DE BORCHGRAVE HET NAMENS HAAR VOOR HET
BEVOEGDE GERECHT OVER TE DRAGEN. 1418 Maart 10. Jacob, bi der genaden Goids hertoginne in Beyeren,
daulphinne van Vyenne, gravynne van Henegouwen, van Hollant, van Zeelant ende
vrouwe van Vrieslant, doen cond allen luden, want Catherine Robbijn Bokelaers
dochter gecomen is in tegenwoirdicheit onser manne van leen, als Dirc die
Burchgrave ende Adriaen van Malburch, alzo zij selve van outheden, na dat wij
verstaen hebben, voir ons niet comen en konde, ende heeft ons upgedragen ende
te goede gescouden tot behoef des prioirs ende gemenen convents van Sartroysen,
bi onser stede van synte Geerdenberge, enen camp lands van vier morgen ende
twee hont lants, groot luttel myn ofte meer, geheten Sari's camp, alzo die
gelegen is in onsen lande van Althena in den gerechte van Emmichoven, in die
Spijck, bi den Doerenbosch, ende Catherine voirn. aengecomen ende besturven
sijn bi dode heren Rcbbrechts, hoirs broeders, ende die zelve van onsser
hofstede van Arkel te leen te houden plach, dair die manscip of aen ons gecomen
is, so hebben wij dat voirscr. land, om Goids willen ende om z'alicheit on.sser
ende onsser ouder zielen, weder gegeven ende geven mit desen brieve den prioir
ende gemenen convente voirss. tot enen vrijen eigen ende verdragen enen
yegeliken sulke hulde ende manscip, als men ons dair of sculdich was. ©irloven
ende consenteren hidn dat voirss. land te gebruyken, te verzetten, te vercopen
ende anders hoeren vrijen wille dair mede te doen, geliken mit anderen hoeren
eigenen goeden. Ende hebben mede des vorder machtich gemaict ende maken
machtich mit desen tegenwoirdigen brieve Dirc den Burchgrave vcirn. van
onssenwegen ende in onzen name over te geven der. prioir ende convente voirscr.
of dengenen, dien zijen gegeven vaillen hebben, den vrijen eigendom van den
lande voirscr. in den gerechte dair dat behoert, ende dairof te vertijen,
ghelikerwijs ende in alre manyeren of wij dair selve tegenwoirdich waeren. Ende
so wes Dirc voirss. hierin doen sal, dat geloven wij vaste ende stade te
houden, sonder argelist. In oirconde desen brieve besegelt mit onsen segele. Gegeven
in den Hage, upten tyensten dach in Mairte int jair ons Heren duysent
vierhondert ende zeventhien, na den loip van onsen hove. Uithangend zegel verloren. Oorspr. - Archief
Altena, no. 107. Gedrukt: Van Mieris,
IV,-blz. 474. 274. HERTOG JAN VAN BRABANT GEEFT WOUTER VAN GENT COMMISSIE ALS
PACHTER VAN DE TOLLEN TE WOUDRICHEM, SCHOONHOVEN, GEERVLIET EN IERSEKEROORD. 1418 December 3I. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 508. 275. TEN OVERSTAAN VAN JAN VAN EMMICHOVEN ZEGHERSZ., RECHTER, EN
HEEMRADEN VAN EMMICHOVEN DRAAGT GODEVAIRT WALWIJN AAN GOOTSCALC, ABT VAN
BERNE, ANDERHALF MORGEN LAND ONDER EMMICHOVEN IN EIGENDOM OVER. VERVOLGENS
GEVEN DE ABT EN HET CONVENT DIT LAND, EN NOG ZES EN EEN HALF MORGEN ERBIJ, AAN
GODEVAIRT IN ERFTINS VOOR VIJF FRANSCHE KRONEN 'S JAARS. WORDT DIT BEDRAG NIET
OP TIJD BETAALD, DAN MAG DE ABT HET MET TWEE GEBUREN OP HET ERF DOEN MANEN.
VOLGT BINNEN VEERTIEN DAGEN DAARNA NOG GEEN BETALING, DAN MAG DE ABT HET GOED
ALS VRIJ EIGEN TERUG NEMEN, BEHOUDENS HET RECHT VAN DE KERK VAN EMMICHOVEN OP
TIEN SCHELLINGEN 'S JAARS, DAT ZIJ OP VIJF DIER MORGENS HEEFT. 1419 November 14. Met uithangend zegel
van Jan van Emmichoven in groene was. Oorspr. - Archief der
abdij van Berne te Heeswijk, Cart., I, no. 384 (XV, 5). 276. VASTRAET EN STEESKEN VAN GIESSEN EN EENIGE ANDERE PERSONE BELOVEN
TOT 'S 'GRAVEN RAAD TE ZULLEN KOMEN, ZOODRA ZIJ DAARTOE OPGEROEPEN WORDEN BIJ
EEN DAGVAARDING, WELKE AAN DE KERK TE GIESSEN ZAL WORDEN BEVESTIGD, TEN EINDE
HET ZEGGEN AAN TE HOOREN DAT DE GRAAF MET ZIJN RAAD ZAL UITSPREKEN INZAKE DE
VERKRACHTING VAN MEEUS SPIERYNCS DOCHTER DIE ONTVOERD WERD, WAAROM ZIJ BALLING
GELEGD ZIJN UIT 'S GRAVEN LANDEN. BINNEN ACHT DAGEN NA DE DAGVAARDING ZULLEN
ZIJ TE GORINCHEM IN LEISTING GAAN, TOTDAT ZIJ AAN DE UITSPRAAK VOLDAAN HEBBEN.
HEBBEN ZIJ, NA GEDURENDE VEERTIEN DAGEN IN LEISTING TE ZIJN GEWEEST, DAAR NIET
AAN VOLDAAN, DAN MAG DE GRAAF MET HEN HANDELEN GELIJK MEN MET GEVANGENEN PLEEGT
TE DOEN. 1420 Mei 9. Gedrukt: Van Riemsdijk
- De Montι ver Loren, De rechtspraak van den graaf van Holland, III, blz. 184. 277. JAN VAN BEIEREN STELT GERRIT SMOUTRIEM AAN TOT "BESIENER"
VAN DE TOLLEN TE GORINCHEM, DIE TOT DUSVERRE TE WOUDRICHEM GELEGEN HEBBEN. 1420 Juli 1. Johan etc. doen condt allen luden, dat wij om truwen dienst,
die cns Geryt`Smoutriem, onse clerc, gedaen ende bewijst heeft ende noch doen
mach, gegeven ende bevolen hebben, geven ende bevelen mit desen brief, dat
besienreampt van den tollen, grote ende cleyn, die te Woudrichem voir dese tijt
gelegen hebben ende nu voirtaen tot Gorinchem liggen sullen, mit sulken nutscip
ende profijt, als Aelbrecht Scutmouwe ende andere besienres dair voirtijts aff
gehadt hebben, te bewaeren off te doen bewaeren als voirtijts custumelic heeft
geweest. Dit sal gedueren twee jair lanch na datum des brieffs ende
daerenteynden tot onsen wederseggen toe; alle dinc sonder argelist. In orconde
desen brieve ende onsen zegel hieran gehangen. Gegeven in onsen leger voir Leyden, opten yersten dach van
Julio int jair XX. Afschr, - Leenkamer
Holland, no. 324c, fol. 87 verso. Litt.: Inleiding, blz.
62. 278. JAN VAN BEIEREN BEVEELT ZIJN DIENAAR KILLEMOY, OM DE
MISDADIGE ELEMENTEN, DIE HOLLAND EN ZEELAND ONVEILIG MAKEN, IN HET LAND VAN
ALTENA OF WAAR ZIJ ZICH ANDERS MOGEN OPHOUDEN, TE VANGEN. 1422 December 12. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 666, 279. JAN VAN BEIEREN BEVEELT ZIJN AMBTENAREN, DE INWONERS VAN
(O.A.) ALTENA, DIE WEIGEREN TE HELPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE GROOTE WAARD, TE
ARRESTEEREN EN HUN GOEDEREN IN BESLAG TE NEMEN, WANNEER ZIJ IN HET GEBIED VAN
DEN HERTOG KOMEN, ZOOLANG ZIJ NIET DE REDELIJKERWIJS VAN HEN TE VERLANGEN HULP
BIEDEN, BESTAANDE IN HET BEDIJKEN VAN 3000 MORGEN. 1423 April 24. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 672. Litt.: Prfschr., blz.
24. 280. JAN VAN BEIEREN LAAT AAN DROSSAARD, BALJUW, SCHOUT, BURGEMEESTEREN,
SCHEPENEN EN DE GEHEELE GEMEENTE VAN WOUDRICHEM WETEN, DAT HIJ NIET WENSCHT TE
DULDEN, DAT ZIJ WEIGEREN TE HELPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE GROOTE WAARD EN DAT
HIJ ZICH NIET AANSPRAKELIJK STELT VOOR DE GEVOLGEN VAN DIE WEIGERING. 1423 Juli 27. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 688. Litt.: Prfschr., blz.
24.
281. EENIGE
PERSONEN VERKLAREN, DAT ZIJ NAMENS HET LAND VAN ALTENA MET JAN VAN BEIEREN,
JACOB VAN GAESBEEK, DE STEDEN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG EN DE GROOTE WAARD
ZIJN OVEREENGEKOMEN, DAT HET LAND VAN ALTENA, UIT GUNST EN GEHEEL ONVERPLICHT,
MET EEN BEDRAG VAN 5000 BEIERSCHE GULDENS ZAL HELPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE
GROOTE WAARD. ZIJ BELOVEN IN LEISTING TE ZULLEN GAAN, WANNEER DEZE BELOFTE NIET
WORDT NAGEKOMEN. 1423 Augustus I3. Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 694. Litt.: Prfschr., blz.
24. 282. BURGEMEESTEREN, SCHEPENEN EN RADEN VAN DORDRECHT EN GEERTRUIDENBERG
EN HOOGHEEMRADEN BEKENNEN, DAT DE INWONERS VAN HET LAND VAN ALTENA, UIT GUNST
EN GEHEEL ONVERPLICHT, MET EEN BEDRAG VAN 5000 BEIERSCHE GULDENS HEBBEN
GEHOLPEN BIJ HET BEDIJKEN VAN DE GROOTE WAARD. MOCHT HET LAND VAN ALTENA TE
EENIGER TIJD OVERSTROOMD GERAKEN, DAN ZAL DE GROOTE WAARD HARERZIJDS BIJ HET
WEDER BEDIJKEN TE HULP KOMEN. 1423 Augustus 13 Gedrukt: Van Mieris,
IV, blz. 693. Litt.: Prfschr., blz.
24. 283. BIJ VONNIS VAN RECHTER EN HEEMRADEN VAN GIESSEN WORDT
BESLIST, DAT DE DROSSAARD VAN HET LAND VAN ALTENA BESCHERMD ZAL WORDEN IN HET
BEZIT VAN EENIGE TIENDEN TE GIESSEN, TOEBEHOORENDE AAN OUDMUNSTER, WELKE
TIENDEN DOOR DEN DROSSAARD IN PANDING GENOMEN ZIJN VOOR HETGEEN HET KAPITTEL
VERSCHULDIGD IS UIT HOOFDE VAN DEN DOOR HET LAND VAN ALTENA TE GEVEN
FINANCIEELEN STEUN BIJ DE BEDIJKING VAN DE ZUIDHOLLANDSCHE WAARD. 1424 Maart 1. Ic, Lenel 1) Aerts soen van Baex, bastaert,
richter in den ghericht van Ghiessen, ende met mi Jan Kuyst Jan Aernt Wielen
soen, Roelof Kuyst Jan Eghen soen, Dirc Rommel Jacop Godevaerts saen ende Dirc
Ghijsbrechs soen, als heemraders, doen cont allen luden, dat ghepandt is van
mijns liefs heren weghen van Huern ende van Dircs weghen van Hitekelem,
drossaet dslands van Althena aen eiken merghen lands, gheleghen in den ghericht
van Giessen tien leuwen tottcr dijckaedsen behoef van Zuythollant, ghelikerwijs
als mijn lieve here van Huern ende sijn goede lude uut stede ende uten lande den
goeden luden van Dordrecht ende van Zuythollant gheloeft hebben. Ende wie die
tien leuwen voersc. niet en betaelden binnen viertien daghen na datse ghepandt
waren, soe soude Dirc van Huekelem, drossaet voersc. die tien leuwen voern.
uutlegghen op sijn achtscat ghelt ende op sijn sestienscat pande, want dat voer
mijns liefs heren teghenwoerdicheit sijn ghemein ondersaten uut stede ende uten
lande ende die gheerf de verwilkoert hebben ende dat met vonnis sijnre mannen
ghewijst is, daer die pande af volstaen sijn ende darenteinden gheeyghent is
ende sijn drie verbodingen met recht ghedaen sijn ende teinden den verboden
gheprijst is van den richter ende den heemraet voersc. aen der heren tienden
van Oudemunster, dat is te weten aen dertiendalven merghen tienden, gheleghen
in den ghericht van Giessen opten Enghe, opten Nyscit, opten Weindacker ende
die Musschentienden, den merghen voer hondert hollantsche gulden, opten Enghe
aen die oestside in, als van vier hoeven ende twee merghen tienden, die die
heren van Oudemunster voersc. hebben in den ghericht van Giessen, daer haer
summe af loept vier merghen een hont ende achtien roeyen tienden, daer hem den
loss af gheboden is met recht ende want sijs niet gheloeft en hebben, soe
wijsde vonnis der heemrader, dat die heer van den lande Dirc van Htitekelem den
drossaet voersc. een waer wesen sal soe het van dijcrecht is, alle craft,
ghewelt ende onrechte hande af te doen van der voern. tienden. In kennissen der waerheit soe heb ic Lenel van Baex,
bastaert, richter voersc., desen brief open bezeghelt met minen zeghel over mi
ende mede over den heemraet voern. om haerre beden wil, overmids ghebrec haerre
zeghelen. Ghegheven int jaer ons Heren dusent vierhondert ende vierentwyntich,
des Woensdaghes na sente Mathijsdach apostel. Met uithangend zegel
in groene was. Oorspr. - Rijksarchief
te Utrecht, Oudmursier, 2e afd., no. 627. Litt.: Inleiding, blz.
102, noot 4. 1) Het is niet onmogelijk, dat men moet lezen: Level
i.p.v. Lenel. 284. DE RECHTER VAN DE WERKEN OORKONDT, DAT TEN OVERSTAAN VAN DEN
GEWAARDEN RECHTER EN HEEMRADEN DE PRIESTER JACOB BOEY MET ZIJN GEKOREN VOOGD
AAN DEN ABT VAN HET KLOOSTER MARIENCROON TE HEUSDEN TIEN EN EEN HALF MORGEN EN
EEN HALF HONT LAND TE DE WERKEN IN EIGENDOM OVERDROEG. JACOB BOEY BELOOFDE HET
KLOOSTER GEDURENDE JAAR EN DAG TE VRIJWAREN. 1425 Augustus 29 Ic Gheryt die Hoghe, richter in den ghericht van der Werken,
doe kont allen luden die dezen brief zullen zien of horen lezen, dat mi
aenghebracht heeft Corstiaen van Herwinen, bastairt, dat hi dair over was als
een ghewairt richter in den ghericht voirsz, ende niet hem Claes van Malsen,
Adriaen Jan Aerntszoens zoen, Wouter Ghevaert ende Hughe Jacobszoen als
heemradere, dat voir ons (lees: hem) quam her Jacob Boey, priester, met zinen
ghecorenen voecht die hem met recht ghegheven was, ende gaf over een vrij ghift
heren Jan van Goch, abdt des cloosters van sente Mariencroen tot Huesden tot
behoef des cloosters voirsz. van elftalven merghen lants, gheleghen in den
ghericht van der Werken vcirsz. ende van een half hont, van welken lande
voirsz. vijf merghen ende een half hont gheleghen zijn in die Lyenissche hoeve
ghemeyn metten susteren van Almkerc ende sestalve merghen lants zijn gheleghen
tusschen erve Diric Rutghairtszoens oestwairt aen deen zide ende vaestwairt
Willem Thonyszoens aen dander zide, also groot ende also cleyn als zij dair
gheleghen zijn ende met allen horen toebehoren. Ende her Jacob met sinen voecht
voirsz. verteech ende verhalmde opt erve voirsz. tot behoef des cloosters voirsz.,
als vonnisse der heemradere voirsz. wijsde ende recht is. Voirt gheloefde her
Jacob met zinen voecht voirsz. dit voirseyde erve te waren jair ende dach, als
men een vrij eyghen erve sculdich is te waren, ende alle voircommer ende voirplicht
af te doen die men van rechts weghen sculdich is af te doen. In kennesse der wairheyt hebbe ic Gheryt, richter voirn.,
desen brief open bezeghelt met minen zeghele. Ghegheven int jair ons Heren
duser.t vierhondert ende vijf ende twyntich, op sente Jansdach decollatio. Met uithangend zegel
van Gerrit de Hoghe in groene was. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλncroon te Heusden, no. 39. In dorso
staat: Wercken. Littera I ac precipua. Gehecht aan den brief
d.d. 1411 Juni 16. Litt.: Inleiding, blz.
87. 285. VOOR SCHEPENEN VAN WOUDRICHEM GEEFT PASTOOR JAN BOEYE AAN
WILLEM BARNIER EEN HUIS TE WOUDRICHEM IN RECHTEN ERFENIS. 1432 April 11. [Wij] Ghisebrecht Neyse Aerntssone ende Everaet Keye
Janssoae, scepen tot Woudrichem, orcanden met desen brieve, beseghelt met onsen
scghelen, dat her Jan Boeye, cureyt tot Woudrichem, verlyede ende gaff Willem
Barnier Ghisebrechtssone tot enen rechten crftijns die huus ende hofstat daer
Lisabetten huus ende hofstat Aernt Jan Noydensoens dochter is gheleghen aen die
een side oestwaert ende Roelofs huus ende hofstat van Lent aen die ander side
westwaert cm enen hertoghe Aerntsgulden tsjaers, voer desen tijt geslaghen off
payment daarvoer alsoo goet, welken gulden tsjaers erfeliken voerseyt die hem
Willem Barnier voerscr. gheloeft heeft ende ghelovede te betalen alle jaer tot
Meye off binnen viertien daghen claer naest comend, in deser vorwaerden ende
gheloeften, dat is te weten: en gave hi hem jaerlijcs ende erfelijc sinen
voersproken tijns dan niet, dat her Jan Boeye sal moghen aenvaen die voerseyde
huus ende 1lofstat als sijn eygheli goet ende kcren in sinen orbaer sonder
yemans wedersegghen. Ghegheven int jaer ons Heren viertienhondert twee ende
dertich, opten elften dach in Aprili. Met uithangend zegel
van Gijsbrecht Neyse in groene was; dat van Everard Keye verloren. Oorspr. - Archief van
het klooster Mariλndonk buiten Heusden, no. 82. In dorso staat,
behalve het een en ander dat niet meer leesbaar is: Donck prope Heusden.
Woudrighem. Met transfix d.d. 1460
Mei 5
286. JACOBA VAN
BEIEREN GEEFT HET VOORMALIGE TOLHUIS TE WOUDRICHEM AAN FLORIS VAN KIJFHOEK IN
VRIJEN EIGENDOM.
Ende omdat wi willen, dat alle vriheide ande recht voerscreven wittelijc ende
wael ghehouden werden, ende van ons ende van onsen nacomelinghe onverbroken
bliven, soe hebben wi desen brief open beseghelt met onsen seghelen. Ghegheven
int jaer ons Heren dusent driehondert ses ende vijftich, op sente
Lambrechtsdach.
Ende waer dat sake dat die voecht des niet en dede als voerseyt is, als hl die voechdie
aenghevangen hadde, alsa dicke als yemant van des kynts maghen ons dat toenden,
also dicke verboerde die voecht teghens ons vijftehalf pont.
Ende waer dat onmondige kynder ghenen gherechten voecht en hadden, of dat die
rechte voecht die voechdye niet aen en vinghe binnen eenre maent, als vorseyt
is, soe selen wi dat kynt doen vervoechden in allen vorwaerden ende punten als
voerseyt staen.